Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kuyper en vandaag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kuyper en vandaag

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Weinig theologen van de negentiende eeuw hebben zulk een complexe persoonlijkheid als dr. Abraham Kuyper, die nu eens uitblonk door grote impulsiviteit, dan weer door de koelste berekening. Zijn geschriften vormen een kruising tussen een jarenlange theologische bezinning en steeds nieuwe actuele strijdsituaties; tussen de vrede en vooral de zekerheid die hij sinds het einde van zijn studententijd, maar vooral te Beesd in zijn ziel gevonden heeft en de onvrede die hij koesterde omtrent de verwarring die hij overal in zijn kerkelijke omgeving aantrof; tussen de innige drang naar harmonie met zijn naaste omgeving en de vaste wil, ja de grimmige beslistheid om anderen van zijn opinies te overtuigen; tussen de hang naar stille teruggetrokken mystieke bezinning en zijn niet aflatende drang naar politieke beïnvloeding en daden; tussen een radicale scheppingsdrang in zijn jonge jaren en een scholastieke, dat wil zeggen weldoordachte poging het tot stand gebrachte ook in stand te houden in zijn ouderdom. De spanningen rondom hem in kerk en politiek zijn niet te verstaan zonder de spanningen in hem. Het valt op dat hij na weergaloze conflicten, die soms van ziel tot ziel liepen (Gunning) in 'zijn' kerk trouwe volgelingen schiep tot in het tweede en derde geslacht, die echter veelal meer gekenmerkt werden door confessionele discipline rondom de door Kuyper opgebouwde theologie, dan door theologische creativiteit; terwijl het politieke instituut dat hij schiep tegen zijn ouderdom geleid werd door hoogbegaafde talenten als Heemkerk, Idenburg, Colijn, Talma en Anema, maar die moeilijk met Kuyper samenwerkten, omdat Kuyper ze nauwelijks een eigen politieke creativiteit en de daarvoor nodige speelruimte toestond. Kuyper heeft zich reeds jong aangesloten bij het blad dat uitdrukking gaf aan de kerkelijke en confessionele 'verontrusting' van zijn dagen, de Heraut. Al zijn andere acties zijn daaruit voortgekomen. Voor- en tegenstanders doorzagen al spoedig dat in Kuyper een leider gevonden was, in wie dogmatische overtuiging, kerkhistorische kennis en kerkrechtelijk inzicht op een zeldzaam voorkomende wijze hand in hand gingen. Bovenal bezat Kuyper de weinig voorkomende visuele fantasie, waardoor hij in staat was de droom van het gereformeerde volk (zowel een confessioneel, een kerkelijk als een staatkundig begrip!), die Groen van Prinsterer als eenling in de historie 'gezien' had, in de praktijk te realiseren, al was hij daarbij niet slechts gebonden aan het historisch vergezicht van Groen, maar ook aan de spankracht van zijn naaste geestverwanten, terwijl hij was overgeleverd aan het rigoureuze en hem nimmer ontziende verzet van zijn kerkelijke en politieke tegenstanders. Het opmerkelijke in Kuyper is dat hij zowel in staat was van die droom te getuigen in pure geloofstaal, als deze gestalte te geven in politieke acties en praktische regeringsdaden. Dat hij daarbij compromissen moest sluiten of ten onrechte sloot, dat hij evenzeer bondgenoten aanvaardde, die door sommigen als dubieus werden beschouwd, als medestanders tot tegenstanders verklaarde en levenslang van zich vervreemdde; dat hij soms debatteerde waar hij moest regeren en wel eens leiding gaf en zeggenschap opeiste die voor anderen binnen eigen kring onaanvaardbaar was, hangt zowel samen met zijn plooibaar maar grillig karakter, als met de harde realiteit waarmee ieder staatsman die tot daden genoopt wordt op zijn weg van beginsel naar de realisering van zijn ideaal, van doen krijgt.

Gegeven zijn levenslange staatkundige activiteit valt niet te ontkennen dat Kuyper tevens levenslang de kerk heeft gediend: als predikant, als geleerde, als ouderling en ambteloos scribent, waarbij opvalt dat hij in deze laatste hoedanigheid zich vóór alles altijd tot de eenvoudigen in den lande richtte. Vrijwel het enige werk dat hij na zijn dissertatie zeer bewust voor de theologen en wetenschappelijke vorsers geschreven heeft is zijn imposante driedelige Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid, waarin hij meende de basis te hebben aangegeven waarop heel de gereformeerde wetenschap diende te rusten. Zijn 'afvallige' leerling A. H. de Hartog zocht een nog weelderiger beleving van de christelijke wetenschap, Dooyeweerd een meer samenhangende, Schilder een meer kritisch doordachte wetenschapsleer, maar zij dankten toch vóór alles aan Kuyper het inzicht dat het christelijk geloof in de wetenschap zowel dient mee te spreken in de grondslagen als in de uitstraling dier wetenschap. Kuyper had reeds als student een zekere distantie betracht jegens eigen kerkelijke kring. Kuyper had een hoogmoedig intellect. Hij zag zijn studeerkamertje te Leiden als 'mijn Pathmos', waarin hij als later Barth en Miskotte in hun jonge jaren, de gehele theologische wetenschap zelf kritisch wilde doordenken. Aan zijn theologische hoogleraren had hij naar zijn eigen gevoelen weinig méér te danken dan dat ze er waren. Zijn bijval aan het modernisme van zijn dagen was weinig meer dan een academische flirt, die hij vrijwel direct beëindigde toen hij op een onbekend dorp opnieuw 'college liep' bij boeren, die hem meer en diepgaander over Calvijn vertelden dan hij ooit aan de academie had vernomen. Sindsdien streden in Kuyper het leerstellige en het profetische, het inzichtelijke en het emotionele, de kerkelijke beleidsvragen en de grote vraag wat zijn persoonlijke roeping was. Kon hij volstaan met getuigen? Was hij voldoende getrouw wanneer hij de kerk in zijn prediking en geschriften het oordeel aanzegde en op soms striemende wijze geselde — óf diende hij als een taktisch en geduldig medicijnmeester in de kerk het verlangen te wekken van kwalen genezen te worden, waarvan bestaan en diagnose bij slechts enkelen bekend waren? Kortom: eiste hij te veel of te weinig van de kerk en zichzelf? De tragedie van Kuyper is tweeërlei geweest; allereerst dat zijn individuele actie ondanks bijval van honderden, van duizenden, door anderer individualisme hem nauwelijks gegund werd, laat staan erkend als een rechtmatig medicijn voor de kerk van zijn dagen. Ten tweede dat hij mede hierdoor te staan kwam tegen een zeer gemêleerd, maar jegens hem steeds meer afwijzend front, dat nauwelijks in staat was de strijder en zijn zaak wél te onderscheiden: Kuyper viel op, Kuyper irriteerde, Kuyper verhinderde volgens de meesten een vreedzaam kerkelijk samenleven. De zaak zelve die hij voorstond was op confessioneel gebied reeds door Groen van Prinsterer gesteld, en op kerkelijk gebied door de Afgescheidenen van 1834; maar de laatsten stonden reeds jarenlang buiten het oude, hervormde kerkinstituut, en Groen stond levenslang buiten het kerkelijk Sanhedrin, waarvan sommigen hoogstens in de pers met deze staatsman van gedachten wisselden. Maar de uiterst kundige, in het debat vlijmscherpe Kuyper stelde, anders dan Groen van Prinsterer, niet slechts confessionele en kerkelijke problemen, maar stelde wekelijks kerkelijke toestanden aan de kaak, die hem onwelgevallig waren, man en paard noemende, de bedrijvers ervan met naam en toenaam aanwijzend, en wanneer zij zijn bezwaren hautain afwezen ging Kuyper eerst recht in de aanval. Zo geraakte de Nederlandse Hervormde Kerk rondom hem verdeeld in een vaste kern-groep die in Kuyper een richter in Israël zag, wiens actie zij als een groots spiritueel gebeuren van dag tot dag volgde, die de kerk eindelijk genezen zou, omdat men daardoor alom voor de keus gesteld werd de kerk te verbeteren en orde op zaken te stellen, én een zeer heterogene menigte, die in hem een agitator zag, die grove middelen, deels van wereldse, journalistieke, deels van schijnvrome kerkrechtelijke aard, aangreep om de macht in de kerk te veroveren, en indien dit zou gelukken die macht uit te oefenen. De zittende kerkelijke magistraten waren niet alleen huiverig voor Kuypers niet aflatende oproep 'het gereformeerde volk' als 'het eigenlijke christenvolk' te beschouwen, zij vreesden tevens zijn verder oprukken, en waren tenslotte de felle polemist meer dan moe, de rusteloze agitator liever kwijt dan rijk. Terwijl Kuyper zich volkomen met zijn zaak wenste te identificeren, identificeerden zijn tegenstanders de zaak met Kuyper, en dit is Kuyper bij zijn schorsing noodlottig geworden. Opgekomen als Kuyper en zijn medestanders waren voor een strikt spirituele, dat wil zeggen zuivere zaak, werden zij gedwongen hun zaak met kerkrechtelijke middelen uit te strijden, zoals zij op hun beurt hun tegenstanders daartoe gedwongen hadden. Wie voor Kuypers boodschap kiest, blijft hem, aan welke kant van de scheidslijn men ook staat, eerbiedig gadeslaan (Van Ruler). Wie vooral naar de middelen ziet die Kuyper hanteerde ('al de zetten en de trucs waarmee men toentertijd dag en nacht in de weer was'), zag in hem een drijver en een volksmenner, die mogelijk met de beste bedoelingen maar tevens op wereldse wijze het werk Gods voorstond, en volgens hen dus in geestelijke zin tegenstond (Miskotte). Dit alles kreeg zijn diepere kristallisatie in 1892, toen Afscheiding (A) en Doleantie (B) samengingen, al voltrok zich tevens een scheur met de christelijke gereformeerden, die bij voorbaat weigerden onder het juk van Kuypers theologie en actie door te gaan, al zagen ook de Afgescheidenen die wél meegingen zeer wel in welk risico een kerkelijk samengaan met Kuyper inhield. Sindsdien was er van 'gereformeerde' zijde van doleantie (treurnis) nauwelijks sprake meer, want die was de facto omgeslagen in louter afkeuring en afwijzing jegens de Hervormde Kerk. De echte doleantie was sinds 1892 eerder bij velen in de Hervormde Kerk, omdat men daar nu eerst begreep dat de Doleantie-beweging van 1886 méér betekende dan droefheid over, maar definitieve scheiding van diens vitale volgelingen. Afgescheidenen en Dolerenden hebben zich sindsdien weinig meer van de desolate situatie binnen de Hervormde kerk aangetrokken, tenzij in oproepen om van haar uit te gaan en zich te voegen bij een kerk, die door vrijwillige afscheiding vrijwillig herstelde binnen een vernieuwd kerkinstituut, wat binnen het oude kerkinstituut onherstelbaar was gebleken. De latere ontwikkeling binnen de Gereformeerde Kerken is er een geweest, waarin aanvankelijk brede figuren als Bavinck en Colijn kerkelijk konden samenwonen met zeer strikte figuren als A. G. Honig en Schilder. Maar hierin kwam in 1944 langzaam maar zeker grote verandering, toen na de geheel onvoorziene schorsing en afzetting van K. Schilder, door een synodale oligarchie aan de kerk opgelegd, mede als gevolg van Schilders kritiek op enige theologoumena van Kuyper, een brede schare sterk confessioneel ingestelde gereformeerden buiten het kerkverband kwam te staan, waardoor als reactie op streng confessioneel gezag de meer milde theologie van Bavinck (die in 1926 diverse van haar leerlingen kerkelijk verloor) weer langzaam op de voorgrond trad. Het Samen-op-Weg-proces, (dat, evenals het CDA, deels uit overtuiging en deels uit nood geboren werd) waarover Van Ruler in zijn rede op 5 september 1969 behartigenswaardige opmerkingen maakte, die niet verwaarloosd mogen worden (Theologisch Werk, II, pag. 209-219), wordt door vrijwel allen gewenst, maar de grote vraag is van welke aard en karakter deze nieuwe kerkelijke eenheid zal zijn! Wie enig begrip voor Kuypers strijd heeft, zal moeilijk kunnen aanvaarden dat het een kerk zonder confessionele bepaaldheid zal zijn (Van Ruler: 'Op dat pad is het goed vrijen'). Maar evenzeer valt op dat niet gevergd kan worden dat Kuypers theologie (waarvan die van Bavinck verschilde, al plaatste deze zich nooit tegenover Kuyper; waarvan de Gereformeerde Bond steeds nauwgezet kennis nam, zonder zich er ooit mee te identificeren; waaraan de christelijke gereformeerden zich voorzichtig confronteerden; waartegen K. Schilder zich op sommige punten verzette, maar juist om in Kuypers lijn te blijven) alsnog enig richtsnoer zou zijn! Kuyper heeft bovendien de confessionele en kerkelijke grenslijn langs Gunning gelegd, en hoezeer begrijpelijk vanwege de bittere strijd in de tweede helft van de vorige eeuw, zou daarmee een der warmste christenen uitgesloten worden van een kerk die zich als katholiek aandient! Vast staat dat juist via het proces Samen-op-weg de confessionele spiritualiteit van de christelijke gereformeerden, de Gereformeerde Bond, de vrijgemaakten en de confessioneel-gereformeerden niét onder de korenmaat mag verdwijnen, maar juist contact moet zoeken met andere, minder sterk confessioneel ingestelde groepen binnen het Samen-op-weg-proces. Want een kerk kan niet zonder enige vorm van belijdenis, en allerlei sociale en politiek christelijke visies en wensen die nu velen in acties saambinden en verenigen, zullen, ondanks zekere synode-uitspraken, van sterk tijdelijke aard blijken; maar de belijdenis is de ruggegraat van de religie (Gerretson). Het zou voorts even onjuist zijn de Gereformeerde Bond binnen de Hervormde Kerk alsnog te dwingen tot schulderkentenis, omdat zijn aanhangers de Doleantie niet krachtiger gesteund hebben dan enkel met droefheid, als van de in 1834 en 1886 uitgetredenen een schuldverklaring te vergen, dat zij de Hervormde Kerk voortijdig verlaten hebben. Het gememoreerde verzet tegen Kuyper binnen de Hervormde Kerk van de vorige eeuw was zo groot, dat daardoor een klimaat van bijeenblijven nauwelijks meer aanwezig was. En wie in Samen-op-weg een gebeuren zóu willen zien waarin 'de verloren zonen en dochteren' weer huiswaarts keren, dient ook in dit verband de gelijkenis van de Verloren Zoon tot het einde toe te lezen! Van kerkelijke successen of nederlagen van Kuyper behoeft niet gesproken te worden, want ieder publiek leven is een kruising tussen succes en mislukking, evenmin als de vraag gesteld behoeft te worden wie nu zijn eigenlijke erfgenamen zijn, wensen te zijn of juist niét wensen te zijn, omdat Kuypers leven, in zijn beste momenten hoger ideaal kende en een taak voor ogen had, waarvoor ook wij in deze eeuw staan.

Prof. dr. H. A. Oberman heeft op 31 oktober 1986 op een college aan de Vrije Universiteit gezegd dat het Calvinisme op zijn krachtigst was, wanneer het bedreigd werd en in de nederlaag verkeerde. Dit laatste is momenteel in Nederland ongetwijfeld het geval. De verwarring is groot en de schuld gedeeld. Maar een gezamenlijk bezit van een nog steeds voor handen gemeenschappelijk confessioneel erfgoed en een gemeenschappelijke problematiek kan een inspiratie inhouden tot bezinning omtrent vandaag, waaraan niemand zich kan onttrekken. Het Samen-op-weg-proces zal eerst dan zin hebben, wanneer ook de kleinere confessionele gemeenschappen (Gereformeerde Bond, Verontrusten binnen de Gereformeerde Kerken, Christelijke Gereformeerde Kerken, Vrijgemaakte Kerken, Nederlands Gereformeerde Kerken en Gereformeerde Gemeenten) aanvaard worden als volwaardige deelgenoten van het Evangelisch belijden, waarmee zowel de Hervormde als de Gereformeerde Kerken in hun ontstaan verbonden waren: 'En gij, Bethlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid' (Micha 5 : 1).

Den Haag, 31 januari 1987.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1987

Radix | 88 Pagina's

Kuyper en vandaag

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1987

Radix | 88 Pagina's