Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De betekenis van het genadeverbond voor de prediking (V)

Bekijk het origineel

De betekenis van het genadeverbond voor de prediking (V)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na in de voorgaande artikelen in den brede te zijn ingegaan op wat Schrift en belijdenis ons zeggen over de betekenis van Gods verbond, is het niet zo moeilijk meer van hieruit de lijnen door te trekken naar de prediking.De betekenis van het genade-verbond voor de prediking, vraagt allereerst, dat de gemeente, aan wie de prediking wordt gebracht, moet gezien en aangesproken worden als de verbondsgemeente.

Verbondsgemeente
De prediking in de samenkomst der gemeente is dan ook principieel onderscheiden van de prediking, zoals deze in de zending en de evangelisatie wordt gebracht. De laatste immers richt zich tot mensen, die niet in Gods verbond begrepen zijn. De geïnstitueerde gemeente is echter het volk van Gods verbond, in de prediking moeten we daar van uitgaan. Zo toch hebben ook de apostelen in de naam van Jezus Christus dit gedaan. De toestanden in de gemeenten waren daarbij lang niet altijd even rooskleurig. Zeer veel was op hen aan te merken. Luisterend naar het Nieuwe Testament horen we Paulus bv. van de gemeente te Corinthe ondanks al haar zonden, haar zwakheid, haar twisten, haar ketterijen enz. toch zeggen: ,,Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij" en aan diezelfde gemeente horen we hem vragen „weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont." In de aanspraak van hun brieven gebruiken de apostelen vaak zeer sterke bewoordingen als geliefden, geheiligden, gelovigen, uitverkorenen etc. En ook al moet Christus Zelf de zeven gemeenten in KI. Azië - we noemen u alleen maar die van Laodicea - vaak streng bestraffen. Hij beschouwt ze toch één voor één als Zijn volk.
Zo moeten ook wij nu de gemeente, als de gemeente des Heeren zien, en dat niet naar haar Oud-Testamentische, maar naar haar vol Nieuw-Testamentische inhoud, als de gemeente, die alleen bestaat dank zij Gods verkiezing, aan wie de woorden Gods zijn toebetrouwd, die erfgenaam is van de beloften, aan wie het Evangelie als vertolking en verkondiging van die beloften is gegeven, die geroepen is tot heil en zaligheid, die afgezonderd is om de Heere te dienen, waarin de Heere werkt door Zijn Geest en die daardoor in rijke zegeningen mag delen.

Gave des verbonds
Tot deze gemeente komt de prediking, als een gave des verbonds. Was het onder het Oude Testament Gods verbondstrouw, dat Hij Zijn profeten tot Israël zond, was het vooral Zijn verbonds-genade, dat Hij Jezus Christus, Zijn eigen Zoon, gaf als de hoogste Profeet en Leraar, zeker niet minder vloeit het ook nu uit Zijn verbond voort, wanneer Hij in Christus, predikers van die zeer goede boodschap aan de gemeente geeft. De God des Verbonds zelf is het, die Zijn knechten roept en bekwaamt, en hen zo - denk slechts aan Efeze 4 - geeft, om Zijn Woord aan de gemeente te doen horen. De gemeente van haar kant mag zich aan de prediking niet onttrekken; scherp is in dit opzicht het Nieuw-Testamentisch vermaan van Hebreeën 10 ,,om de onderlinge bijeenkomst niet na te laten." In de prediking wil God Zijn verbondsvolk ontmoeten en Zijn boodschap hen doen horen.

Beloften - prediking
Naar het wezen van het verbond moet de prediking aan de verbondsgemeente allereerst beloftenprediking zijn, waarbij al de rijkdom van Gods verbondsbeloften wordt uitgestald, op zulk een wijze dat de gemeente de belovende God Zelf ziet en hoort. Het heil van de drie-enige God, dus niet eenzijdig van één maar van alle drie Personen in God, moet de gemeente worden bekend gemaakt. Van de Vader moet verkondigd Wie Hij in Zijn verkiezende liefde is voor kinderen des toorns; van de Zoon, wat Hij voor schuldigen door Zijn borgwerk heeft aangebracht en van de Heilige Geest, hoe Hij in zondaarsharten wil wonen en werken, om daar én de rijkdom van de Vader èn de rijkdom van de Zoon, bevindelijk te doen kennen. Met alle klem moet dit heil van de drieënige God - van God de Vader boven ons, van God de Zoon voor ons en van God de Heilige Geest in ons - aan allen die tot de gemeente behoren worden aangedrongen. Als gezanten van Christus' wege moet steeds weer gesmeekt, alsof God Zelf door de prediking ons bade „laat u met God verzoenen, want God was in Christus Zichzelf verzoenende."
Afgewezen dient te worden een beloften-prediking, waarbij Gods beloften alleen tot de uitverkorenen worden beperkt. Vanuit een onjuiste dogmatische constructie waarbij verbond en persoonlijke verkiezing tot zaligheid worden vereenzelvigd, komt men er toe om te verklaren, dat alleen de uitverkorenen wezenlijk in het genade-verbond begrepen zijn en dat daarom ook alleen de uitverkorenen het zijn, aan wie God Zijn beloften schenkt en voor wie Gods beloften werkelijk betekenis hebben. Aan de niet uitverkorene zou God nooit één belofte hebben gedaan. De consequente gedachte hiervan is, dat men eerst uit zijn bevinding en ervaring moet weten een uitverkorene te zijn, aleer men enig houvast aan Gods beloften hebben mag. Wat voor Gods kerk een bron van rijke troost moet zijn, wordt zo geheel en al van zijn troostkarakter beroofd en tot een hard leerstuk gemaakt, dat leidt tot allerlei valse lijdelijkheid. De vaste grond voor de zekerheid des heils wordt hier geheel weggeslagen. Deze immers ligt dan niet meer in de onwankelbare beloften van God, maar in de persoonlijke beleving van de uitverkiezing. Inplaats van op wat God ons zegt en belooft, wordt de zondaar hier teruggewezen op zichzelf; eerst moet hij dit of dat ondervonden hebben aleer hij met Gods beloften werkzaam mag worden; een wel zeer sterk doorgevoerde kenmerkenprediking is hiervan het gevolg, waarbij veel meer de nadruk wordt gelegd op het werk van de Heilige Geest in hen, die wedergeboren zijn, dan op de volheid en de rijkdom van Gods genade voor zondaren in Christus Jezus en dan op de vrijheid en de heilige permissie om krachtens de beloften Gods tot Hem te mogen gaan. Hem te mogen omhelzen en te aanvaarden als zijn Zaligmaker. De Christus-prediking is tot een christenprediking geworden. Zij is geen appelerende, maar een beschrijvende prediking. Geen prediking die de gemeente met God als de God des Verbonds, maar ten diepste met zichzelf confronteert. De open weg, die het Evangelie de zondaar stelt, waarin hij krachtens de beloften mag en moet terugkeren tot God, die hem hiertoe roept, wordt zo versperd en afgesloten. Wie ontkent dat God in Zijn Evangelie met Zijn beloften komt tot allen, aan wie dit Evangelie verkondigd wordt, berooft dit Evangelie van zijn kracht, berooft God van Zijn ontferming, berooft Jezus Christus van Zijn algenoegzaamheid en het verbond Gods van zijn waarheid. Met alle nadruk belijden wij daartegenover met onze Dortse vaderen, Deel II, 5:
Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in den gekruisigden Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte alIe volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof."

Nunspeet, Brons

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 1966

De Wekker | 8 Pagina's

De betekenis van het genadeverbond voor de prediking (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 1966

De Wekker | 8 Pagina's