Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onderscheidende prediking XV.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onderscheidende prediking XV.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Precies zo zegt Teelinck in zijn Huisboek, als hij Op pag. 432 zegt: En houdt dat voor zeker, dat de deftige predikatie van de Wet in deze zorgvuldige en verwaande tijden het hoogst van node is, om uit de mens te drijven de ijdele waan der rechtvaardigmaking door de werken, en de mens heen te voeren tot de Heere Jezus, om bovenal te zoeken part en deel te hebben aan Zijn gerechtigheid, Gal. 3 : 24. Stoot u daar niet aan, als gij hoort een deel zorgeloze en verwaande mensen, welke geen bescheid, noch grondige kennis, veel min ware gemeenschap hebbende met de Heere Jezus Christus, kneuteren en uitroepen tegen die deftige predikatiën, waarin de gebrekkigheid onzer werken en de menigvuldigheid en gruwelijkheid onzer zonden levendig wordt voorgesteld; alsof dezelve alleen dienden om de mensen te doen wanhopen en desperaat te maken. Stoot u daar maar niet aan, zeg ik, want dat zijn maar klachten van de werkhèiligen, welke. Zoekende hun eigen gerechtigheid op te richten, zich zeer beklemd vinden door zulke predikatiën.

En op pag. 433 nog: Zodat het waarlijk slechts een listige vondst des satans is, dat-men de mensen de predikatie der Wet zo tegen maakt, dewijl het toch onwedersprekelijk zo bevonden wordt, dat de Heere Jezus Christus met Zijn gerechtigheid van niemand anders naar Zijn waarde geacht wordt, dan van diegenen, die door de predikatie der Wet al tevoren bereid zijn geweest om te verstaan, hoezeer zij Christus van doen hebben, en hoe weinig zij zich zelf kunnen helpen.

Eerst wordt dus, zoals Teelinck hier zo duidelijk mogelijk aanwijst, in de rechte prediking de ellende voorgesteld uit de Wet, ter ontdekking aan zichzelf, en dan de verslagen zondaar de balsem der vertroosting voorgehouden, om de verloste zondaar de weg der godzaligheid in Christus aan te wijzen. En de onherborene wordt in de uiterlijke roeping en prediking aangewezen, dat zo de weg is voor hem, zal hij ooit door Gods souverein werkende genade de zaligheid verkrijgen. En zo Wordt de onherboren, geestelijk dode zondaar geen algemeen' aanbod in de hand gestopt, doch de waarheid Gods voorgehouden. Hij verstaat het trouwens ook niet eens, heeft gesn hart nog om recht op te merken, en geen hand om aan te nemen, en hij werkt in zijn aannemen met zijn natuurlijke kracht maar vanuit het werkverbond, tot zijn eeuwige schade, als God het niet intijds verhoedt. ,

Maar ook Watson wijst op deze zaak in zijn Werken, p. 460, waar hij opmerkt, ' dat de Heere Jezus met de prediking van de armoede des geestes begint, om te tonen, dat de armoede des geestes de rechte grondvest en steunsel is van al de andere genadeweldaden, die volgen. Zo min men een vrucht zonder wortel kan verwachten, zo min de andere genadegaven zonder deze. Zo iemand niet arm van geest is, kan hij niet treuren. De armoede des geestes is als het vuur under de distilleerketel, welke het water van de ogen doet afdruipen. Als iemand zijn eigen gebreken en mismaaktheden ziet en. zichzelf als verloren aanschouwt, dan zoekt hij Christus met tranen. Psalm 104 : 10. Wanneer het hart een vallei wordt en laag ligt door armoede, des geestes, dan worden daar de fonteinen van heilige tranen uitgezonden. Tenzij iemand arm van geest is, kan hij niet hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Hij moet zijn gebrek eerst gevoelen, eer hij kan hongeren. Daarom begint Christus met de armoede des geestes, omdat die een deur opent voor al de rest.

Zo is het immers, en binnen het leven zal het door de armmakende genade maar een telkens weer in de armoede des geestes gezet wordenzijn, opdat de ziel al armer in zichzelf gemaakt moge worden.

De onderscheidende prediking tegenover de geestloze algemene predikwijze van algemene belofte en algemeen aanbod van genade en zogenaamde verbondsprediking, wordt ook al door - gen andere Engelse prediker, namelijk N. Rogers, in zijn in 1664 in het Nederlands vertaalde „Vijgeloze Vijgeboom", op p. 359 verdedigd tegenover een tegenwerping. Deze tegenwerping luidt:

Maar (zeggen sommigen) gij zijt predikers van het Evangelie des vredes, en behoort te komen met de olijftak des vredes en der barmhartigheid in uw monden. Ook is het uw bestelling niet: Gaat en predikt de Wet, maar: gaat henen, predikt het Evangelie, Marcus 16 : 15. Daarop nu antwoordt hij:

Wij hebben (wel is waar) vrede te prediken, en daartoe zijn wij geroepen. Maar wanneer en aan wie moeten deze blijde tijdingen gepredikt worden? Zullen wij vrede prediken eer de mensen het gebrek van vrede zien? Of Gods genade en barmhartigheid aan een genadeloos hart, dat vermetel zondigt? Wij wilden wel gaarne in ieder predikatie niet anders zeggen dan: Vrede zij dit gehoor; maar onze God zegt: De goddelozen hebben geen vrede, en biedt zulken de oorlog aan, Jesaja 57 : 21. Ook is er in de Schrift niet één woord van vertroosting voor dezulken, die met hun harten naar onrecht zien. Psalm 66 : 18. Hoe zullen wij dap een lied des Heeren zingen in een veemd land? Psalm 137 : 4. Genomen dat iemand ziek is, buiten hope (van genezing) en op het punt te sterven. Zo er iiu een andêï kwam en tot hem in die toestand sprak van heerlijkheden, gebieden, grote bezittingen, enz., zou dit niet ontijdig gesproken zijn? Zou de stervende niet antwoorden: Breng mij eerst weer tot gezondheid, en spreek mij dan van rijkdommen? De zielen van de meeste mensen zijn ziek van de zonde en voor de deur van de dood. Spreek hen ncoit van de hemel en van een onsterfelijk Koninkrijk vóór en aleer zij wedergekregen zijn uit de kaken der hel en verlost uit de strikken des duivels. Het is ontijdig de olie der vertroosting op de wonden te leggen, aleer ze met de scherpe wijn der bestraffing gewreven zijn. Als wij uw wangen overnat zien van tranen, uw handen slaan op uw borsten, als wij uw luide gekrijt horen tot de troon der genade om barmhartigheid, dan is het tijd om te zeggen: Vrede zij u, uw zonden zijn u vergeven. En even verder luidt het:

Ten derde, met voornemen prediken wij niet anders als zahgheid. Wij prediken de Wet nooit dan met opzicht en toeleiding tot Christus. ... En nochtans, dit zijn de wetpredikers, over welke zoveel, gekreten en zoveel geklaagd wordt, omdat ze straf zijn en niet anders prediken als hel en verdoemenis, zoals men. dan voorgeeft. De Boanerges, de zonsn des donders, kunnen van velen niet verdragen worden. De één of andere zoettongige Zedekia, die aangename dingen tot hen wil spreken, zijn de enige mannen, in welke zij lust hebben om ze te horen. Maar laat mij u zeggen, dat die leraar, die de zonde niet openlegt voor de ogen der consciëntie, zodat hij de zondaar niet van zijn schuld overtuigt, en hem niet ontneemt alle wrevelingen en behulpsels, en de ziel niet dwingt te zeggen: Dit is het rechte Woord Gods (hoewel hij het niet ontvangen wil), nooit zijn werk voorspoedig zal vinden in zijn hand, noch in zijn bediening goede voortgang hebben. Het was Johannes' ruwe prediking, die de weg voor Christus maakte: de bijl voor de wortel, de wan voor de dorsvloer; het kaf voor het koren. Zoetvoerigheid, zegt iemand, is geen bekwame voorrede voor de wedergeboorte. Nooit zal Christus in die ziel' komen, alwaar de bode der bekering niet. vóór Hem geweest is. Ook zal de bediening, die geen smart werkt, nooit enige genezing werken. Er is geen vordering noch genezing in de overvelde zweren, wanneer ze niet doorzocht worden. Ook kan er geen doorzoeking van een wonde zijn zonder smart en pijn.

Waartoe dient het, zo gaat hij eveir verder door, dat men diegenen zalf aanbiedt, die van geen zweren weten, of dat men een geneesmiddel voorschrijft aan hen, die niet weten van enige krankheid, die ze hebben? Matth. 9 : 12, 13. En wij doen niet anders, wanneer wij van genade en van Christus tot diegenen spreken, die nog ongevoelig zijn van hun ellende, enz. Nu, dat is al heel duidelijk gekant tegen zon algemeen aanbod van genade en die algemene preekwijze, waarbij men in algemeenheden blijft en geen onderscheid in staat en standelijke oefening wordt gemaakt.

Maar horen we ook eens naar G. Saldenus, die in zijn „Weg des levens" op p. 78 zegt:

Ten 4de, zó spruit het hier ook uit, dat de luiden zichzelf al te veelvuldige vertroostingen en Evangelische liefkozingen voorhouden, waarnaar toch ons vleselijk hart gedurig jeukt en hunkert, 't Is al Evangelie, Evangelie, daar

ze om roepen. Dat is hun troostboek; daar ligt hun hart en ziel in begraven. Maar weg met de Wet; die is al te hard en ongemakkelijk. Daardoor kan men niet anders als ontrust en ontsteld worden. Zo praat nu de wereld. Maar, zo zegt hij dan even verder: Troetelt en lieflcoost een zot altijd, hij zal ten leste menen, dat hij wijs is. Dat gedurig lappen en zalven en licht toepappen van onze gebreken weerhoudt er velen van de geestelijke wanhoop, zodat de mensen van zichzelf niet kunnen geloven, omdat men ze gedurig de hemel zo belooft, dat ze zo nietig zijn ak ze inderdaad wel zijn. En op p. 84 vervolgt hij:

Ten 4de. Dit moet gij vooral ook op uw ziel leggen, zo gij niet heilig wanhoopt van uzelf, houdt het vastelijk daarvoor, dat gij dan nog nooit op Christus gehoopt hebt, ja op Hem niet hopen kunt. 't Komt de mensen zo vreemd voor dat men ze voorhoudt, dat ze wanhopen moeten. O, dat woord is zo hartelijk, maar nochtans is de daad prijselijk en noodzakelijk. En wij blijven op goede gronden daarbij: Hebt gij nooit gewanhoopt, gij hebt nog nooit terecht gehoopt. Wat dunkt u, zo lang gij nog geld; of brood, of vuur in uw eigen huis meent te hebben, zul je die dingen dan wel bij een buurman gaan zoeken? Zo ook, zo lang gij nog al meent, dat gij nog wat in uw eigen zelf hebt, om u tot de godzaligheid en zaligheid fë-'helpen, hoe is 't mogelijk, dat je het dan recht buiten uzelf in Christus zoudt kunnen zoeken? Die balsem genoeg binnenshuis heeft, waarom zou hij toch naar de meester lopen? Zodanig dan zijnde en verblijvende, zo hebt gij Christus nog nooit recht begeerd, noch kunnen begeren, en overzulks Hem nog nooit recht gevonden. Want Hij is niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering, Matth. 9 : 13.

En op p. 61 leert hij, dat de heilige wanhoop gewr< }cht wordt door de leer der Wet, niet door 't Evangelie, want dat snijdt niet, maar zalft, en beneemt de zondaar de hoop niet, maar geeft hem de hoop.

Eerst dus de Wet, ook bij Saldenus, opdat de izojidaar in de heilzame wanhoop door zaligmakende ontdekking mag worden gebracht, opdat hij daarna door het Evangelie in de ware hoop mag worden gevoerd. En tevens zien we, dat O'oik Saldenus Matth. 9 : 13 evenzo opvat als wij tegen het rumoer van zekere zijde hebben gehandhaafd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1954

De Wachter Sions | 4 Pagina's

Onderscheidende prediking XV.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1954

De Wachter Sions | 4 Pagina's