Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de studententijd van Cornelis Steenblok

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de studententijd van Cornelis Steenblok

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van 1921 tot 1925 volgde Cornelis Steenblok een theologische opleiding in Kampen; een periode die - uiteraard - indruk op hem heeft gemaakt. Vandaar dat het goed is om eens na te gaan waarmee hij hierbij onder andere in contact is gekomen. Daarbij zal het vooral gaan over zijn lidmaatschap aan het Kamper studentencorps 'Fides Quaerit Intellectum' (verder afgekort als F.Q.I.), tevens zal stil gestaan worden bij het verloop van zijn studie.

Toelating tot de studie

Vanaf 1854 bevindt zich in Kampen een van de predikantenopieidingen van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Aan dit instituut - toen nog Theologische School geheten - werd op 23 september 1921 Cornelis Steenblok ingeschreven. De student, die in 1894 in Nieuwdorp geboren werd, bleek met zijn 27 jaar de oudste te zijn van zijn jaargenoten. Dat kwam omdat hij in 1914, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, tot de gemobiliseerde dienstplichti­ gen had behoord en daarna nog een gymnasiale opleiding had moeten doorlopen. Hij had hierbij hulp gekregen van de Nieuwdorpse predikant G. Doekes (1873-1929), een krachtig voorstander van de theologische opleiding te Kampen. Mogelijk heeft dit Steenbloks keuze bepaald om niet gelijk naar de Vrije Universiteit in Amsterdam te gaan.

Hij moest in Kampen eerst een 'admissie-examen', een toelatingsexamen, afleggen. De eisen daarvoor waren niet gering: de kandidaat moest voldoende thuis zijn in de Bijbelse geschiedenis en de Heidelbergse Catechismus en niet minder in de geschiedenis en de wiskunde; voor de Nederlandse taal moest een opstel geschreven worden en bij de oude talen behoorde hij in staat te zijn om zowel mondeling als schriftelijk gedeeltes uit de Griekse en Latijnse klassieken te vertalen. Ten Slotte werd nog verlangd dat hij zodanig thuis was in het Hebreeuws dat hij de inhoud van de historische Bijbelboeken van het Oude Testament kon weergeven.

Steenblok slaagde en kon vervolgens beginnen met zijn propaedeuse; daarin deed hij op 12 oktober 1922 examen.

Gebeurtenissen tijdens de studietijd

Tijdens zijn studie waren als hoogleraren aan de School verbonden: H. Bouwman (1863-1933), A.G. Honig (1864-1940). S. Greijdanus (1871-1948). J. Ridderbos (1879-1950) en T. Hoekstra (1880-1936). Vooral Honig de dogmatieus en Bouwman, die kerkgeschiedenis en kerkrecht doceerde, maakten indruk op hem.

Van de hand van Bouwman verscheen in 1924 een boekje met de titel Onder veilige hoede. De Theologische School te Kampen gedurende de jaren 1854-1924. Deze uitgave geeft in het kort een indruk van datgene wat tijdens Steenbloks studie belangrijk werd geacht. Zo vermeldde de hoogleraar dat op 31 januari 1924 'op plechtige wijze" een hospitium in gebruik werd genomen in het voormalige hotel Pays Bas. Het was "een kostelijk studentenhuis, frisch en ruim, met ruime eetzaal en conversatiezaal, geheel met centrale verwarming en electrisch licht voorzien". Steenblok heeft er overigens nooit zijn intrek in genomen; hij had gedurende zijn gehele studie als adres Bovennieuwstraat 90. In dit huis huurden ook kamers: J. van Dijk uit Oudega (in 1922 en 1923). H. Hoekstra (in 1923) en B.H. Lankamp(in 1924).

Verder werd na een grondige verbouwing op 17 en 18 september 1924 een vernieuwd gebouw voor de Theologische School in gebruik genomen. Spreker bij die plechtigheid was onder anderen minister H. Colijn. Met enige trots kon Bouwman melden dat het aantal studenten op de School toegenomen was. Waren er toen Steenblok zich in 1921 inschreef 72 studenten, een jaar later telde men er 90 en tijdens de cursus 1923-1924 : 100.

Steenblok en het Studentencorps

Zij, die theologie studeerden, konden lid worden van F.Q.l. Ook Steenblok zocht aansluiting, maar aangezien hij niet in Kampen was toen men zich kon inschrijven, verzocht hij dit later per brief op 28 september 1921. Zodoende werd op de senaatsvergade­ ring van 30 september de 'noviet' Steenblok onderzocht, samen met zijn huisgenoot J. van Dijk en met G.D. Kuiper, welke laatste "wegens blijk van te weinig interesse voor het Corps" nog eens moest terugkomen. Steenblok en Van Dijk werden voorlopig aangenomen. Op de vergadering van 29 oktober 1921 volgde een tweede onderzoek. Nu voldeden Steenblok en twee anderen minder, omdat zij "niet voldoende kennis van verplichtingen" bezaten. Waarschijnlijk kenden ze het "Fideslied", het 'vaandellied" of een van de andere liederen van het Corps niet. Hoe dit zij. Steenblok werd ten slotte wel als lid geaccepteerd en het duurde niet lang of hij stuitte op gebruiken waartegen hij meende zich te moeten verzetten.

Bezwaren tegen het toneel

Steenbloks eerste bezwaar betrof de toneelopvoeringen van het Corps. Het was namelijk de gewoonte om jaarlijks een toneelstuk van een of andere schrijver op te voeren. Hoewel niet iedereen hier voor was, kan het verzet ertegen bij de studenten toch niet groot genoemd worden. Meer bezwaren leefden er bij de hoogleraren en de curatoren: zij wilden die opvoeringen niet bijwonen en verleenden er geen subsidie aan. Ook student Steenblok was een tegenstander. Op 16 december 1921 schreef hij aan het corpsbestuur van F.Q.l.: "Wegens uitstedigheid ben ik verhinderd om de buitengewone corpsvergadering op morgen 17 December bij te wonen. Hierbij spreek ik tevens uit dat ik ten zeerste ben tegen "t opvoeren van een tooneelstuk op de eerstvolgende dies omdat 't m"n vaste overtuiging is dat de beoefening van de godzaligheid en van de liefde tot Jezus Christus onzen Heere wel iets anders vraagt dan dingen die

karakterbedervend werken, naar t getuigenis van een doctor in de Theologie. Ook geloof ik dat de uitspraak van Paulus: Als ik m'n broeder erger zal ik in der eeuwigheid geen vleesch eten, in dit geval wel eenigszins van toepassing is. Moet "t zoo zijn dat op de dies een tooneelstuk wordt opgevoerd dan zal ik daar tot m"n spijt bij leven en welzijn niet kunnen aanwezig zijn." Een dag later werd een buitengewone corpsvergadering gehouden "inzake al of niet tooneel op den Dies". Zestien corpsleden hadden daarom verzocht. Er waren volgens de voorzitter "vierderlei bezwaren" ingebracht: "Principieele, Ergerlijke, slecht voorbeeld, Damesrollen door heeren." Hoe moest men tegenover dit alles staan? Eerst kwamen de principiële bezwaren aan de orde. De voorzitter vroeg wie van de aanwezigen op die gronden tegen was. Geen der aanwezigen, zo bleek. Daarop las de ab-actis de brief voor "van 't Corpslid C. Steenblok die wel principieel tegen is". Na verdere bespreking werd tot stemmmg overgegaan en uitemdelijk werd met vijf stemmen tegen en dertig voor, het toneelstuk opgevoerd.

Hieruit blijkt dat student Steenblok in dit opzicht een uitzonderingspositie innam: hij was de enige, die op principiële gronden het toneel verwierp. Anderen hadden daar minder bezwaar tegen en stoorden zich hooguit aan bepaalde bijkomstigheden. Dat bleek eveneens een jaar later bij het zogeheten ‘tooneelincident’.

Het ‘tooneelincident’

Op 9 november 1922 werd een blijspel van de zeventiende-eeuwse Franse schrijver Molière opgevoerd onder de titel De ingebeelde ziekte. Deze voorstelling werd door de toeschouwers bij het slot afgeklopt wegens "een niet toelaatbare passage". Het had opnieuw een buitengewone vergadering tot gevolg, die op 22 november gehouden werd. Steenblok - had hij nu de opvoering wel bijgewoond? - liet zich bij die gelegen­ heid ook horen. In de notulen staat: "Dhr. Steenblok spreekt ook van groöte zonde. De dood is straf op de zonde. Wanneer we lichtvaardig met die straf omgaan, tasten we God aan." Merkwaardig in dit citaat zijn de woorden en de accenttekens "groöte zonde". Blijkbaar heeft hij deze woorden bij het uitspreken sterk geaccentueerd en benadrukte de scriba dit - vanuit een zekere weerzin? - met opzet zo in de notulen.

Bestrijding van het toneel

De laatste maal dat Steenblok tegen het toneel ageerde was op 14 maart 1924. Hij verzocht toen per brief om vrijstelling van de kosten van de Dies, of om dat geld ten behoeve van de zending of iets dergelijks te gebruiken. Steenblok was opnieuw niet aanwezig geweest bij de Diesviering en hij voelde zich in zijn geweten bezwaard om een toneelvoorstelling geldelijk te steunen. Het was beter en meer "naar den aard der zelfverloochenende liefde tot God en Zijn Koninkrijk dat "t geld voor 'n Dies bestemd niet daarvoor door "t Corps besteed wordt maar voor den arbeid in Gods Koninkrijk”.

Vervolgens leverde Steenblok een vrij uitvoerige bestrijding van het toneel, waarin hij strikt logisch redenerend en met een beroep op De Gemene Gratie van A. Kuyper probeerde aan te tonen dat de bij het Studentencorps levende opvatting: "Tooneelkunst is gave Gods. dus goed" niet zonder meer te aanvaarden was.

Hij had tevens bezwaren in zedelijk opzicht en betreurde het dat toneelvoorstellingen steeds meer burgerrecht kregen onder het gereformeerde volk: "'t Gaat ongemerkt en als van zelf verder, daar zorgen de geesten uit den afgrond wel voor. Krijgt zoo 't tooneel burgerrecht dan laat 't niet na een stempel te zetten op 't leven van ons Geref. volk. wat zooals de praktijk van alle tijden toch bevestigt verbazend gauw leidt tot afvoer van God en Zijn heilig Woord.”

Hij eindigde ten slotte met een Bijbels bezwaar: Wanneer in Rom. 6:13 gewaarschuwd wordt tegen 't de leden als wapenen der ongerechtigheid stellen, dan verdient toch de vraag wel overwegen of onder 't begrip ongerechtigheid ook niet valt (afgedacht van onzedelijkheid) 't ijdel en lichtzinnig vermaak wat met 't weren van 't tooneel in nauw verband staat. Opmerkelijk is 't ook dat de Heere Jezus de Farizeeën "hupokritai' noemt. De 2 betekenissen van dat woord: ooneelspeler en huichelaar wijzen wel op "n door de menschen uit die tijd gedachte overeenkomst van die beiden. Wanneer de Heer Jezus nu dat woord ook gebruikt, dan ligt 't voor de hand, dat Hij en Zijn Geest 't doen der Farizeeën vergelijkt met dat van de tooneelspelers op 't tooneel, waarin zijdelinks ook 'n afkeuren van 't tooneelbedrijf kan gelegen zijn.”

In hoeverre Steenbloks weerzin tegen het toneelspel een zeker isolement temidden van de andere stu­denten bevorderde, is niet bekend, maar het is wel opvallend dat zijn naam in de notulen van de vergaderingen van het Studentencorps nauwelijks voorkomt. Alleen op 12 december 1922 werd hij in een commissie benoemd; met anderen moest hij nagaan of 'de novieteninstallatierede" in de notulen moest worden opgenomen.

Bezwaren tegen Monitor

Er was dus geen sterke verbondenheid tussen de student en de vereniging. Dat bleek ook in september 1924, toen Steenblok "na langdurige overweging" besloot om voor F.Q.I. te bedanken. Hij kon zich niet langer verenigen met de manier waarop het doel van het Corps, zoals dat in Artikel 2 van de Statuten werd weergegeven, in praktijk werd gebracht. Dit Artikel 2 luidde: "Dit Corps staat op den grondslag van Gods Woord, zooals het zijne uitdrukking vindt in de Gereformeerde Belijdenisgeschriften". Steenblok had vooral bezwaren tegen: "Monitor in z'n huidige openbaringsvorm: varia almanak; novitiaat in tegenwoordige vorm; en dergelijke." In een lange brief-desondanks schreef hij: "zijn bezwaren tegen al de genoemde corpsinstellingen naar voren te brengen, zou thans te veel ruimte vragen" - zette Steenblok alleen zijn grieven tegen Monitor uiteen. Dit blad Monitor was het "wetenschappelijk kritisch maandblad" van het Studentencorps. Het was de gewoonte om hierin met de studenten en met bepaalde gebruiken rond de School op sarcastische wijze een loopje te nemen.

Met de wijze waarop Monitor de zaken aan de orde stelde, was Steenblok het niet eens: "Iedereen zal 't wel met hem eens zijn, meent hij te mogen veronderstellen, dat Monitor onder andere eigenschappen ook een publiek bestraffend, bespottelijk stellend, ironisch, sarcastisch, hekelend karakter vertoont." Dat de kritiek van Monitor vooral op de studenten zelf gericht was, was hem een doorn in het oog: het Corps liet "een Monilor-redactie, die vaak het onderscheid tusschen bestraffing en misdaad niet eens goed schijnt te kunnen onderscheiden, den kring der leden afreizen om mogelijke zonden, fouten, gebreken en wal dies meer zij op te sporen en de Corpsleden die geacht worden met deze behept te zijn, ongewaarschuwd of met een "Je komt in de Monitor" op de Corps vergaderingen afgeranseld worden als een hond”.

Een vermaning - zo stelde Steenblok - behoorde eerst plaats te vinden onder vier ogen; Monitor zondigde hiertegen en maakte bepaalde fouten op de Corpsvergaderingen direct wereldkundig. Hij schreef: "Verder brengt hel instituut Monitor mee dat Monitor op elke Corpsvergadering publiek (mei naam en toenaam) bestraffen moet, ook al zou er geen oorzaak zijn. Al doen alle Corpsleden nog zoo goed hun best, moeten ze telkens voor aller oog op de vingers getikt, anders komt Monitor van gebrek om, tenzij ze haar tegenwoordig karakter wijzigt.”

Ook de methode van kritiek bij het tijdschrift deugde niet, want spot was niet geschikt als men iemand bestraffen wilde: "Immers spot is een publiek wapen dat gesteund door een overmachtig publiek den bespotte ernstig kan aantasten en ook wel veranderingen van houding in de richting van den wensch van den spotter kan bewerken, maar zonder dien steun brengt het dengene die 't hanteert weinig voordeel aan. Bovendien prikkelt spot allicht den bespotte in de richting van verontwaardiging en wrevel en leidt zoo onnoodig tot zondigen. Spot is ook veel te onbelijnd naar beide zijden. Bij 't bestraffen mag 't recht van den schuldige nooit verkleind noch 't recht van spotter en publiek vergroot. Voor beiden geldt het recht des Heeren. Spot komt ook in strijd met de zachtmoedigheid, de nederigheid, de ernst bij 't bestraffen van zonden en gebreken.”

In de grond van de zaak was het gebruik van spot bij het bestraffen onbijbels, aldus Steenblok: "Regel juist is hel geworden dat Monitor spottend bestraft. Men kan gerust zeggen dat Monitor een spotter van professie is.

Zoo kweekt Monitor een zucht aan tot luisteren naar spotternij. Eigenlijk gaat "t hand aan hand. Monitor moet spotten met persoonen anders is het Corps niet tevreden. Als spotter van professie volgt Monitor niet de voetstappen van den Heere Jezus, Die ook een "Monitor" (het woord monitor betekent vermaner of waarschuwer, H.F.) was, maar Die op andere wijze bestrafte en Wiens bestraffing toch zeer veel invloed had. Hij zou voorzeker de zucht om spotternij te beluisteren over een medebroeder, al zou hij dan ook gezondigd hebben, niet voeden maar als zondig bekendmaken." Steenblok eindigde met de alinea: ""Ondergeteekende zou te breed worden om nog verder hierop en op de andere Corpsinstellingen in te gaan. Alleen wil hij nog even zeggen dat hij dezelfde bezwaren als tegen Monitor ook tegen de Almanakvaria heeft. Zijn bezwaren tegen "t novitiaat blijven daarom ook achterwege. Voorts wil hij hier wel even uitspreken dat er niet alleen bezwaren tegen liet Corpsleven gerezen zijn bij hem gedurende den tijd van zijn lidmaatschap maar hij er ook wel zijns inziens goede dingen heeft aangetroffen, die hem nuttig waren en tot lering strekten waarvoor hij dan tegelijk hierbij zijn vriendelijken dank brengt."

Noch het notulenboek van de Senaatsvergaderingen, noch dat van de vergaderingen van het Studenten­ corps zeggen iets over deze brief; alleen in de Almanak van 1926 wordt meegedeeld door 'h.t. Ab-actis Corporis" J. van Dijk (zijn voormalige huisgenoot) dat C. Steenblok "om verschillende redenen voor het Corpslidmaatschap (meende) te moeten bedanken".

Einde van de studie

In dezelfde almanak wordt ook ver­ meld dat Steenblok bij de aanvang van het cursusjaar zijn kandidaatsexamen had afgelegd. Dit was gebeurd op 30 september 1925. Hij kon nu de gemeente in. Dit betekende niet dat hij stopte met de studie. Als predikant te Lopik liet Cornelis Steenblok zich inschrijven aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, waaraan hij ten slotte ook op 4 juli 1941 zou promoveren op de dissertatie Voetius en de sabbat.

Slot

Uit bovenstaande blijkt dat Cornelis Steenblok als student een buitenbeentje was onder de studenten. Niet zozeer vanwege zijn studieresultaten, hoewel hij zeker niet de minste was, maar vooral vanwege zijn kritiek op het studentenleven en op de gang van zaken bij het Studentencorps F.Q.I. Met name zijn bezwaren tegen het toneel is hij nooit meer kwijt geraakt; in dit opzicht sloten zijn opvattingen nauw aan bij die van de Gereformeerde Gemeenten bij wie hij zich later zou aansluiten.

Aantekeningen

- Over Cornelis Steenblok: H. Florijn, Dr. Cornelis Steenblok, in Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800, Kampen 1993. Hierin ook een overzicht van de literatuur.

- Over de opleiding te Kampen zie onder andere: H. Bouwman, Onder veilige hoede. De Theologische School te Kampen gedurende de jaren 1854-1924, Kampen (1924); W. de Graaf, Een monumetit der Afscheiding. De Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1854-1954, Kampen 1955; J. van Gelderen en F. Rozemond, Gegevens betreffende de Theologische Universiteit Kampen 1854-1994, Kampen 1994.

- Gegevens over F.Q.I. in de almanakken van het studentencorps van de jaren 1921-1926. Verder is gebruik gemaakt van het Notulenboek Senaatsvergaderingen 13 October 1920 - 26 October 1925, en het Notulenboek der vergaderingen van studeittencorps 'Fides Quaerit Intellectum' van4Febr. 1913-23 Oct. 1924. Voor de brieven, zie F. Rozemond, Inventaris van het archief van het studentencorps van de studenten aan de Theologische Hogeschool te Kampen 'Fides Qiiaerit Intellectum (1857), 1863-1973, met archivalia van aanverwante organisaties. Kampen/ Leusden 1990. De handschriften zijn te raadplegen in het Gemeentearchief te Kampen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1996

Oude Paden | 32 Pagina's

Uit de studententijd van Cornelis Steenblok

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1996

Oude Paden | 32 Pagina's