Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jan Taeke Bakker

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jan Taeke Bakker

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Leeuwarden 9 februari 1924 - Heino 16 februari 2012)
Studie theologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Gereformeerd predikant te Oude en Nieuwe Bildtzijl 2 juli 1950; Laren (nh) 2 mei 1954. Hoogleraar aan de Theologische Hogeschool (later Theologische Universiteit) te Kampen 28 mei 1957. Emeritus 1 januari 1988.
Gehuwd met Maaike Grietje Schootstra (*1924).

In 19 57 werd Jan Taeke Bakker benoemd tot hoogleraar aan de Theologische Hogeschool Kampen. De eerste twaalf jaren verzorgde hij de zogenaamde ambtelijke vakken, daarna de dogmatiek. In 1956, niet lang voor zijn benoeming tot hoogleraar, promoveerde Bakker bij prof. dr. G.C. Berkouwer met een studie over de theologie van de grote reformator Maarten Luther. Daarna schreef hij een reeks kleinere studies, onder andere over Luther, over de kerk, over liturgie en diverse theologische tijdgenoten. Het grootste deel van zijn publicaties verscheen in diverse kerkelijke bladen.
Tekenend voor Bakkers schrijverschap is de rubriek Uit de Pers in het Gereformeerd Weekblad, waarin hij tot 19 8 1 schreef. Hierin geeft hij er blijk van een uitzonderlijk scherp en opmerkzaam oog te hebben voor wat zich op dat moment in kerk en wereld afspeelt. Uit deze bijdragen wordt allengs ook duidelijk dat het tijdperk van een min of meer afgebakende gereformeerde cultuur definitief voorbij is. In de kentering van de tijd maakte hij de lezer opmerkzaam op mogelijkheden in een kerk, die zich laat leiden door de belofte, dat er nieuwe, andere tijden aanbreken. Interessant zijn de verkenningen op het terrein van de liturgie, van de oecumene, en op de taken van de kerk in haar maatschappelijke context. Men krijgt de indruk dat de theoloog Bakker zich als publicist langzaam maar zeker van het introverte wereldje van de gereformeerde gezindte losmaakt.
Veel van zijn leerlingen verwachtten van hem dat hij leiding zou geven aan de hand van een forse geloofsleer. Aan die verwachting heeft Bakker nooit kunnen en ook niet willen voldoen. Het laatste hangt ten nauwste samen met zijn theologische positie: hij wist zich als mens en als theoloog in een schootsveld te staan, waarin het nooit rustig is, omdat in het concrete leven nu eenmaal altijd indringende zaken aan de orde zijn die om respons vragen. Deze instelling maakt hem tot een geliefd leermeester, en de studie dogmatiek in het betrekkelijk kleine en rustige Kampen tot een feest. Bakker heeft daarom als hoogleraar met vrucht zijn werk kunnen doen, ook al werd hij permanent geplaagd door wankele gezondheid. Theologie munt uit doordat zij vragenderwijs te werk gaat. Het stellen van de vraag is bij hem altijd het begin van het antwoord. De antwoorden gaf hij zelf niet, dat moet de leerling voor zich zelf uitmaken. Van de thema’s die nog altijd om verdere doordenking vragen wil ik er twee noemen. In beide gevallen gaat het om zaken, die Bakker zelf niet uitgevonden had maar overnam van de leermeesters die hij meest bewonderde, namelijk de reformator Maarten Luther en de gereformeerde dogmaticus G.C. Berkouwer.
Van Luther leerde hij: de God die de mens zelf uitdenkt is geen God, maar een afgod.
Zijn grootste theologische en wetenschappelijke verdienste dankt Bakker aan zijn studies over het werk van Luther, over wie hij tot in de jaren negentig bleef publiceren. Zijn dissertatie over Luther bleek de aanzet te vormen voor een theologie, die in de twintigste eeuw niet minder actueel blijkt dan in de zestiende eeuw of in de eerste eeuwen. Zij wordt samengevat in de titel van zijn dissertatie: Coram Deo (letterlijk ‘voor Gods aangezicht’ ). Coram Deo: dat is allesbehalve een vrome frase, maar veeleer de omschrijving van het Bijbelse besef dat een mens op de wezenlijke momenten van zijn bestaan in de storm staat. Bakker maakte duidelijk dat deze momenten niet enkel in de begintijd van een religie voorkomen of in tijden waarin een verouderd wereldbeeld wordt afgewikkeld om plaats te maken voor moderne inzichten.
Integendeel, momenten die er voor een mens wezenlijk toe doen komen in de twintigste eeuw evengoed voor als in de zestiende of in de eerste eeuw. De positie van het ‘coram Deo’ houdt in dat mensen ook in tijden van twijfel en gevaar hun angst en onzekerheid niet proberen te verdringen door zich in allerlei religieuze voorstellingen en beelden te verschuilen.
Want de God, op wie een mens werkelijk aangewezen is, is in al die religieuze posities niet aanwezig; de God die op wezenlijk momenten spreekt maakt zich kenbaar in de gestalte van een weerloos mens.
De belangrijkste taak van een theoloog is te laten zien, dat geloofszekerheden angst en onzekerheid enkel maar kunnen verdringen. Zulke vormen van verdringing kunnen slechts tot een verwrongen godsbeeld leiden, tot een karikatuur van God. Van Luther leerde Bakker dat het de taak is van de theoloog de mens uit dit diensthuis van angst en onzekerheid uit te leiden. Bakker was er van overtuigd dat het diep Bijbels besef van voor Gods aangezicht te staan juist in de gestalte van weerloosheid en lijden, in de twintigste eeuw alleen maar aan kracht gewonnen heeft. God: niet zoals men hem denkt maar omgekeerd, zoals men hem niet denkt. Van Berkouwer leerde hij: christelijk religie berust op een verbintenis die sui generis (enig in zijn soort) is.
Zijn theologische scholing kreeg Bakker bij de gereformeerde dogmaticus G. C Berkouwer. Wat hem in Berkhouwer aantrok was de manier waarop deze luisterde naar de eigenlijke religieuze motieven in een gelovige traditie. Religie is alleen dan zuiverend indien ze in prediking en onderricht niets is dan het verhaal van de barmhartigheid van God: de uitstraling van deze barmhartigheid brengt een mens - wie deze ook is, en waar deze zich ook bevindt - in beweging. De technische en vaak misverstane term hiervoor is de term correlatie. Religie verbindt wat oorspronkelijk bijeenhoort: een mens, die zoekt, een God, die in hen die zoeken wezenlijk de nabije is.
Deze notie van religie fungeert als een wichelroede op het veld van de christelijke dogmatiek. Zij speurt naar sporen van deze eigensoortige religiositeit.

Dit in memoriant is niet de plaats om deze twee punten nader uit te werken. Deze uitwerking zou in aansluiting aan contemporaine vernieuwingen in de toenmalige rooms-katholieke theologie, in aanzet leiden tot een revisie van de gereformeerde spiritualiteit. Kenmerkend daarvoor is het besef dat de bijbelse God, die op persoonlijke wijze nabij is tegelijk de verborgene is. Nieuwe ervaringen van zinvol geloven zijn slechts denkbaar in de contrastervaring van een diep en schrijnend gemis. Kort na zijn afscheid scheef Bakker hierover in het blad Evangelisch commentaar (7/21, 1989) een indrukwekkend artikel. De context van het artikel is een conferentie van protestantse en rooms-katholieke dogmatici over het thema van de verborgen aanwezigheid Gods. Bakker gaf met tegenzin aan de uitnodiging om hierover iets te zeggen gehoor. In dit artikel, dat van die lezing is afgeleid, schrijft hij dat geloven bestaat in een leren leven met die pijnlijke verborgenheid. Hiertoe verwijst Bakker onder meer naar een witregel, een opmerkelijk hiaat midden in psalm 77. Ik eindig dit in memoriam met een citaat uit voornoemd artikel. ‘De eerste helft van de psalm is één lange klacht over Gods afwezigheid, uitlopend op (...)

Ik zeg enkel - en het doorsteekt mij - ;
‘de hand des Allerhoogsten liet af.’

Maar na de regel wit gaat het verder:

Weer gedenk ik het handelen Gods
ga uw wonderen na van de aanvang.

En niemand kan uitleggen wat die ene regel wit daartussenin betekent. Het is niet aan te wijzen of in te vullen. Maar het is de kern van het geheim van Gods verborgenheid. Want het laatste daarvan is niet de afwijzing en het donker. Maar de ruimte en de levensadem.’
G. Neven, Kampen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Historisch Tijdschrift GKN | 72 Pagina's

Jan Taeke Bakker

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Historisch Tijdschrift GKN | 72 Pagina's