Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Te Apeldoorn.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Te Apeldoorn.

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Pinksterweek 1931 behoort ook, gelijk zoovele andere, schoone dagen tot de historie. Niets is hier blijvend. Met verbijsterende snelheid vliegt de tijd heen. We zouden hem dan ook wel eens de vleugelen willen binden, om wat langer te genieten van het goede, dat de Heere schenkt. Maar de tijd kent geen stilstand. Als dit overzicht onder het oog der lezers komt, is het ruim een week geleden, dat Apeldoorn weer in het teeken van groote belangstelling stond. Laat ik het beter zeggen, ‘t was de Theologische School, die met de sterke banden der liefde honderden naar zich toe trok. En van alle kanten kwamen ze, de vrienden en vriendinnen, om door hun aanwezigheid een stil, maar welsprekend getuigenis af te leggen van hun groote liefde voor de School der Kerk, die immer haar troetelkind was. Vroeger wist de Kerk wel van het bestaan der Theol. School, want daarvan gaf ze blijk in gebed en rijke offers. Maar ‘t was slechts een enkele, die tot dit heiligdom doordrong. Sinds 1919 kwam hierin een gezegende kentering, want de Schooldag riep allen naar Apeldoorn, die hadden geleerd het goede voor de School te zoeken. Het Schoolbezoek vertoonde een climax; van jaar tot jaar nam de belangstelling toe. En deze laatste Schooldag deed de vraag rijzen: als het bezoek zoo doorgaat, waar moeten dan al de bezoekers geborgen worden?
‘s Morgens was de kerk al eivol. Naar een grooter localiteit omzien? Er is wel eens over gesproken. Maar ik betwijfel het, of het wel in den smaak zou vallen. De aard van den Nederlander is, zich bijzonder te hechten aan een plaats, en hierin zijn de Chr. Gereformeerden wel echte Nederlanders. Het beste zal zijn, dat de kerkeraad, te Apeldoorn, overweegt gaanderijen aan te brengen, dat reeds noodig wordt met het toenemend kerkbezoek. Het zou evenwel den kerkeraad wel steunen, als hij hierin finantieel werd gesteund door de Kerk, en in haar bijzonder door de groote schare van Schoolbezoekers. Het vorige jaar werd een stevige duit voor de Aula der Theol. School ontvangen, en ik twijfel er geen oogenblik aan, dat het geld naar Apeldoorn zou stroomen, als het gold het uitbreiden van zitgelegenheid. Enkele jaren geleden gaf tot dit doel een broeder der Gemeente, te Apeldoorn, een voorbeeld, en deze gave staat nog altijd genoteerd: „voor het bouwen van een gaanderij". Het begin is er dus. Men zende dan zijn gave onder het motto: „uitbreiding van zitplaatsen, in verband met Schooldagen".
Maar ik dwaal af.
Ik zou voor de herinnering terugroepen de aangename dagen, die in de Pinksterweek, te Apeldoorn, doorleefd zijn.
Aan den Theol. Schooldag ging de dag vooraf, waarop de Predikanten in conferentie bijeen waren.
Ook voor deze saamkomst bleek warme belangstelling. Enkelen ontbraken, maar niet dan noode. Een tweetal broederen. Ds. v.d. Berg en Ds. C. v.d. Ven, waren helaas! niet in staat aanwezig te zijn. We vereenigen ons met de bede van den Voorzitter, dat de Heere hen gedenke naar ziel en lichaam.
De thermometer wees reeds vroeg een hoog cijfer aan in de Aula, maar bracht geen schade aan de goede stemming. Hartelijke handdrukken werden gewisseld, belangstellend naar allerlei geïnformeerd, en intusschen ging de presentielijst van hand tot hand, en gelukkig wees deze ook een hoog cijfer aan. Een bewijs, dat ook deze ontmoetingen op bijzonderen prijs worden gesteld, blijkt wel, dat de broederen uit het hooge noorden, en diep uit het zuiden naar Apeldoorn waren gekomen.
Klokslag 11 uur opende de Voorzitter, prof. F. Lengkeek, de vergadering. Eéndrachtelijk rees de bede:

„Och, schonk Gij mij de hulp van Uwen Geest",

waarna Psalm 146 werd gelezen.
„Mannen Broeders!" zoo ving de Voorzitter aan te spreken, „ik mag U en mijzelf namens ons allen wederom hartelijk welkom heeten in de Aula onzer Theologische School. Door de goede hand onzes Gods over ons zijn wij allen, hier tegenwoordig, gespaard, en in welstand mochten wij ons opmaken naar onze Alma Mater en ons hier bevinden, sommigen na lange reis.
Dat wij twee onzer broederen. Ds. B. van den Berg en Ds. C.S. van der Ven, moeten missen, die door lichaams- en zelfs zielszwakte genoopt werden in den afgeloopen jaarkring emeritaat aan te vragen, smart ons. God zij beiden genadig, ondersteune hen in hunne zwakte, herstelle, mag het zijn, hunne geschokte gezondheid en geve hun bovenal het zalige van Zijne nabijheid te ervaren, opdat, hoe ‘s Heeren weg met hen ook wezen moge, het hun niet ontbreke aan de rijke vertroosting en verkwikking van den Drieëenige. Laat ons hen niet vergeten — menschen vergeten zoo spoedig en zijn zoo gauw vergeten — laat ons hen niet vergeten, maar met hen leven en lijden, opdat wij ook met en voor hen bidden en worstelen en eens — hoe het ook ga — danken!
De referaten, die wij hopen te beluisteren en te bespreken, hebben beide tot doel richting te geven aan onze belangstelling en onzen arbeid. Het eerste over „De Kerk en de Oorlog" plaatst ons in het midden van het wereldleven en -gebeuren en wil ons leeren, hoe wij als Kerk ons tegenover het brandende vraagstuk van den oorlog hebben te openbaren; het tweede over „De Sleutelmacht" raakt meer de Kerk naar de binnenzijde. In den geweldigen, niet alleen staten- maar ook kerk-ontwrichtenden tijd, dien wij beleven, is het zeker zaak, dat wij ons niet met een groot woord of een diepen zucht afmaken van het een of het andere, maar dat wij ons recht op beide bezinnen. Het kan der Kerk niet goed gaan, als zij hare roeping tegenover den nood der wereld niet begrijpt; het kan haar evenmin goed gaan, als zij de roeping jegens haarzelf verzaakt.
De Heere geve onzen beiden referenten wijsheid om met helderheid van geest hunne gedachten te formuleeren, en ons allen om met evenveel wijsheid het ingeleide verder te bespreken, d.i. dat zij en wij allen het doen met verlicht verstand en aldus ons vergaderen van heden moge behooren tot de „goede werken", in de geloofsgehoorzaamheid aan God, naar Zijn wil, tot Zijne eer, tot heil van Zijn Sion, tot ware onderlinge stichting, tot welzijn der wereld, wier zoutend zout en lichtend licht wij, naar het woord onzes Heeren, hebben te zijn.
Zal het zoo wezen, dan — wij zijn in elk opzicht vanzelf geheel afhankelijk van Gods genade, en blijven dat — maar dan zal er toch ook iets in ons gevonden moeten worden, waarvan wij gelooven, dat, door genade, de habitus in ons niet ontbreekt. Immers, wij mogen en kunnen van elkander niet anders gelooven, dan dat wij allen. Dienaren des Woords, deelachtig zijn de vreeze des Heeren. Het hebben van die vreeze is evenwel niet genoeg; zij moet uitkomen als actus in heel onze persoonlijkheid, zich heiligend mengen in ons denken, zich uitspreken in ons woord, in onze gedragingen, in geheel onze openbaring. Worde er veel van dien actus onder ons gezien! De vreeze des Heeren is het beginsel der ware wetenschap en wijsheid. Zoo zij echter overstemd wordt door onze waanwijsheid, onze eigengerechtigheid, ons dienen van onszelf, i.e.w. door onze zondigheid, zij zal ons niet behoeden voor dwaling, ons niet bewaren bij de waarheid, de liefde en den vrede, maar zich bedroefd afwenden.
Wone dan die vreeze in ons, bereiden wij haar den weg tot de bevruchting van onzen arbeid hier en in onze gemeenten door biddend opzien tot Hem, van Wien alle goede gave en volmaakte gift afdaalt.
Onze tijd roept om de vreeze des Heeren als kracht ter saneering van wereld en Kerk. Rechtzinnigheid is schoon, doch niet voldoende; kennis in voorwerpelijken en onderwerpelijken zin is schoon, doch niet voldoende; waar het op aankomt is het beleven van het leven, het staan en arbeiden in de vreeze Gods!
Laat ons den Heere om die gave bidden.
De Secretaris ontving gelegenheid tot het lezen der notulen, die onveranderd werden goedgekeurd.
Onder de ingekomen stukken was ook een schrijven van Ds. A. Bikker en Ds. M. Geleijnse, miss. dienaren des Woords te Manassa. Dit schrijven, dat de beste wenschen voor het welslagen der conferentie bevatte, getuigde van warme belangstelling en hartelijke liefde. Besloten werd, dat de Secretaris dit schrijven zal beantwoorden.
In betrekking tot de verkiezing van bestuursleden, werd besloten, tot aanvulling van het desbetreffend artikel in het reglement, en waardoor ook de keuze „per acclamatie" werd mogelijk gemaakt. Van dit recht werd aanstonds gebruik gemaakt, en eenparig de aftredende Brs.
Ds. L.H. v.d. Meiden, Prof. J.J. v.d. Schuit en Ds. J.L. de Vries gecontinueerd in hun functie.
Hierna schikten zich allen tot luisteren naar het referaat van Ds. H. Janssen, die het hoogst belangrijke onderwerp:

De Kerk en de oorlog
behandelde. Met het oog op de plaatsruimte kunnen we het referaat niet in zijn geheel opnemen, hoewel het dat wel waard was, vooral door zijn historisch gedeelte. Slechts een enkele greep.
Spreker begon met er op te wijzen, dat het vraagstuk van den oorlog tot op 1914 voor de Kerk is geweest een vraagstuk, dat haar niet veel zorg en moeilijkheden heeft berokkend. Pas de wereldoorlog van 1914 tot 1918 heeft dit probleem gezet in het middelpunt der belangstelling en zoo urgent doen worden, dat er voortdurend nieuwe moeilijkheden zich zullen voordoen. De oorzaak hiervan is te zoeken in het feit, dat de Kerk zich om het oorlogsvraagstuk nooit veel heeft bekommerd. Ze heeft zich doodleuk vereenigd met het standpunt, dat de Kerk vanaf de dagen van Augustinus ten opzichte van den oorlog heeft ingenomen dat door de Kerken der Reformatie algemeen is aanvaard.
Dat de Kerk zulk een houding kon aannemen tegenover dit belangrijke vraagstuk, vindt zijn verklaring hierin, dat tot op de Fransche Revolutie de oorlogen zoo nauw met de Kerk samenhangen. Zeer verklaarbaar is het, dat zij zich daarin partij stelde en vaak den oorlog steunde.
Door de Fransche Revolutie echter is een geheel nieuwe orde van zaken geschapen, waardoor de verhouding tusschen Kerk en Staat radicaal is gewijzigd, zoodat kerk en oorlog vanaf dat tijdstip een tegenstelling vormden. Hiervan heeft de Kerk zich echter nooit voldoende rekenschap gegeven. Zelfs in de 19de eeuw is ze zich nog niet van deze tegenstelling bewust en wel, omdat de in die eeuwen gevoerde oorlogen nog te veel buiten haar omgingen: ze vaak een overwegende nationalistische doelstelling hadden; zij de doelstelling van den modernen oorlog niet doorzag; en omdat zij nog leefde uit het traditioneele standpunt.
De Kerk leerde pas den modernen oorlog kennen gedurende de periode van 1914—1918 en wel: 1. in zijn economisch-imperialistischen oorsprong; 2. in zijn demonisch karakter; en 3. in zijn materialistische doelstelling, met de onafscheidelijk daarmee gepaard gaande verwoesting van de geestelijke, zedelijke, cultureele waarden, zoowel van de volken, die er aan deelnamen, als van hen, die er de materieele voordeden in den vorm van oorlogswinst uit hebben genoten.
Als de Kerk zich deze tegenstelling bewust wordt, zal zij zich voor alles hebben te wachten om steun te bieden aan iedere geforceerde oplossing van het Christelijke èn van revolutionaire zijde thans wordt gepropageerd en wel omdat iedere geforceerde oplossing, in welken vorm ook, het oorlogsgevaar vermeerdert, in plaats van vermindert. Integendeel, ze zal met beslistheid tegen deze propaganda moeten optreden; het vraagstuk van den oorlog in studie moeten nemen en een onderzoek dienen in te stellen, in hoeverre zij medeverantwoordelijk is voor het oorlogsgevaar, dat als een Damocleszwaard boven de ontredderde wereld zweeft.
De Kerk zal, wanneer dit onderzoek geschiedt volgens Gods Woord, tot de smartelijke ontdekking komen, dat zij zelf mede verantwoordelijk is voor het uitbreken van den oorlog, omdat zij zelf in zoo menig opzicht het tegenovergestelde is en- doet van hetgeen ze moest zijn en doen in deze wereld. Zoolang de Kerk zich dan ook niet bekeert, om zelf naar de beginselen van het Evangelie te leven, zal ze niet in staat zijn iets wezenlijks tot de oplossing van dit vraagstuk bij te dragen, omdat zij zelf door haar innerlijke verdeeldheid en onderlinge vijandschap den oorlog mede helpt voorbereiden. Alleen die bekeering der Kerk, welke naar het woord van Joh. 13:34 en 35 eisch is, is de voorwaarde voor een vruchtdragende vredes-actie der Kerk in het midden der wereld."
Na het aandachtig beluisteren van dit referaat, vereenigden de Broeders zich allereerst aan den gemeenschappelijken maaltijd.
Met gesterkte krachten werden nu de wapens gekruist (natuurlijk in den meest vredelievenden zin des woords) met den referent. Een onderwerp, als door hem behandeld, is in onzen tijd buitengewoon urgent. Opponenten zijn er evenwel altijd. Al zou de spreker op de meest volledige wijze het onderwerp behandeld hebben, objecties zouden er toch gemaakt worden. En vooral als het auditorium uit predikanten bestaat. Deze vormen een eigenaardige categorie van menschen. Geen vergadering is zoo moeilijk in orde te houden als van predikanten, er zijn geen critici zoo strijdlustig als predikanten. Een zielkundig probleem. Zou het ook hieruit moeten verklaard worden, dat zij, die het meest onder critiek staan, op hun beurt zich ook eens willen luchten? In ieder geval er was een groote interesse voor het gesprokene. Vergt niet van mij, dat ik de gemaakte critiek hier zou neerschrijven. Dat ware ondoenlijk. Genoeg, met verschil in zienswijze, was men eenparig in de waardeering van het referaat, waarvan natuurlijk niet kon verwacht worden, dat het alle vragen zou oplossen. Daarvan was de spreker zich dan ook ten volle bewust. De manier evenwel, waarop Ds. H. Janssen het vraagstuk van „Kerk en oorlog" heeft behandeld, heeft bij vernieuwing de overtuiging gesterkt, dat men maar niet zonder meer de vele en velerlei pogingen kan voorbijgaan, die van alle zijden worden aangewend om toch de menschheid wakker te schudden tegenover den gruwel van den modernen oorlog, en hiertegen te protesteeren met alle gewettigde middelen.
Het was reeds 5 uur toen Ds. J. W. Geels, te Hilversum, de besprekingen Over

„De sleutelmacht"

per referaat inleidde.
„Spreker herinnerde in zijn inleiding aan drie klassieke uitspraken der Schrift ten opzichte van de oorspronkelijke instelling der Sleutelmacht, n.l. aan Matth. 16:19, 18:18 en Joh. 20:23. Volgens deze uitspraken zijn Petrus en de Apostelen aangesteld als poortwachters van het Koninkrijk der hemelen.
Het beeld van sleutelen wijst op een beslissende bevoegdheid. Dit blijkt nader uit Jes. 22:12, waar gemeld wordt hoe Eljakim, met de sleutelen voorzien, besliste wie tot den koning zou inkomen.
In hoogste instantie berust alle macht in den Drieëenigen God. God de Vader heeft den Middelaar alle macht gegeven in hemel en op aarde. Krachtens dit Koninklijk recht kan Jezus dan ook zeggen: „Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die den sleutel Davids heeft; die opent en niemand sluit, en hij sluit en niemand opent."
Als Koning zijner Kerk bekleedt Hij zijn Apostelen met gezag om in Zijn Naam de poort van het Koningrijk der hemelen te sluiten en te openen.
Het karakter dezer sleutelmacht wordt omschreven als een „binden en ontbinden" als „vergeven" en niet-vergeven". Zoo verstonden het de Kerkvaders en ook de reformatoren. Hierbij wordt onder de loupe genomen de voorstelling van de nieuwere exegeten, die het beeld „poortwachter" vervangen met „huisbewaarder" en de macht aan de apostelen verleend omschrijven als een wetgevende en regelende macht, een voorstelling, die op grond van zuivere uitlegging moet afgewezen worden. Niet vergeten mag worden, dat kerk en koninkrijk der hemelen twee begrippen vormen, die hoe nauw verwant ook, toch van elkander dienen onderscheiden te worden.
Voorts laat de H. Schrift zien, dat de machtsbevoegdheid der apostelen wel niet essentieel, maar toch gradueel van die der kerk onderscheiden is.
Bij het overzien der historische ontwikkeling van het dogma der Sleutelmacht, wijst spreker op de deformatie, die eindelijk leidde tot de misvorming van het oorspronkelijk systeem. Onder pauselijke hiërarchie werd de .geestelijke macht d.er kerk uitgebreid tot heerschappij over het volkerenleven. De biechtcel werd het centraalpunt van machtsmisbruik.
De reformatie deed ook over de sleutelmacht het volle licht weer rijzen. Toch waren de reformatoren niet eenstemmig in hun oordeel over het gezag der kerk. Gewezen wordt op Luther, die wel de biecht behield, maar op zoodanige wijze, dat in de Luthersche kerk de sleutelmacht verzwakt werd tot een soort „Seelesorg". Ook Zwingli sloeg den doolweg in door aan de overheid autoriteit in de kerk toe te kennen. Volgens hem is de kerk bevoegd tot de prediking des evangelies, de overheid, als mandataris der kerk, tot tuchtoefening. Erastus ontwikkelde in Zwingliaanschen geest de leer der sleutelmacht, waarin de overheid naast de kerk schier gelijke rechten ontvangt. Calvijn keerde zich tegen de beschouwing der sleutelmacht van Luther en Zwingli. Volgens hem bestaat het ambt der sleutelen in: 1. prediking des Woords; 2. in regeering en tucht. Deze voorstelling van de bediening der sleutelmacht is vastgelegd in de Belijdenis der Geref. Kerk. Calvijn bracht de sleutelmacht uit de biechtkapel naar den Dienst der Woords over. Hij legde daarbij al den nadruk op het voorwaardelijk karakter van de uitspraak der Kerk. Dit voorwaardelijke hield op in de oefening der Kerkelijke tucht. Deze handelt over leven en leer. In het voetspoor van Zwingli ontwikkelde Erastus de leer der sleutelmacht. IJverde Calvijn voor de Vrije Kerk, Erastus kwam op voor de Staatskerk. Volgens hem is er slechts één souvereiniteit op aarde, die èn in den Staat èn in de Kerk autoriteit bezit en dat is de Overheid, als Gods dienaresse. Aan de overheid is het recht van uitspraak in leergeschillen, te waken over de zuiverheid van leer en wandel. Dit Erastiaansch systeem, waarnaar de Episcopale Kerk in Engeland is ingericht, vond zijn verdedigers in de Remonstranten, die geen nationale synode wilden dan door de overheid saamgeroepen. Uittenbogaert en Grotius leerden: bij verschil beslist de magistraat.
De Schriftuurlijke oefening der sleutelmacht houdt ten nauwste verband met het karakter der Kerk als zichtbare openbaring van het lichaam van Christus. Calvijn vergelijkt de sleutelmacht bij „zenuwen en spieren, die de leden des lichaams samenhouden". Volgens hem is de opheffing der tucht „de zekerste weg tot de volkomen oplossing der Kerk". Dr. Kuyper leert: Het bestaansrecht der Kerk ligt in het Koninkrijk der hemelen. Volgens dezen theoloog is een kerkelijk instituut zoolang inderdaad Kerk, als dit instituut toegang geeft tot het Koninkrijk der hemelen.
Zal de Kerk de sleutelmacht oefenen, dan moet zij in het diep besef leven Kerk des Heeren te zijn. Daaraan ontleent zij haar eere en recht tot de macht der sleutelen. Dit verplicht tot waakzaamheid in betrekking tot den Dienst des Woords. Ten nauwste hiermee verbonden is de opleiding tot dezen dienst, een opleiding door de Kerk voor de Kerk. Is de bediening der sleutelmacht aan het ambt verbonden, dan is daarmee het instituut van oefenaars geoordeeld. Ook de Kerkelijke discipline mag niet vervangen door het systeem van het royement. De oefening der tucht dient om te behouden, niet om van lastige elementen verlost te worden. Met het opnemen van menschen als leden der Gemeente informeere de Kerkeraad nauwkeurig, of deze ook in andere Kerken onder censuur stonden. Als gevolg der Kerkelijke verdeeldheid is een goede correspondentie over dergelijke aangelegenheden tusschen Kerken noodig.
Als „poortwachtster" heeft de Kerk haar hooge roeping bewust te zijn. Het doel der sleutelmacht is: 1. de eere Gods; 2. het heil der Kerk; 3. de zaligheid der zondaren. Deze ernstige tijden roepen tot groote waakzaamheid en getrouwheid in de bediening des sleutelen. Een taak, te moeilijker naarmate de dag van Christus aanbreekt. De tegenstand wordt steeds grooter. De afval neemt toe. De Kerk kan alleen dan veilig haar weg gaan als zij zich strikt houdt aan het Woord Gods, en zich biddend plaatst onder de tucht des H. Geestes. Voor allen, die tot de sleutelmacht in de Kerk geroepen worden, blijft de eisch persoonlijk zich te onderzoeken of hij een onderdaan werd in het Koninkrijk der hemelen. Vreeselijk zou het zijn de sleutelen bediend te hebben en straks zelf te worden buitengesloten. Het ambt verzekert geen geaiade, zoo noodig ook voor de bediening der sleutelen. Dan komt er waarheid, trouw, teerheid en liefde in de bediening der sleutelen. En voorts: de Heere roept tot Zijn dienst, maar versterkt ook met de belofte: de poorten der hel zullen mijn gemeente niet overweldigen."
Aan de gedachtenwisseling over dit referaat werd door enkele broeders deelgenomen. Een aantal vragen werden den referent voorgelegd, een practische opmerking gemaakt. Het debat droeg een opbouwend karakter.
In betrekking tot het beheer van den penningmeester werd door een tweetal broederen gerapporteerd, die met dank voor de vele bemoeienissen, voorstelden den penningmeester,
Ds. J.L. de Vries, te dechargeeren. Aldus geschiedde. In verband met de inkomsten en uitgaven, werd weer herinnerd aan wat reeds meermalen ter sprake is gekomen, dat de kerkeraden hun predikanten zullen afvaardigen naar den Theol. Schooldag. Hiermede worden bijzondere reiskosten voor de Predikantenvergadering gemeden, dat de post „uitgaven" zeer ten goede zou komen. Besloten werd in dit kort verslag den kerkeraden dit onder het oog te brengen, en hen op te wekken de conferentie op deze wijze de lasten te helpen dragen.
Voorts werd geconstateerd, dat (we zullen maar niet zeggen hoeveel) Broeders Predikanten reeds voor de sluiting de vergadering verlaten hadden. Waarom? Toch niet omdat zij het zoo druk hebben? Want het zijn immers dagen, waarin zij, behoudens onvoorziene omstandigheden, een paar dagen „vrijaf" hebben na den vermoeienden arbeid op de feestdagen? De Voorzitter meende op dit ontoelaatbare feit te moeten wijzen, met de opmerking, dat de Broeders „ten einde" toe het aangename van hun aanwezigheid den anderen schenken. Ook voor den te houden Theol. Schooldag. Men is nu eenmaal in Apeldoorn, kan een pracht-logies krijgen, en waarom dan niet mee opgetrokken op den Theol. Schooldag?
Na rondvraag werd de vergadering gesloten door den Voorzitter en was Ds. J.W. Geels de tolk der broederen om den Heere te danken voor den rijken zegen ook nu weer overvloedig geschonken.

De Theologische Schooldag was een dag vol zonneschijn en vreugde. Reeds om negen uur kwam de eerste autocar aan. Weldra kwamen er nog meer uit Aalsmeer, Haarlem, Maarssen, Hilversum, Drenthe, enz.. Luxe auto’s, fietsen, ‘t was een lange rij, die de Marialaan vulden. Massa’s werden per trein aangevoerd, en, als in voorgaande jaren, men was weer verheugd elkander te ontmoeten.
Geen plaats was onbezet, toen de rector der Theol. School, Prof. P.J.M. de Bruin, den Schooldag opende. Indrukwekkend klonk het Psalmlied: 122:1, gedragen door krachtig en liefelijk orgelspel. Na den zegen des Heeren te hebben ingeroepen, las de rector Psalm 122 en 134. Met een hartelijk welkom, sprak hij tevens den wensch uit, dat in aller harten moge weerklinken het opwekkend woord van den profeet Jeremia: „Laat Jeruzalem in uw lieder hart opkomen".
Spreker wees op oud-Israël, dat op de hooge feesten opging naar Jeruzalem, en zoo gaat ook een groot getal Christ. Gereformeerden op naar het schoone Apeldoorn, dat het centrum is voor de kerk.
Opmerkelijk is dat de profeet niet zegt: Laat Palestina in uw hart opkomen. Neen, Jeruzalem, n.l. het centrum, het vereenigingspunt van heel Israël. Daarom zegt ook de Psalmist, dat Hij Sion meer bemint dan alle Jakobs steden. In Apeldoorn is het kerkelijk middelpunt. Naar het centrum richten zich de kerkeraden om hulpdienst van de jeugdige Levieten tot het spreken van een stichtelijk woord.
Uit dat centrum gaan onze jonge mannen uit om straks het Evangelie te verkondigen. Naar het centrum komen de vragende ambtsdragers om voorlichting inzake de regeering der kerk.
Dat centrale Apeldoorn is de plaats, waar de polsslag der kerk wordt gevoeld! Daarheen gaan dan ook de scharen met vreugde op naar den Schooldag. Wat zou, vraagt spr., het heilige land zijn geweest zonder Jeruzalem? Wat zou er van de kerk geworden zijn zonder haar Theol. School? Welk een zegen is reeds van haar uitgegaan. Uit haar kwamen voort behalve zoovele Dienaren in ons land, ook twee Missionaire Dienaren, die den heidenen het Evangelie verkondigen.
Als dan dat Jeruzalem opkomt in het hart, dan wordt de drang levendig om op te gaan naar de parel der Veluwe.
Dan denkt men ook aan de dagen van ouds, toen de kerk nog geen eigen kweekschool had. Aan de eerste twintig jaren der Scheiding, van 1834 tot 1854, toen er nog slechts particuliere opleiding was. Toen te Groningen en Dwingelo, te Ruinerwold en te Hoogeveen, te Arnhem en te Schoonhoven slechts door één predikant onderwijs aan huis werd gegeven. Van Hooger Onderwijs, in wetenschappelijken zin, was toen nog geen sprake. Later werd dit anders. Daarom gevoelden de oude Ds. Wisse en zijn collega Van Lingen terstond in 1892 de noodzakelijkheid van een Theol. School. En waar in 1919 deze school naar Apeldoorn werd verplaatst, daar komt telken jare in de Meimaand Jeruzalem weer op in het hart en gaan de stammen vroolijk op naar Sions Godsgewijden top.
Dat opkomen, dat gedenken, roept tot gebed voor de school, tot eendrachtig behartigen van haar belangen, tot offeren van onze gaven voor haar onderhoud, bovenal tot onderzoek of haar scholieren zijn op de hemelsche Hoogeschool, dan zullen wij niet alleen bezoekers zijn van den schooldag, maar tevens pelgrims naar het nieuwe Jeruzalem dat boven is.
Na het uitspreken dezer rede las de Rector een brief voor van twee leerlingen der Theol. School, die vanuit het verre Celebes, per luchtpost, een woord van sympathie hadden gezonden, n.l. de predikanten Bikker en Geleynse.
Deze brief luidde als volgt:

Mamasa, 21 April 1931.

Geliefde Broeders en Zusters.
Waren we niet zoover verwijderd van Apeldoorn’s schoone dreven, we zouden vandaag zeker niet op het appèl ontbreken. Maar kunnen we dan niet persoonlijk in Uw midden zijn, dan willen we het doen per brief, en de luchtpost zal ons wel van dienst zijn om de groote afstand te overbruggen.
In den geest zien we ze aankomen in Apeldoorn, de groote en kleine autobussen die van heinde en ver de schooldaggangers aanbrengen naar de „Parel der Veluwe". We zien den drom van menschen zich verdringen voor het kerkgebouw in de Marialaan. Oude kennissen ontmoeten elkander, vergeten vriendschapsbanden worden weer aangeknoopt, en straks vult een groote schare het vriendelijke kerkgebouw, en het magistrale orgel doet zijn opwekkende stem hooren. De Rector Magnificus beklimt dan den kansel en spreekt het openingswoord, straks gevolgd door een rij van uitgezochte sprekers, die de schare onthalen op een keur van geestelijke gerechten. Zoo hebt ge samen een schoonen dag en ge voelt kloppen den hartader van het kerkelijke leven.
Welnu, broeders en zusters, wilt ge op dezen dag ook een oogenblik Uw oor leenen aan een paar broeders en zusters, die, op een uithoekje van de wereld levende, thans in den geest in Uw midden komen? We zenden U onzen vriendelijken groet en bidden U toe Gods rijken zegen. God sterke de sprekers, die zich opmaken U allen toe te spreken, en God sterke U allen om te hooren Gods Woord en Gods wetenschap. God zegene onze Alma Mater tot in lengte van dagen, den Rector en de Professoren, den Praetor en de Studenten, de Curatoren en den Penningmeester en de Congierge!
Moge deze dag U allen zijn een dag van geestelijke opwekking, van opvlamming der liefde, van vermeerdering der kennis, van bevestiging der hope, van opbouwing in het geloof. Moge deze dag U samenbinden in het nastreven van één doel, het zoeken van één weg, het offeren van aller gave, het belijden van één geloof!
Met het werk der zending gaat het gezegend. In de week waarin we dit schrijven, is de eerste echte Toradja-kerkeraad in Mamasa ingesteld, welke in den loop van dit jaar waarschijnlijk nog door drie andere zal worden gevolgd, zoodat de tijd niet ver meer is, waarop we ook hier in Mamasa zullen kunnen spreken van kerkelijk leven. In vier gemeenten zal dit jaar het Heilig Avondmaal werden bediend. We mogen dus roemen in Gods gunst. want Hij is het, die de harten heeft geneigd en bewogen tot Zijn dienst. Dat gevoelen we menigmaal, dat het niet is door onze kracht of onze wijsheid, maar dat het alleen is Gods genade, gewerkt door Gods Geest. Moge die Geest der genade en der gebeden U allen vervullen en zegene God de gemeente in het vaderland en de jonge gemeente in het heidenland tot verheerlijking Zijns grooten Naams.
Met vele hartelijke groeten en Gode bevolen, van

w.g. A. BIKKER.
F. B. BIKKER—PELLIKAAN.
M. GELEIJNSE.
GELEIJNSE-VAN AS.

Na dit kostelijke openingswoord, werd gezongen Psalm 22:14 en 16, mee in verband met het schrijven uit Mamasa en werd de gelegenheid geboden de gaven der liefde voor de Theol. School te offeren.
Inmiddels beklom Ds. J. Hovius, van Nieuwe-Pekela, den kansel tot het houden van zijn rede: „Gedenkklanken".
„Spr. begint met de opmerking, dat van de drie groote Reformatoren der 16e eeuw Zwingh wel het minst bekend is. Luther en Calvijn zijn beter bekend. Toch is Zwingli van groote beteekenis, omdat hij eigenlijk het eerst de lijnen voor de Geref. theologie getrokken heeft. Hij is de baanbreker voor de Reformatie in Gereformeerden zin. 11 October van dit jaar is het 400 jaar geleden, dat Zwingli sneuvelde in den slag bij Kappel. Daarom wil spr. op dezen Schooldag eenige gedenkklanken aan hem wijden.
Na in het kort iets van Zwingli’s levensloop geschetst te hebben, wijst spr. op de vorming van Zwingli tot Reformator, Die vorming wordt z.i. door vier zaken gekenmerkt. In de eerste plaats noemt spr. de opvoeding in Humanistischen geest. Die Humanistische opvoeding heeft een onuitwischbaar stempel gezet op Zwingli’s persoonlijkheid en op vele van zijn beschouwingen. In de tweede plaats noemt spr. het geleidelijk tot bekeering komen van Zwingli, zonder schokkende gebeurtenissen, die we wel bij Luther vinden. In de derde plaats Zwingli’s toenemend inzicht in de macht der zonde en zijn open oog voor de behoefte van het zedelijk leven. Als laatste kenmerkende trek in Zwingli’s vorming wordt zijn patriottisme genoemd, waardoor Zwingli zoowel een kerkelijk als politiek Hervormer werd.
In het tweede deel van zijn toespraak staat spr. stil bij Zwingli’s strijd. Eenigszins breedvoerig wordt geschetst de strijd, die Zwingli moest voeren met Rome. Niet zonder tegenstand kwam de Reformatie in Zurich tot stand. Trots allen tegenstand echter zegevierde de Hervorming. Vervolgens wordt gewezen op den strijd tegen de geestdrijverij der Anabaptisten, waardoor in Zwitserland evenals in Duitschland het werk der Hervorming dreigde ten onder te gaan. In ‘t begin meenden de Wederdoopers in Zwingli een medestander te vinden, waartoe enkele uitlatingen van Zwingli hun aanleiding gaven. Al spoedig bleek echter het groote onderscheid tusschen beide bewegingen. Met behulp van den sterken arm der Overheid werden de Anabaptisten tenslotte verdreven en kon het werk der Reformatie voortgang hebben.
De Zürichsche Hervormer had evenwel ook nog een anderen strijd te voeren, namelijk met Luther. In dien strijd ging het voornamelijk over het Avondmaal, waar de vraag in geding was en bleef, of Christus naar Zijn menschelijke natuur werkelijk in het Avondmaal tegenwoordig is. Uitvoerig wordt het verloop van dezen twist geteekend. Het godsdienstgesprek te Marburg in 1529 bracht overeenstemming op alle punten der leer behalve in het stuk van het Avondmaal. Luther weigerde Zwingli de broederhand en bleef tot zijn dood onverzoenlijk. Enkele dagen voor zijn dood schreef Luther bijvoorbeeld nog: „Mij, den ongelukkigsten der menschen, is de zaligspreking van den psalmist voldoende: Welgelukzalig is de man, die niet komt in den raad der sacramentariërs, die niet wandelt in den weg der Zwinglianen, die niet zit in het gestoelte van Zurich".
Vervolgens wijst spr. op den politieken strijd van die dagen, waardoor Zwitserland verdeeld werd en waaraan door Zwingli een werkzaam aandeel genomen werd. De vermenging van kerk en staat bracht aan het werk der Reformatie geen voordeel en aan Zwingli den dood, want hij sneuvelde in den slag bij Kappel, toen hij als veldprediker met het leger der Zürichers uitgetrokken was.
In het laatste gedeelte van zijn rede staat spr. stil bij de leer van Zwingli. Enkele voorname punten van zijn leer worden belicht, n.l. het uitgangspunt van zijn theologisch systeem, zijn godsbegrip, de praedestinatie, de voorzienigheid, de leer aangaande den mensch, met Zwingli’s beschouwing over de erfzonde, de zaligheid van enkele Heidenen en het Avondmaal. Met een woord van groote waardeering voor Zwingli en een aanhaling van Bavinck uit het slot van diens proefschrift over de Ethiek van Zwingli, eindigt spreker".
Ds. J. Hovius heeft met zijn schoone rede groote bevrediging geschonken. Hij liet de stem der historie duidelijk weerklinken, dat in onzen gejaagden tijd zoo noodig is. De rede had een keurigen vorm, het optreden was kalm en eenvoudig. Het gesprokene werd met groote belangstelling beluisterd en bij het terugdenken aan deze ure, zullen de Schoolbezoekers nog als in den geest zien staan die forsche, kloeke gestalte, dien jongen, bezielden en bezielenden prediker, die van zijn schouderen opwaarts hooger is dan zijn broederen.

‘k Zal gedenken hoe voor dezen
Ons de Heer’ heeft gunst bewezen.

Met dit Psalmwoord vertolkte de schare wat er bij ‘t inzien in de historie, in de ziel aan gedenken rijst. Met dank aan God werd de morgenvergadering besloten, waarin Ds. J. Hovius voorging.
Tot half drie pauze.
Gelegenheid alzoo tot consumeeren en voor een bezoek aan de Theol. School, waarvan velen gebruik maakten.
Het was drukkend warm toen Ds. J.L. de Vries, van Bussum de middagvergadering met gebed opende, nadat gezongen was Psalm 25:2 . Het dreigend onweer hield wellicht enkelen terug, want de stoelen vooraan waren niet alle bezet. De warmte werkte dan ook afmattend, en de vreeze voor het naderend onweder deed sommigen de kerk verlaten.
Toch was de aandacht geboeid, toen Prof. J.J. van der Schuit zijn rede uitsprak:
„Geest en geest".
Spreker begon met te wijzen op de beteekenis van den Pinksterdag, van den Schooldag der kerken van de tijdkentering dezer eeuw, waarna hij een drietal gedachten in betrekking tot zijn onderwerp ontwikkelde, n.l. 1. Geest en geest verdeeld; 2. Geest en geest vereend; 3. Geest en geest vereeuwigd. Tegenover de organisatie uit den Heiligen Geest treedt in onze dagen al meer naar voren de internationale broederschap, tegenover de stad Gods komt al meer naar voren de stad van Kaïn, tegenover de verborgenheid der Godzaligheid treedt steeds meer naar voren de verborgenheid der ongerechtigheid met haar leer van het occultisme.
Spreker lichtte vervolgens uitvoerig toe hoe de auto-suggestie en het onderbewuste en onbewuste leven den mensch in vele gevallen geduchte parten speelt en kan spelen; hoe erothiek en mystiek soms stuivertje wisselen. Hierna ging spr. na op wat wijze in deze geestesgesteldheid correctief kan worden opgetreden, n.l. door den band aan het Woord, den ootmoed der geesten en de gemeenschap met Christus; om zijn voordracht te besluiten met een triumflied op den eindstrijd der eeuwen."
Het werk doet zijn meester kennen. Dit kan ook gezegd worden van deze professorale rede. Ze droeg geheel en al het karakter van Prof. Van der Schuit. Sommige gedeelten gingen den eenvoudigen wel „supra captum", maar over het algemeen, en dat bleek uit de aandacht, is deze rede wel ingeslagen. En dat, niettegenstaande, het voortdurende „rommelde", en de vrees bekroop, of het onweer niet heviger zou worden. De Heere heeft alles wel gemaakt. Op andere plaatsen is het tot een vreeselijke uitbarsting van onweder gekomen, met tal van onheilen, maar in de Marialaan-kerk heerschte ‘s Heeren bescherming.
Na het zingen van Psalm 98:1 en 4, bracht de Secretaris, namens de Commissie van voorbereiding van den Theologischen Schooldag, allen dank, die mede hebben gewerkt om dezen dag onder den zegen des Heeren zoo uitnemend te doen slagen. Allereerst wordt den Rector en den beiden sprekers dank gebracht voor hun uitnemend woord, waarmede zij allen hebben gediend. Den kerkeraad te Apeldoorn werd dank gezegd voor het beschikbaar stellen van het kerkgebouw, alsmede voor de manier, waarop de bezoekers zijn ontvangen.
In herinnering werd gebracht het 25- jarig jubileum van Prof. P.J.M. de Bruin als hoogleeraar aan de Theol. School. Op den vorigen Schooldag werd op dit heugelijke feit de aandacht gevestigd. Het heeft den jubileerende professor niet ontbroken aan overtuigende bewijzen van hoogachting en liefde. Namens de aanwezigen wordt Prof. De Bruin nogmaals met het zilveren jubileum gefeliciteerd. Tevens wordt namens hem dank gebracht aan allen, die dezen dag hem tot een onvergetelijken, schoonen dag hebben gemaakt.
In verband met het schrijven van de Brs. Ds. A. Bikker en Ds. M. Geleijnse wordt voorgesteld hun een telegram te zenden met de erkentenis van dank, onder toebidding van den zegen des Heeren, namens de Broeders en Zusters in Schooldag bijeen.
Hierna gaat de Secretaris voor in dankzegging.
Zijn Naam moet eeuwig d’eer ontvangen, aldus vereenigen de aanwezigen zich, staande, in dezen lofpsalm om daarna dankbaar en voldaan weer te keeren, en ieder naar de plaats zijner woning.
De Heere heeft bij vernieuwing betoond in ons midden te wonen. De band werd versterkt, en met verlevendigde hope gaan we de toekomst tegen, wetende, dat bij alle wisselingen de Heere regeert, Die Zijn Verbond tot in der eeuwigheid gedenkt.
Zegene Hij de Theologische School met hare hoogleeraren en studenten, ook in verband met de komende examina. Hij wone met Zijn Geest in haar midden, opdat Sions heil worde bevorderd en Zijn Naam eer en roem ontvange.

H. (Hilversum) G.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1931

De Wekker | 6 Pagina's

Te Apeldoorn.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1931

De Wekker | 6 Pagina's