Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Presbyteriale zorg voor de hedendaagse prediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Presbyteriale zorg voor de hedendaagse prediking

42 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit artikel is een vrijwel woordelijke weergave van het referaat, gehouden op de ouderlingenconferentie te Amersfoort op zaterdag 27 oktober 1973.

Spreektaal is even anders dan schrijftaal. U gelieve bij het lezen daarmee rekening te houden.

Een tweede opmerking vooraf: Om het geheel niet te lang te maken zijn enkele in het referaat genoemde voorbeelden weggelaten. In noten wordt verwezen naar de vindplaatsen daarvan.

Wel worden de stellingen weergegeven omdat waarschijnlijk niet iedere lezer van „Ambtelijk Contact” deze bij de hand heeft.

I. Het aantonen van de actualiteit van ons onderwerp behoeft geen breed betoog, wanneer we ons bewust zijn van de opdracht van de ouderling „die mede verantwoordelijk is voor de leer en de dienst van de dienaren des Woords” en anderzijds kennis nemen van de hedendaagse vragen over en rondom de prediking (zowel in als buiten onze kerken).

Een gedeelte van de eerste stelling zult u ongetwijfeld hebben herkend, nl. wanneer er staat, „dat de ouderlingen mede verantwoordelijk zijn voor de leer en de dienst van de dienaren des Woords”. Dat is namelijk een zinsnede, die overgenomen is uit het bevestigingsformulier voor ouderlingen en diakenen. Dit omvat mede de prediking. Deze ambtsdragers, voor wier dienst de ouderlingen verantwoordelijk zijn, worden dan ook uitdrukkelijk genoemd DIENAREN DES WOORDS. Uw verantwoordelijkheid voor hun dienst zou ik direkt aan het begin van ons referaat willen onderstrepen. U hebt bij de bevestiging in Uw ambt beloofd, dat ambt getrouw te bedienen. Daarbij hoort dat „mede verantwoordelijk zijn voor de leer en de dienst van dienaren des Woords.

In verband met deze verantwoordelijkheid heb ik met opzet deze titel gekozen: Presbyteriale zorg voor de hedendaagse prediking. Het had ook wat eenvoudiger gekund.

Maar met deze titel wil ik herinneren aan de manier, waarop we kerk zijn. De dienaren des Woords staan niet mijlen ver boven ons. Alle ambtsdragers zijn gelijk, althans in deze zin, dat de één niet boven de ander staat.

We zijn geroepen op elkander acht te geven. Acht geven op de prediking is dus geen aanmatiging maar roeping ! 1).

De Here zelf heeft U tot die verantwoordelijkheid geroepen. U hebt „ja” geantwoord op de vraag of U door de Here zelf tot de taak, zoals die in het bevestigingsformulier omschreven is, geroepen bent.

En om die taak — die onze roeping is, des te beter te kunnen verrichten, willen we vandaag over het genoemde onderwerp nadenken. Ik doe dat op verzoek van het comité. Ook het onderwerp, waarover we vandaag nadenken (uiteraard niet de preciese formulering ervan) is door het comité opgegeven. Enerzijds voldoe ik met vreugde aan dat verzoek, omdat het een belangrijk, ja zeer belangrijk onderwerp is. Aan de andere kant zie ik er wat tegenop, hierover te spreken omdat het niet zo’n gemakkelijk onderwerp is. Ik zou — en dat wil ik met klem voorop stellen — niet graag de indruk willen wekken, dat het mijn bedoeling is een klaagzang aan te heffen over de prediking in onze kerken.

In de eerste plaats ben ik niet in staat die prediking te beoordelen.

Bovendien is het nu niet de tijd en hier niet de plaats, klachten daarover naar voren te brengen.

Uiteraard zullen we gevaren moeten signaleren en elkaar op onze roeping dienen te wijzen. Maar U zou mij geheel verkeerd begrijpen, wanneer U mijn verhaal van vanmorgen zou uitleggen als een tirade tegen de wijze, waarop in onze kerken wordt gepreekt. Ik stel dit met zoveel nadruk voorop, omdat men makkelijk een dergelijke uitleg aan mijn woorden zou kunnen geven.

Er staat hier dan ook niet iemand voor U, die precies weet hoe er gepreekt moet worden. Ik vind het na al die jaren nog een vreugdevolle maar ook zeer moeilijke opgave.

Een andere opmerking vooraf: Hoewel het uiteraard gaat om de zorg voor de prediking in onze kerken (immers die kerken dienen we als ambtsdragers) wil ik me toch niet tot de prediking in onze kerken beperken.

Misschien lijkt dat inconsequent. Maar we leven nu eenmaal niet op een eiland. Onze gemeenteleden (dus ook de ambtsdragers) horen en lezen ook datgene, wat er in andere kerken gezegd en gepreekt wordt.

Daarom wil ik mij, wanneer ik enkele dingen ten berde breng over de prediking, niet tot de prediking in onze kerken beperken.

Er is buiten en binnen onze kerken heel wat „aan de gang” over de prediking 2). In onze kerken zelf wordt niet zo spoedig iets „zwart op wit” gezet, maar we kunnen toch herinneren aan het schrijven, dat één van onze kerkeraden, de afgelopen winter zond naar al onze kerken.

Deze brief handelde voor een niet onbelangrijk deel over de prediking. Dit schrijven (of een samenvatting ervan) is afgedrukt in enkele dagbladen, terwijl deze brief ook weer aanleiding gaf tot het schrijven van artikelen in sommige van onze classicale bladen.

Daar komt bij, dat er veel over de prediking gesproken wordt.

Vaak — en dat is iets om dankbaar voor te zijn — in gunstige zin.

Dikwijls ook — en dat is NIET AL-

TIJD iets om ondankbaar voor te zijn — in kritische zin.

Alles bijeen genomen reden te over om over het aangekondigde onderwerp na te denken.

II Bij het kennis nemen van — en nadenken over allerlei vragen rondom de prediking, dienen we wel te beseffen, dat de eerste en laatste vraag niet is, wat WIJ (de mensen) er van vinden — hoewel naar de „stem” van de gemeente terdege dient geluisterd te worden — maar dat de prediking allereerst is (en blijve) het uitvoeren van Gods opdracht én geloofsdaad.

Wanneer we trachten te luisteren naar allerlei stemmen, die ons iets zeggen over de prediking, dienen we ons te hoeden voor het gevaar, dat we HET antwoord op de vragen rondom de prediking laten afhangen van de kritiek van mensen.

Zeker — er moet geluisterd worden (naar de uitgebrachte kritiek).

„In de kritiek, van verschillende zijden op de prediking in onze tijd uitgebracht, in het bijzonder over een tekort aan het bevindelijk element is ook een vox veritatis” aldus ds. L. H. v. d. Meiden in een stelling voor een referaat voor de predikantenvergadering 3).

Een stelling als deze bewijst op zichzelf al, dat de zaak van de prediking niet alleen nu een zaak is, die vandaag in het centrum van de belangstelling staat, maar dat dat een 40 jaar geleden ook al zo was (trouwens in welke tijd is het niet zo geweest ? ). Ook bewijst deze stelling, dat bepaalde vragen, die nu met klem gesteld worden, ook toen actueel waren.

Klachten over de prediking - o.a. overliet bevindelijk element in de prediking - worden niet alleen nu gehoord maar konden destijds ook al worden beluisterd.

WE MOETEN DUS LUISTEREN, ook wanneer kritische stemmen en klanken gehoord worden. Misschien luisteren we wel veel te weinig.

Maar …… en daar wil ik ook sterk de nadruk op leggen: de prediking is en blijft het uitvoeren van de opdracht van God. De kerk is geen supermarkt. Wanneer in een supermarkt het klantenaantal terugloopt wordt er een onderzoek in gesteld naar de oorzaken, waarom de klanten wegblijven.

De uitslag van dat onderzoek geeft aan, welke maatregelen er genomen moeten worden.

Meestal wordt het assortiment aan goederen, dat ten verkoop wordt aangeboden, aangepast aan de behoeften van de klant. Zo mag het in de kerk nooit gaan. De kerk is geen supermarkt, waar de „goederen” geleverd worden naar het verlangen van de kopers.

Wanneer de kerk — en nu denk ik niet alleen aan de predikers, maar aan heel de kerk en in het bijzonder aan de ouderlingen — zorg draagt voor de prediking dan voert ze de OPDRACHT VAN GOD uit.

In het zoëven genoemde boek schrijft prof. Jonker: „De kerkdienst maakt zichzelf waar, buiten onze gevoelens en opvattingen om. Ook al zouden we allen negatief tegenover haar staan. Ze blijft waardevol, ook al v i n d e n w ij dat niet” 4).

We moeten dus wel luisteren, maar tegelijk beseffen, dat het waardevolle van de prediking daarin gelegen is , dat ze is en blijft uitvoeren van de opdracht, die God gegeven heeft.

En dat niet alleen, maar ook gelóófsdaad. We mogen geloven, dat de Koning van de kerk zelf voor Zijn werk zal zorg dragen, dat Hij zelf de zegen zal geven.

III Gods opdracht en belofte serieus nemen sluit het aandacht geven aan de menselijke factor (bij prediker en gemeente) niet uit.

We kunnen natuurlijk met een beroep op onze opdracht (ik denk nu even aan de predikers) ons opsluiten in een ivoren toren, ons beroepen op het feit, dat we dienaren van het Woord zijn en daarom niet luisteren naar de stemmen, die er klinken. Dat we de kritiek afdoen met de opmerking, dat het evangelie nu eenmaal niet naar de mens is en verder onze gang gaan.

Tot goed begrip: Ik onderschrijf het ten volle, dat het evangelie wel vóór, maar niet naar de mens is.

Ergens las ik van een predikant, die zijn vriend toevertrouwde, dat hij wel eens bang was, omdat bij hem de kerk zo vol was. ,.Ik vraag me daarom wel eens af” zo sprak hij „of ik het Woord wel zo bedien, dat ik ook de vijanden van het kruis van Christus raak in hun hart”. Vijanden van het kruis van Christus zijn er vandaag ook. Maar dat neemt niet weg, dat we alle kritiek op de prediking niet mogen afdoen met de opmerking: „Dat zal wel vijandschap tegen het evangelie zijn”.

Daarom juist wilde ik Uw speciale aandacht vragen voor die MENSELIJKE factor. Ik heb namelijk wel eens het idee, dat — om het met een modern woord te zeggen — de communicatie tussen de kerkeraad en de prediker enerzijds en de gemeente anderzijds afstuit — stokt — door een beroep op de eigen onfeilbaarheid. Zo in deze trant: Zoals er hier gepreekt wordt is het alleen maar naar de Geest en naar het Woord en wanneer iemand er anders over denkt, dan denkt hij verkeerd.

Ik heb wel eens het idee, dat sommige mensen het verlammende gevoel hebben, dat elk gesprek over de prediking (hoe dan ook gehouden) zinloos is, omdat het afstuit op de mening: „Het is alleen maar zo, zoals ik het gezegd heb”.

En dat, terwijl er juist in de kerken — ook in onze kerken — zulk een schreiende behoefte is aan wederzijds begrip. Begrijpen is niet hetzelfde als goedvinden.

Het wil zeggen, er begrip voor hebben, dat zowel predikers als gemeenteleden mensen zijn, die hun fouten en gebreken kunnen hebben.

Fouten en gebreken, waarover — in alle liefde — gesproken mag worden.

Begrip voor elkaar en eikaars vragen hebben is geen teken van zwakheid. Juist het omgekeerde zou wel eens het geval kunnen zijn.

Dat begrip vraag ik nu met name van U, wanneer we de volgende stelling wat nader gaan bekijken.

IV We kunnen alleen verantwoord bezig zijn met de vragen rondom de hedendaagse prediking, wanneer we ook oog hebben voor de „gang der geschiedenis” in dit opzicht. De hedendaagse prediking is in vele gevallen een (soms zeer eenzijdige) reaktie op de verkondiging van abstracte waarheden in het verleden.

Met „de gang der geschiedenis” bedoel ik dit: Allerlei vragen, die er ook onder ons rijzen omtrent de prediking hebben een voorgeschiedenis.

De manier waarop gepreekt wordt (en hierbij denk ik niet alleen aan de vorm, maar ook aan de inhoud) komt zo maar niet uit de lucht vallen. Wij zijn allemaal kinderen van onze tijd — ook in dit opzicht.

Maar dan ook zó, dat datgene, wat wij doen en zeggen mee bepaald wordt door datgene wat vroeger gezegd (en gedaan) werd.

Nu werd naar mijn bescheiden mening vroeger nog al eens abstract gepreekt. U moet mij nu niet direct vragen: In welke kerken dan ? Het gaat er mij — zoals in het begin gezegd — niet om, te beschuldigen.

Ik kan het dan misschien nog wat voorzichtiger formuleren:

In gesprekken met allerlei mensen, die in de loop van hun leven de kerk de rug toegekeerd hebben (en ik heb al heel wat van deze gesprekken gehouden) kreeg ik vaak de indruk, dat zij — toen ze nog wel naar de kerk gingen — het idee meekregen, dat ze allerlei abstracte half duistere dingen, allerlei formules — moesten geloven.

Dat het in de kerk ging om HET verbond, om DE voorzienigheid, om DE verkiezing en dat daaromtrent in de prediking allerlei dogmatische uitspraken gedaan werden. Wilde men een gelovige zijn, dan had men niets anders te doen dan deze „dingen” te aanvaarden. Geloven was eigenlijk je handtekening zetten onder een aantal artikelen, waar je heel weinig van begreep.

Veel mensen, die de kerk in de steek gelaten hebben, hebben wel eens tegen mij gezegd: Ik begreep er in de eerste plaats niets van en bovendien voelde ik geen enkele verband met het leven van elke dag.

Hier zullen natuurlijk allerlei factoren een rol gespeeld hebben.

Maar daardoor — mee daardoor — zijn velen van de kerk vervreemd.

En dat heeft weer een reactie opgeroepen. Toen men in de kerken door kreeg, dat velen van de kerk vervreemden, weerklonk ineens de roep: „De preek moet de mens van vandaag iets te zeggen hebben; de preek moet actueel zijn; de preek moet ingaan op de vragen van de tijd; de preek moet de mensen dringen tot actie; de preek moet niet alleen een doorgeven zijn van bepaalde dogmatische opvattingen, maar die prediking moet — om een modewoord te gebruiken — existentieel zijn.

U kent deze klanken. Maar vergeet U niet dat ze een reactie zijn.

Een reactie op een vaak sterk dogmatische prediking.

Veel van wat de na-oorlogse theologie heeft opgeleverd (hoe wij het overigens ook waarderen) moet verstaan worden tegen deze achtergrond.

Er is een worsteling om de prediking weer in kontakt te brengen met de gewone mens in het gewone leven.

Er is veel in de moderne theologie — we komen daar straks nog op terug —, waar we onze bezwaren tegen hebben. Maar als U vraagt, waar dit alles vandaan komt, dan moeten we antwoorden: Er is een worsteling aan de gang om de prediking zó te brengen dat ze „overkomt”.

Je zou haast kunnen zeggen, dat de homiletische (predikkundige) vragen, die vandaag aan de orde zijn, bepalend zijn voor heel de theologie.

Voor de dogmatiek, voor de ethiek en zelfs voor de exegese.

Helaas zullen we dikwijls met dr. W. H. Velema 5) moeten spreken van een „aangepaste theologie”.

En ook van een aangepaste prediking. Die is er inderdaad.

We zullen oog moeten hebben voor de oorzaken daarvan. Maar evenzeer voor de gevolgen.

Daarover nadenkend zitten we al midden in stelling V.

V. Daardoor (en ook door de gehele na-oorlogse theologie) dreigt het gevaar van een prediking waarin o.a. de rechtvaardiging, de eschatologie en het werk van de Heilige Geest geen of te weinig aandacht ontvangen.

Velen zijn tegenwoordig van mening, dat rechtvaardigmaking mogelijk in de tijd van Luther een aktuele zaak was, maar nu iets is, dat je zelfs aan de straatstenen niet meer kwijt kunt.

En omdat je het aan de m e n s e n helemaal niet meer kwijt kunt, moet je er over zwijgen of er anders over preken. We moeten het anders „interpreteren”. Wat er vroeger verteld is over de hemel en de hel — zo zegt men dan — is niet meer te verteren voor de mens van deze tijd, die kennis heeft genomen van de resultaten van de moderne wetenschap. Dus … er over zwijgen of … er anders (dan vroeger) over spreken.

Door het nadruk leggen op het werk van de H. Geest — alweer „zo zegt men” — is de kerk de aandacht voor de wereld vergeten.

Vandaar, dat vandaag de aandacht van de kerk gevraagd moet worden voor haar taak en roeping in de wereld.

Daarom wordt er gesproken over „het er zijn voor anderen”. Dát is (blijkbaar) de boodschap.

Dit alles is iets, wat ons met zorg moet vervullen (al zullen we niet moeten vergeten (zie boven) dat het een voorgeschiedenis heeft.

Al deze dingen maken de zaak verre van gemakkelijk. Ik wil U niet oproepen tot medelijden met de predikanten, maar het is wel zo, dat de moderne tijd en de moderne litteratuur én de vragen van de gemeente een zware last leggen op de predikers.

Ik zeg dat met name daarom, om dat de strekking van dit referaat juist is, dat wij als ouderlingen een brugfunctie dienen te vervullen tussen de gemeente aan de ene kant en de prediker aan de andere kant.

En dan in de meest letterlijke zin een BRUGFUNCTIE.

Via een brug komt men immers van de ene kant naar de andere.

En daarom zou ik U willen vragen: Heb er begrip voor, dat de moderne tijd waarin we leven, en de litteratuur die we lezen, en de vragen die dag in dag uit gesteld worden, een zware last leggen op de prediker.

Het gaat ver boven mijn kracht en het zou ook veel te veel tijd vragen, om heel de moderne theologie, die de achtergrond vormt en de oorzaak is van het verwaarlozen van deze essentiële elementen (de rechtvaardiging, de eschatologie en het werk van de H. Geest), zij het slechts summier, te behandelen.

Bij X en XI hoop ik, zij het in ander verband, nog op bovenstaande terug te komen.

Waar het mij nu om gaat is, dat we de gevaren zien — vooral dus van bepaalde tekorten in de prediking — en dat we ook de achtergronden van die gevaren zien.

Anders gezegd: We moeten er samen voor trachten te zorgen — voor zover het van mensen afhangt —, dat de prediking actueel is, op de man af, maar tegelijkertijd de bovengenoemde elementen niet vergeet of verwaarloost.

Daarom moeten we ook op de bres staan voor een schriftuurlijk bevindelijke prediking.

VI. Het zal daarom vooral nu de taak van de ambtsdragers zijn, er acht op te geven dat datgene, wat wij gewoon zijn „schriftuurlijke bevindelijke prediking” te noemen, niet in het gedrang komt.

Het gaat in de prediking om de confrontatie van de levende God en al zijn heil met de levende mens en al zijn nood anno 1973.

Hopelijk is het in deze kring voor ieder duidelijk, wat wij met de term „schriftuurlijk bevindelijke prediking” bedoelen.

Het gaat ons niet om de „term” als zodanig. Je kunt met alle samenvattende aanduidingen — en dat geldt ook van deze — alle kanten op.

Kort gezegd gaat het dus om een prediking, die tracht heel de rijkdom van Gods openbaring — en die openbaring is onuitputtelijk rijk — te ontvouwen. En tevens om een prediking die, JUIST OMDAT HET OM HEEL DIE OPENBARING GAAT, ook zoekt uiteen te zetten, hoe die openbaring door de mens ontvangen wordt. Het moet in de prediking gaan om wat de Here in Zijn Woord tot de gemeente zegt.

En wat DE HERE IN ZIJN WOORD TOT DE GEMEENTE ZEGT raakt óók de m a n i e r, waarop de gemeente dat woord ontvangt.

Het gaat niet om TWEE APARTE ZAKEN. Het gaat niet om de prediking van het Woord en DAARNA als een vinding van de prediker het bevindelijk element, nl. de verwerking van dat Woord door de hoorder in geloof, twijfel en ongeloof.

Nee, de manier waarop wij dat Woord ontvangen (dus in geloof of ongeloof, ’ in twijfel en strijd, met vreugd en blijdschap) vinden wij weer in dat Woord zelf.

Denk alleen maar aan de psalmen. Wanneer U de psalmen leest, leest U het Woord van God. Van de levende God.

Maar in diezelfde psalm wordt vertolkt, hoe nu de dichter daarvan dat Woord ontvangt, hoe hij er mee bezig is in zijn leven. In verzet en twijfel, in zwak geloof en groeiend geloof. En al deze schriftuurlijke zaken, die tegelijkertijd de ervaring, de bevinding (of welke term U er voor kiest) raken, vindt U in dat Woord zelf terug. Ik kan het ook anders zeggen (met een uitdrukking van prof. ds. G. Boer): Het geloof moet wààr zijn zowel naar zijn voorwerp (wat geloofd wordt) als naar zijn onderwerp (de mens, die gelooft).

Het geloof moet wààr zijn in die zin, dat we „voor waarachtig houden alles wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft”, maar datzelfde geloof moet wààr zijn in die zin, dat de mens nu ook „echt” gelooft.

We onderscheiden deze dingen wel, maar we mogen ze nooit van elkaar scheiden. (Zondag 7 wijst zowel het objectieve fundament van ons geloof aan als het subjectieve element in ons geloof).

Men zou in plaats van „bevindelijke prediking” ook kunnen spreken van „reformatorische prediking” (hoewel ik beide termen niet gelijk zou willen stellen).

Volgens dr. Graafland 7) heeft reformatorische prediking drie kenmerken (vrij weergegeven) :

a. zij schenkt spontaan vertrouwen aan het getuigenis van de H. Schrift.

b. zij geeft (en dat is vandaag een uitermate belangrijke zaak) de tweeeenheid weer van rechtvaardigmaking en heiliging.

c. zij geeft op rijke wijze weer de genade van de Here Jezus Christus, maar heeft ook oog voor de verdorvenheid van de mens.

d. en dan dit alles niet op een manier, dat de gemeente „ja” knikt, maar dat de gemeente geraakt wordt.

Ik weet wel, dat dit alles uiteindelijk niet het werk van een mens, maar het werk van de H. Geest is. Maar het gaat toch door middel van de prediking, die tot ons komt.

We moeten er dus voor waken — en daar moeten we als dienaren des Woords en als ouderlingen (en ook als diakenen) zorg voor dragen — dat de prediking ingaat op de situatie van de mens.

Dat die prediking (bv.) die mens raakt, die daar ergens zit in de donkere nacht van zijn geestelijke verlating.

Dat die prediking tekent de extase van de geestelijke vreugde, die er kan zijn door de blijdschap in de Here Jezus Christus 8).

Juist om deze en vele andere zaken is het zo belangrijk, dat we elkander in die prediking bijstaan; dat we er samen over spreken.

Dat die prediking is en blijft een prediking, die God en de mens met elkaar confronteert.

Men kan namelijk ook zo preken, dat het wel bevindelijk LIJKT, maar het niet is. Men kan zo preken, dat men alleen de „woorden” noemt, maar ze zakelijk brengt, zodat het bij de hoorder toch weer de indruk wekt, dat het gaat over allerlei abstracte dingen en abstracte waarheden, die buiten de werkelijkheid van zijn eigen leven staan.

Ik weet zelf, hoe moeilijk dat is. Hier staat niet iemand voor U, die nu precies weet, hoe het moet, want het is elke week weer opnieuw — en op de studeerkamer — en op de preekstoel — een worsteling.

Maar ons doel moet toch steeds weer zijn de mens te plaatsen voor het aangezicht van de levende God.

Daarom is er alles aan gelegen (ik noem maar een paar willekeurige voorbeelden), dat niet gepreekt wordt over DE heiligheid Gods, maar de HEILIGE GOD wordt verkondigd. Niet (alleen) over DE rechtvaardiging, maar over die heerlijke, genadige God, die goddelozen rechtvaardigt.

Niet over DE heiligmaking, maar dat gesproken wordt van een God, die van ons vraagt, dat we als kinderen van God heilig zullen leven én die de H. Geest tot dat heilige leven beloofd heeft.

Kunnen WIJ dat ? Neen !

Anderzijds is ook ten volle waar het woord van prof. Kremer: „De kerk heeft zich bewust te zijn, dat God zijn Woord effectief stelt door haar dienst” 9).

Of anders gezegd: „Het Woord moet tot heerschappij komen, maar dat Woord grijpt de mens, die zondaar is, dan ook aan in zijn totale existentie” 10).

Berkhof spreekt in dit verband over „het aanklagend geweld van de prediking” 11).

En nu gaat het niet alléén maar om het aanklagend geweld, maar het gaat mij om een prediking, die én in haar aanklacht én in haar vertroosting én in haar bemoediging de mens die — daar in die kerkbank — in z’n nood zit rââkt. Daarop acht te geven is de taak van de ouderlingen.

Daarom moeten we ook de mens in zijn nood KENNEN (zie XI).

We kunnen natuurlijk zeggen: Die nood van de mens is in alle tijden gelijk. In zeker opzicht is dat waar. In alle tijden is de mens zonder God en zonder hoop in deze wereld.

Maar de gestalte van de nood is eigentijds.

Er zijn eigentijdse zonden, eigentijdse vragen, eigentijdse twijfelingen.

Aan die mens van vandaag dient het volle heil Gods verkondigd te worden. Niet maar een fragment van het evangelie, maar „al de raad Gods” (Hand. 20 : 27) 12).

Hiervoor is het nodig, dat

VII de prediking niet alleen textueel is, maar ook schriftuurlijk. (Schriftuurlijk wil in dit verband zeggen: de tekst zien vanuit het geheel der Godsopenbaring).

Soms is het wel eens nodig (geweest ?) er op aan te dringen, dat de dominee over de TEKST preekt, m.a.w. dat hij zijn tekst niet gebruikt als kapstok, om daar van allerlei aan op te hangen. Dat kunnen ook allerlei zaken zijn, die opzichzelf niet onbijbels zijn.

Maar het omgekeerde kan ook voorkomen 13).

We moeten niet uit het oog verliezen, dat „een tekst opzichzelf” niet zoveel zegt.

De bekende ds. Overduin heeft hier zelfs het gevaar van ketterij gesignaleerd. Hij schrijft: Preken over geïsoleerde teksten leidt tot mottopreaiking, ja erger, tot ketterij. Men kan drievoudig isoleren: uit de omgeving van de tekst, uit het boek van de tekst en uit het geheel der Schrift 14).

Een voorbeeld: Er wordt in de lijdensweken gepreekt over een tekst uit de lijdensgeschiedenis uit het evangelie (van Mattheüs bv.).

Wanneer U die tekst gaat isoleren, d.w.z. losmaken van de omgeving van de tekst en van het geheel der Schrift, dan kan men er alles van maken.

Wie preekt over de tekst „zie de Mens” (in bovenbedoelde zin) kan daar heel modern over preken zonder buiten de tekst zelf te gaan.

Dan is het mogelijk in die preek te zeggen: „Zie de Mens, die het opnam voor de ellendigen, voor de armen, de zieken en de gevangenen. De Mens, die lijdt onder de kerkelijke machthebbers en onder de politieke overheden”.

Dan preekt men vanuit de tekst en zelfs vanuit de onmiddellijke omgeving van de tekst niet iets, wat niet waar is 15).

Daarom willen we er voor pleiten, dat de prediking het geheel der godsopenbaring laat zien aan de gemeente.

Het grote gevaar van deze tijd is, (en dan denk ik — zie inleiding — niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats aan onze kerken) dat dit in de prediking niet meer geschiedt.

Voorbeelden hiervan zijn er te over. 16) Er is een prediking, die orthodox én praktisch lijkt te zijn. Maar wanneer U het kritisch gaat bekijken, dan blijkt er van de klassieke leer van de verzoening niets overgebleven te zijn.

Hetzelfde kan gezegd worden van de gereformeerde leer van de verkiezing en de genade, om van de hoop op de toekomst van Christus maar te zwijgen.

Er is in deze preken weinig of niets te vinden van de ernst van de eeuwige toekomst van de mens.

Het gevaar is niet alleen, dat wij iets van dit soort prediking overnemen, maar het gevaar is ook aanwezig (en nu denk ik weer aan de brugfunctie van de ouderling), dat de gemeenteleden — dit soort preken horend via de radio en de t.v. — er op aandringen, dat wij ook deze weg op gaan.

Hier mogen wij wel luisteren naar het vermaan van de apostel: Heb acht op Uzelf en de gehele gemeente.

VIII Wie tracht de oorzaak te vinden voor de veranderingen in de hedendaagse prediking stuit (o.a. !) op het feit, dat velen DE KERN VAN DE BOODSCHAP VAN DE SCHRIFT VOOR DEZE TIJD anders zien dan vroeger. 17).

Er is een nauwe samenhang tussen theologie en prediking.

Het verschil (zeer algemeen en dus generaliserend aangeduid) tussen de gereformeerde theologie en de hedendaagse zou ik zo willen typeren:

De gereformeerde theologie leert, dat God in Christus de wereld redt én dat wij door het geloof aan die redding deel moeten krijgen.

De hedendaagse theologie zegt: De Bijbel inspireert ONS tot reddend handelen in deze wereld. Dat is een fundamenteel verschil.

Uiteraard zijn hier vele variaties. Er zijn haast evenveel theologieën als er theologen zijn.

Het gaat ons er in dit verband maar om, dat in de moderne theologie (op zichzelf al een zeer algemene aanduiding) niet het reddend handelen van God mààr ons geïnspireerd worden tot reddend handelen centraal staat.

Men zou haast geneigd zijn te zeggen: Men heeft in wat God doet en doen zal (en ook in wat Hij gedaan heeft) niet zoveel vertrouwen meer. Daarom moeten wij het zelf maar opknappen. De bijbel mag dan dienst doen als een boek, dat ons daartoe opwekt, inspireert.

Wij ontmoeten God daar, waar mensen reddend en bevrijdend optreden en handelen. 18). God gaat dan op in de geschiedenis van de mensheid.

Hier liggen uiteraard allerlei verbanden met de moderne wijsgerige stromingen. Verbanden, waarop we hier niet nader ingaan.

Ik ben er echter van overtuigd, dat U zult zeggen: Ja, uitdrukkingen als de bovengenoemde kan men vandaag overal tegenkomen.

We willen niet suggereren, dat in onze kerken zo gepreekt wordt, maar wel willen we trachten U duidelijk te maken, dat dit het geestelijk klimaat is, waarin wij tegenwoordig ademen.

Een klimaat waardoor we allen — de één meer de ander minder — beïnvloed worden. (Die beïnvloeding kan tweeërlei zijn: afwerend of meegaand).

Daarom is het vooral nu voor de ouderlingen zo belangrijk, er acht op te geven, of er gepreekt wordt binnen het raam van de belijdenis.

IX Juist in verband met het boven gesignaleerde is het zo belangrijk, dat we onze belijdenis hanteren als „het raam” van de prediking; niet omdat onze belijdenisgeschriften „alleszeggend” zijn, noch minder omdat ze meer gezag hebben dan de H. Schrift, maar omdat ze zicht geven op het „geheel van de boodschap Gods”. Typerend is dan ook (vgl. ook V en VIII) dat de vragen van kerk en prediking veel overeenkomst vertonen met de vragen rondom de belijdenis.

Uiteraard hebben alle ambtsdragers bij de aanvaarding van hun ambt beloofd, niets te leren, wat tegen de belijdenis ingaat. We hebben ook tot taak, op elkander toe te zien in dit opzicht.

Die taak is echter niet alleen maar negatief, in die zin, dat we er acht op moeten geven, of niemand iets zegt (en dat geldt dus niet alleen de predikanten), dat tegen de belijdenis ingaat. Deze taak heeft ook een positieve kant, nl. er op toe te zien, dat — met name in de prediking — héél de rijkdom van de Schrift, zoals die in de belijdenisgeschriften kort is samengevat, aan de gemeente wordt doorgegeven.

Dat betekent beslist niet, dat in elke preek alle „kardinale” stukken aan de orde moeten komen.

Men mag van een prediker m.i. niet vergen, dat hij elke zondag iets zegt, zowel van de rechtvaardiging als van de heiliging, zowel van de verkiezing als van de noodzakelijkheid van de wedergeboorte.

Dat wordt een preek — men vergeve mij het oneerbiedige van de vergelijking — een worst, die volgestopt wordt.

Het wil wel zeggen, dat al de hoofdwaarheden van de H. Schrift successievelijk aan de orde moeten komen.

Om het met een enkel voorbeeld te zeggen: niet alleen wat er staat in Zond. 23 over de rechtvaardigmaking, maar ook wat er staat in art. 24 van de N.G.B. komt dan aan de orde; dan wordt ook eens aandacht gegeven aan wat er staat in hoofdst. I art. 16 van de D.L. over de mensen, die niet mismoedig moeten worden als ze nog niet tot de volle zekerheid kunnen komen.

Het is dan ook in de eerste plaats nodig, dat we zelf als ouderlingen de belijdenisgeschriften bestuderen.

We moeten weten, wat er in staat, maar ook hoe het er staat, d.w.z. hoe het gebruikt, ik zou haast zeggen: toegepast wordt.

Het is beslist niet zo, dat we de belijdenis naast de Bijbel willen stellen. We hebben er ook oog voor, dat onze belijdenisgeschriften zo’n 400 jaar oud zijn. Ze stammen uit een tijd, waarin andere problemen aan de orde waren dan thans.

De belijdenisgeschriften bedoelen dan ook niet de Bijbel te vervangen.

Integendeel, ze bedoelen alleen te zeggen: DIT zijn de hoofdzaken van de Bijbelse boodschap.

Het is dan ook typerend, dat daar, waar de schriftuurlijke prediking in diskrediet komt, er ook allerlei vragen opkomen over de belijdenisgeschriften en de handhaving daarvan.

Waar niet meer reformatorisch gepreekt wordt, ontstaat eerst een „opbotsen” tegen de belijdenis en dan een zich losmaken van de belijdenis.

Omgekeerd is het ook zo, dat wie vandaag een lans breekt voor het (op een juiste wijze) handhaven van de belijdenis, die betrekt ook de wacht bij een bijbelse prediking.

Met het bovenstaande wil niet gezegd zijn, dat we uit de belijdenis moeten preken. (De vraag in hoeverre catechismusprediking en preken over de 37 art. op één lijn staan, blijft hier buiten beschouwing. Dat is een onderwerp apart).

Het gaat ons er nu maar om, dat het evangelie dient gepreekt te worden en dat met de belijdenis de wacht rondom die schriftuurlijke prediking moet betrokken worden.

Wanneer we vandaag het pleit voeren voor presbyteriale zorg voor de prediking, en daarom — misschien ten overvloede — nóg eens de aandacht vestigen op de rijkdom, die we in onze belijdenisgeschriften bezitten, dan bedoelen we met dit aandacht vragen voor onze formulieren van Enigheid NIET, dat de prediking tijdloos zou moeten zijn.

X. In de Bijbel is de prediking nimmer „tijdloos”; de onze mag dat ook niet zijn; daarom wil met bovenstaande beslist niet bedoeld zijn, dat de prediking een tijdloze herhaling dient te zijn van vertrouwde klanken.

In de Bijbel is de „prediking” nimmer los te denken van de tijd en de situatie. Wanneer Mozes — na de zonde met het gouden kalf — tot het volk Israël spreekt, dan spreekt hij tot een volk, dat gezondigd heeft op een bepaalde manier en in een bepaalde tijd. (N.B. Kort na het ontvangen van de verbondswet).

Wanneer U de boeken van de profeten leest, dan blijkt, dat de profeten het kwaad van het volk in die tijd kennen, maar ook de noden en vragen van dat volk.

Uit de brieven van de apostel Paulus blijkt overduidelijk, dat de heidenapostel niet alleen het evangelie kent, maar ook de Grieken kent, aan wie hij dat evangelie moet brengen.

Leest U de brieven van Corinthe, dan blijkt, dat de apostel ingaat op de vragen, die speciaal in DIE gemeente leefden.

De Bijbel is dus beslist niet tijdloos.

Men spreekt tegenwoordig nog al eens over communicatiestoornissen. Wel nu, mannen broeders, niets verbreekt de communicatie tussen prediker en gemeenteleden mèèr, dan dat de gemeenteleden het gevoel hebben, dat de prediker niet weet, waar ze „wonen” (hiermee is niet hun adres bedoeld) en waar ze leven.

En het is juist op dit praktische terrein, waarop zich veel van de problemen rond de hedendaagse prediking toespitsen.

De moeilijkheid van het verstaan van de tijd, waarin we leven.

XI. De tijd, waarin we leven, te verstaan, vraagt veel van prediker, ouderling én gemeente; allereerst omdat de tijd, waarin we leven niet door ieder op dezelfde wijze beleefd wordt; bovendien is de „geestelijke atmosfeer” niet alleen geheel verschillend van die van enkele tientallen jaren terug, maar is deze ook voor de één heel anders dan voor de ander.

Ds. Overduin spreekt in navolging van de Berlijnse theoloog Gollwitzer over het grote en kleine credo. Onder het grote credo verstaat hij ons „algemeen ongetwijfeld christelijk geloof” dat de kerk elke zondag belijdt.

Daarnaast — ook wel daaruit en ook wel daartegenin ontstaat telkens het kleine credo, dat het stempel draagt van de actualiteit van het heden, dat al spoedig verleden wordt. Als de kerk levende en belijdende kerk is, zal zij altijd weer het kleine credo kennen, anders verstaat ze de noden en vragen van haar tijd niet”. 19)

We laten de formulering voor rekening van de schrijver en vragen niet curieuselijk, wat hij met de uitdrukking „en ook wel daartegenin” bedoelt.

We verstaan de bedoeling nl. deze, dat in een levende kerk niet alleen de vraag naar het geloof aan de orde gesteld moet worden, maar ook de vraag: Wat betekent het feit, dat ik geloof … of, dat de Here van mij geloof vraagt NU in MIJN SITUATIE.

En nu heb ik de indruk, dat die situatie, waarin onze gemeenteleden vroeger leefden, veel algemener was dan vandaag. Ook toen waren er noden en zorgen. Maar in veel gevallen waren die voor alle gemeenteleden min of meer gelijk. Een droge zomer bracht zorgen voor heel het dorp. Voor de boeren, de arbeiders en de middenstanders, al drukten die zorgen niet op ieder even zwaar. Voor de predikant was de situatie dan ook in de meest letterlijke zin veel overzichtelijker dan thans.

Hebben wij er nu weet van, hoe groot de nood is van die vertegenwoordiger, die ’s zondags in de kerk zit, maar in de week daarvòòr door zijn kollega’s er bijna „uitgedrukt” is ?

Hebben we gevoel voor de zakenman in de kerk, die weliswaar een nieuwe wagen heeft aangeschaft, maar die moet kiezen tussen de mogelijkheid van een hartaanval en die van een fusie, wat inhoudt, dat hij geen baas meer is in eigen bedrijf.

Hebben wij er idee van hoe groot de moeilijkheden zijn van die leraar daar in de kerk, die wel kritiek hoort op het christelijk onderwijs van nu, maar zelf met de levensgrote vraag rond loopt, hoe het dan wel moet.

Kunnen wij ons voorstellen, hoe een meisje van 18 jaar zich voelt in een verpleegtehuis, waar de „rolstoelmensen” dagelijks hunkeren naar een leven in gezondheid — althans met wat meer vrijheid — en waar bijna dagelijks de lijkwagen voorrijdt ?

Hebben we er BEGRIP voor (hoezeer we het ook afkeuren) dat dat meisje — na afloop van haar diensttijd — eens flink uit de band springt en de bloemetjes buiten zet ?

Deze voorbeelden zouden met vele te vermenigvuldigen zijn.

Hebben we er begrip voor, dat er een oma in de kerk zit, die haar eigen kinderen niet meer begrijpt, laat staan haar kleinkinderen ?

Er zitten mensen in de kerk, die over heel veel vragen niet meer nadenken, omdat ze het allemaal niet meer kunnen bijbenen én er zitten in die zelfde bank mensen, die door hun positie in de maatschappij gedwongen worden over allerlei (en telkens nieuwe) vragen na te denken.

Mensen, die echt worstelen om een antwoord.

De Bijbel is hetzelfde Woord van God gebleven en de wezenlijke nood van de mens is ook dezelfde, maar de vragen en problemen zijn m.i. in deze tijd veel gedifferentieerder dan enkele tientallen jaren terug.

En daar komt nog wat bij !

De geestelijke atmosfeer (de uitdrukking is niet bijzonder duidelijk, maar ik weet geen betere) waarin de ene mens leeft is zo geheel anders dan die van de andere mens.

De ene kerkganger weet — door opvoeding en levensmilieu — precies, wat de dominee bedoelt, wanneer hij spreekt over „staat en stand” over „aanvechtingen” over „een dor leven” etc, terwijl de ander er geen flauw idee van heeft, wat er mee bedoeld wordt. Men kan dat laatste betreuren, maar het is een feit. Ze zitten in de kerk. Een enquête onder de kerkgangers zou hier leerzaam zijn. Toch bedoel ik met „geestelijke atmosfeer” (ook) nog iets anders.

Prof. Oosterhoff herinnert in nr. 1 van de Apeldoornse studies aan M. Buber, die spreekt over Gottesfinsternis. 20) Velen — vooral in de grote steden — doorleven in deze tijd iets van die „Gottesfinsternis”.

Ik bedoel niet die mensen, die „er niet meer aan doen”, maar hen, die gebukt gaan onder de „verlatenheid”, onder de nood, dat er geen antwoord is.

Velen — meer dan wij denken — leven in een wanhoopssituatie.

Die „velen” zitten (waarschijnlijk) niet in onze kerken. Maar zij, die wel in onze kerken zitten, komen (soms) dagelijks met die anderen in aanraking.

Zij spreken met mensen die zonder enige horizon leven; ook zonder enige aardse horizon.

Wij denken er te simpel over, wanneer we alleen maar weten te antwoorden: Nu dat is dan een mooie gelegenheid om het evangelie te brengen.

„Onze” mensen nemen iets van die nood mee (of over, hoe moet ik het zeggen ?) en komen daarmee in de kerk.

Vooral hier kan de ouderling zijn „brugfunctie” vervullen.

In de eerste plaats door de predikant te doen „delen in heel het leven van de gemeente”.

In de tweede plaats door bij de gemeente begrip te wekken voor de predikant, die zich niet alleen moet richten tot bekeerden en onbekeerden, tot twijfelenden en zorgelozen, maar ook preken moet voor zakenmensen en studenten, voor jongelui en bejaarden. Voor hen, die leven in 1980 én voor hen, die bij wijze van spreken nog leven in 1935.

Wanneer U verslag van huisbezoek doet, vertelt U dan niet alleen, hoe het met de bezochte broeder en zuster „gesteld” was, maar tracht U ook iets over te brengen van de geestelijke atmosfeer, waarin ze leven.

Tracht bij Uw dominee daarvoor begrip te wekken.

Ik wil niet beweren, dat wij als predikanten daar geen begrip voor zouden hebben, maar ondanks allerlei bezoeken, die we in de gemeente doen, zijn er toch heel wat zaken, waar een predikant eigenlijk nooit achter komt. Juist in die gezinnen, waar al jaren niemand ziek geweest is en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan.

Ook al tracht de predikant van tijd tot tijd deze broeders en zusters te bezoeken, dan nog blijft veel voor hem verborgen.

Daarom is … en nu zijn we aan de laatste stelling toe … een gesprek op de kerkeraad ook zo belangrijk.

XII De kerkeraadsvergadering waar van tijd tot tijd ook een open gesprek over de prediking (zoals die in eigen gemeente gehoord wordt) dient gehouden te worden, kan een goed middel zijn om aan de „brugfunctie” van de ouderling gestalte te geven.

De agenda voor de kerkeraadsvergadering is vaak overvol. Toch hoort er m.i. van tijd tot tijd gelegenheid te zijn om over de prediking — en alles, wat daarmee in verband staat — met elkaar te spreken.

Op zulk een vergadering kunnen de zaken, die wij hiervoor aangeduid hebben besproken worden.

M.a.w. er zou m.i. over de communicatie tussen prediker en gemeente gesproken moeten worden.

En dat moet men niet doen, wanneer men de eerste symptomen van communicatiestoornis meent waar te nemen, maar van meet af aan.

Het lijkt me ook vruchtbaar om zo nu en dan ook de prediking van de eigen predikant (wanneer die er is) als onderwerp van gesprek aan de orde te stellen. Niet als een gelegenheid om nu eens flink wat kritiek te spuien, maar als een mogelijkheid om van elkaar to leren.

Wanneer zulk een gesprek in een sfeer van liefde en vertrouwen gevoerd wordt, kan dat zeer nuttig zijn.

Zulk een bespreking behoeft niet altijd hetzelfde onderwerp te hebben. De ene keer kan men afspreken om een bepaalde preek op de eerstvolgende kerkeraadsvergadering te bespreken.

Een volgende maal zou men kunnen spreken over de prediking van de wet. En zo zijn er meer onderwerpen denkbaar.

Wanneer men er zich maar voor wacht, dan weer niet in het afgetrokkene en in het algemeen er over te spreken, maar die besprekingen voortdurend blijft betrekken op de eigen concrete situatie in die en die gemeente.

Beide partijen kunnen hier ook veel van leren. Na alles, dat reeds gezegd is, behoef ik dat — dunkt me — niet breed toe te lichten.

De predikant kan tijdens zulk een bespreking dingen horen, waarvan hij denkt: „Dáár heb ik eigenlijk nooit bij stilgestaan; toch eens aan denken bij het maken van mijn preken”.

Het kerkeraadslid kan tot de ontdekking komen, dat de predikant gegronde redenen heeft om bepaalde dingen zó te zeggen, als hij ze zegt.

Belangrijk is de bespreking van de prediking op de kerkeraad ook, omdat elk mens — dus ook de predikant ! — eenzijdig is.

De eenzijdigheden ongemerkt door zulke gesprekken corrigeren is prettiger, dan een gang naar de pastorie maken omdat een broeder meent niet langer over de prediking van zijn dominee te mogen zwijgen.

***

Binnenkort herdenken we weer de reformatie (31 oktober).

De reformatie is — menselijkerwijs gesproken het gevolg geweest van het opnieuw laten doorklinken van de Schrift in de prediking.

Wanneer het waar is, dat gereformeerde kerken steeds weer gereformeerd moeten worden, is - juist in dit licht -presbyteriale zorg voor de prediking geen overbodige zaak.

NOTEN.

1) Zie ook art. 23 K.O. en J. Hovius, Het toezicht op de Dienaren des Woords door de kerkelijke vergaderingen 2 m.n. p. 15–20.

2) In het referaat is gewezen op enkele van de vele publikaties, die de laatste jaren verschenen zijn m.b.t. de kerkdienst en de prediking; met enkele citaten uit sommige van deze publikaties heb ik getracht mijn bedoeling te verduidelijken; kortheidshalve worden hier slechts enkele titels genoemd: Wat vindt U van de kerkdienst Wageningen 1971; Hoe vindt U dat er gepreekt moet worden 1950.

Om het scherp van de snede — postuum gesprek met prof. dr. A. A. van Ruler Amsterdam 1972, waarin opgenomen een eerst in „Wapenveld” verschenen artikel van Van Ruler getiteld Ultra-gereformeerd en vrijzinnig plus een aantal reakties daarop, eerst gepubliceerd in „De Waarheidsvriend”.

3) L. H. v. d. Meiden. Het bevindelijk element in de prediking Alphen aan de Rijn z. j.

4) Wat vindt U van de kerkdienst. p. 26.

5) W. H. Velema. Aangepaste theologie. Amsterdam 1971; hiermee bedoelt dr. Velema de theologie van dr. H. M. Kuitert. Deze typering is van toepassing op veel van wat de moderne theologen ons verkondigen; juist die moderne theologie is - nog veel meer dan vroeger het geval was - van invloed op de prediking. Vgl. de volgende uitspraak. „Denken en handelen zal voor jullie in een nieuwe verhouding staan. Jullie zullen alleen overdenken wat je als daad te verantwoorden hebt. Bij ons was het denken vaak de luxe van de toeschouwer, bij jullie zal het helemaal in dienst staan van het doen”. D. Bonhoeffer. Verzet en overgave. Amsterdam 1969 3 117.

Uiteraard is het niet mogelijk in dit verband dieper in te gaan op de samenhang tussen heel de moderne theologie en de prediking. W. H. Velema schrijft: (a.w. p. 15) (van Kuitert) „Hij is binnen de verstaanshorizon met de Schrift bezig. Zijn doel is de Schrift nieuw te laten functioneren. Vandaar zijn aandacht voor hermeneutische vragen en de praxis. De praxis moet door een nieuw verstaan van de Schrift gestimuleerd worden”.

Dit kan ook van veel andere theologen gezegd worden. De alternatieve verzoeningsleer van dr. Wiersinga is ook aan dit pogen ontsprongen. Zie H. Wiersinga, De verzoening in de theologische diskussie, Kampen 1971 p. 1–5.

Vgl. ook van dezelfde schrijver: Verzoening als verandering, Baarn 1972. Men zou dit boek uit de oecumeneserie een popularisering van Wiersinga’s proefschrift kunnen noemen. Op p. 7 zegt de schrijver: „De vervreemding van de geloofstradities vormt m.i. de eigenlijke oorzaak van de huidige impasse” (Die impasse is dan het niet meer aangesproken worden van de moderne mens door de taal van de kerk).

6) G. Boer in „Op het scherp van de snede”: „Reeds in de Reformatie werd er de nadruk op gelegd, dat het geloof, zowel naar zijn voorwerp (wat geloofd wordt), als naar zijn onderwerp (de mens die gelooft) waar moet zijn in tegenstelling tot een dood geloof”. p. 122.

7) C. Graafland, Reformatorische prediking in „Woord en Wereld”, 3e jrg nr. 6 en 7. Het hier genoemde is geen citaat van dr. Graafland, maar een samenvatting van de (m.i.) belangrijkste elementen uit genoemde artikelen.

8) Vgl. het art. van A. A. van Ruler, „De bevinding” Theologisch werk deel III, p. 43 vv. (mn. p. 53).

9) W. Kremer, Geestelijke leiding in de prediking, Alphen aan de Rijn, 1954 p. 5.

10) J. H. Velema, Tussen de Vuren p. 57. De schrijver wijst hier ook op het gevaar „dat existentiële relaties verzakelijkt, veruiterlijkt, verobjectiveerd worden”. Uiteraard is dit in een bepaald verband gezegd, nl. t.a.v. van de Geref. Kerken vrijgemaakt. Het is echter een mes, dat naar twee kanten snijdt.

11) H. Berkhof, Crisis der middenorthodoxie, Nijkerk z.j. p. 28 v.v.

12) Men leze hierover ook wat Calvijn schrijft in zijn commentaar op de Handelingen der apostelen in betrekking tot deze tekst over „het onderricht van de herders”.

13) In feite is dit niet geheel juist gezegd. Het is niet het omgekeerde, want de door mij gewraakte prediking kan men eveneens als kapstokprediking kwalificeren. De tekst wordt immers juist daarom uit het verband van heel de Schrift losgemaakt omdat men (bewust of onbewust) eigen mening en gedachte naar voren wil brengen. De goedwillende lezer zal echter de bedoeling begrijpen.

14) J. Overduin in „Verkondig het Woord, Franeker 1958 p. 206.

15) Zie hier ook het onder noot 13 opgemerkte.

16) Ter vergadering heb ik enkele voorbeelden genoemd, die grotendeels ontleend waren aan het boek van Jurgen Moltmann: De taal der bevrijding, Baarn 1972.

Ter wille van de ruimte zijn die citaten hier achterwege gelaten.

Wie deze preken en toespraken (die m.i. model gestaan hebben voor vele andere) leest, kan niet zeggen, dat de schrijver zich van de tekst niets aantrekt. Toch worden vele elementen, die wij als wezenlijk zien voor een schriftuurlijke prediking, gemist. Het zou interessant zijn te trachten een analyse te geven van de oorzaken daarvan, maar dat is in dit bestek onmogelijk. Opvallend is met name, dat vele bijbelse begrippen, kernwoorden uit de Schrift, op geheel nieuwe wijze worden geïnterpreteerd.

Merkwaardig is ook, dat Moltmann tot deze manier van preken is gekomen vanuit de door hem geconstateerde kortsluiting tussen de tot dusverre gangbare prediking en de moderne hoorder. OOK BIJ HEM is de SITUATIE en het DENKKLIMAAT VAN DE MODERNE MENS te zeer bepalend geworden voor de inhoud van de preek. „OOK BIJ HEM”, vgl. noot 5.

17) Voor voorbeelden zie het hierboven genoemde werk.

18) Zie hiervoor de zeer instruerende bijdrage van C. Graafland: De visie op de godservaring in de theologie van vandaag in Theol. Ref.

Jrg. XVI, p. 206 v.v.

19) J. Overduin, Niet ik …… maar Hij, Kampen 1971, p. 131.

20) B. J. Oosterhoff, De afwezigheid Gods in het Oude Testament.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1973

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's

Presbyteriale zorg voor de hedendaagse prediking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1973

Ambtelijk Contact | 24 Pagina's