Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OM GODS VERHEVENHEID EN ZIJN NABIJHEID (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OM GODS VERHEVENHEID EN ZIJN NABIJHEID (2)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Ik denk dat ik de hoofdsom van de religie hier zo in al haar onderdelen heb samengevat en systematisch geordend, dat het voor iemand die haar goed begrepen heeft, niet moeilijk is te bepalen waarnaar hij in de Schrift speciaal moet zoeken én bij welk thema hij alles moet onderbrengen wat daar te vinden is. Zo heb ik als het ware de weg gebaand. En als ik in de toekomst commentaren op de Schrift zal publiceren, dan zal ik die altijd beknopt houden. Het zal immers niet meer nodig zijn dat ik lange discussies begin over dogma’s en uitweid over bijbels-theologische thema’s. Door deze werkwijze zal de godvrezende lezer veel moeite en ongemak bespaard worden, onder voorwaarde dat hij zich tot de commentaren wendt, gewapend met de kennis van het boek dat hij nu onder ogen heeft, als een noodzakelijk hulpmiddel.”

Doel Institutie

Het bovenstaande citaat is te lezen in het woord vooraf van de Institutie van 1539. Dat is een tweede uitgave, nadat immers in 1536 de eerste Institutie door Calvijn geschreven werd. Waarom dit lange citaat? Het is u al lezend wel opgevallen met welk doel Calvijn de diverse uitgaven van de Institutie geschreven heeft. Een ‘godvrezende lezer’ zal het als een ‘noodzakelijk hulpmiddel’ gebruiken met het oog op het verstaan van de Schrift! Dr. Baars heeft in zijn proefschrift allereerst aandacht gegeven aan de hand van de diverse uitgaven van de Institutie van een ontwikkelingsgang die Calvijn heeft doorgemaakt in de loop van zijn leven. Daarbij - en dat geldt in het bijzonder voor het vertalen van nog niet eerder gepubliceerde preken - heeft de schrijver laten zien dat hij niet alleen meester is wat de kennis van Calvijn betreft, maar ook met de Latijnse taal kan lezen en schrijven. Veel citaten zijn door hemzelf vertaald in heldere, goed leesbare zinnen.

Maar duidelijk is dus uit het bovenstaande citaat wel dat het bestuderen van de Institutie maar niet allereerst en alleen bedoeld is voor theologen! Mocht u die gedachte altijd nog gehad hebben, dan hebt u de bedoeling van Calvijn niet begrepen. Wellicht hebt u daarom gemakshalve (?) afgezien van het een keer grondig doorlezen van de Institutie. Denken we soms niet te snel : ‘dat is te moeilijk voor mij’? Eenvoudige mensen uit vroeger jaren bleken heel wel in staat om de stof zich eigen te maken.

Het wil dus een hulpmiddel zijn om de Heilige Schrift te verstaan. In de eerste uitgave (1536) geeft Calvijn zelf aan dat die uitgave bedoeld is om catechetisch onderwijs te geven aan zijn landgenoten. Daarbij heeft de Institutie van 1536 (en trouwens ook de latere uitgaven) de bedoeling om de leer van de hervorming te verdedigen tegenover allerlei aantijgingen die door vijanden gemaakt werden, deze leer af te grenzen tegen de dwaalleer en haar in bescherming nemen tegen misvattingen. Zo geeft de Institutie dus ‘de hoofdsom van de evangelische leer’ in een handboek (compendium).

Ontwikkeling - strijd

Dr. Baars neemt ons mee in het tweede hoofdstuk van zijn boek door de diverse uitgaven van de Institutie (1536, 1539, 1543 en 1559) en besteedt daarbij ook aandacht aan enkele andere geschriften van Calvijn die in deze tijd werden uitgegeven (een Catechismus en Geloofsbelijdenis in 1537, de Catechismus van Genève van 1542) en heeft allerlei verbindingen (relaties) aangetoond tussen deze geschriften. Dat is allemaal heel boeiend, maar het voert in het verband van deze enkele artikelen te ver om daar op in te gaan.

Wat wel heel duidelijk gemaakt wordt, is dat Calvijn een ontwikkeling heeft doorgemaakt in de loop der jaren en dat die ontwikkeling mede bepaald is door de fronten waarop hij de degens heeft moeten kruisen met tegenstanders. Bij ‘ontwikkeling’ moet u dan vooral denken aan allerlei verschillende accenten die gelegd worden. Is dat trouwens niet een leerzaam aspect voor onze tijd? We moeten strijden waar de vijand probeert allerlei aanvallen te doen op de leer der zaligheid en niet met allerlei denkbeeldige vijanden. Dat kan ook leiden tot noodzakelijke accentverschuivingen. Het is immers niet altijd mogelijk om zogenaamd evenwichtig te zijn. Als een boot naar de ene kant overhelt, zal er bewust tegenwicht geboden moeten worden wil er evenwicht komen! Wat de fronten betreft: dat gold met name Servet en de zogenaamde antitrinitariërs. Aan deze fronten geeft de schrijver uitvoerig aandacht. Zelfs zo dat bij mijn weten niet eerder geprobeerd is de onderste steen boven te halen in het conflict met Servet dan nu gebeurd is. Maar eerder had Calvijn een conflict met één van de predikanten van Lausanne, Pierre Caroli. Ook aan dat conflict wordt aandacht besteed, omdat daarbij sprake is van toch wel opmerkelijke dingen. Daarover nu eerst iets, omdat de uitgave van 1539 de sporen draagt van dit conflict. Vervolgens zullen we dan op enkele hoofdlijnen zien hoe op het andere front (Servet, antitrinitariërs) gestreden is om het zo zuiver mogelijk spreken over wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft. Want van het laatstgenoemde conflict verraadt de Institutie van 1559 duidelijk de sporen.

Weigering de belijdenis te ondertekenen

In het begin van 1537 wordt Calvijn (en zijn collega’s) beschuldigd van onrechtzinnige opvattingen inzake de Drie-eenheid en de Godheid van Christus. Uiteindelijk wordt hij op een synode te Lausanne en enkele maanden later te Bern van blaam gezuiverd, maar de nasleep blijkt een langdurige te zijn. Het blijkt dat er niet alleen verschil van inzicht was, maar dat er ook ménsen bij waren betrokken. Verbitterde reacties verhelderen de zaak niet. Welnu bekend is dat Calvijn weigert de belijdenissen van Nicea en van Athanasius te ondertekenen als hem dat gevraagd wordt. Soms wordt zelfs naar dit voorval verwezen als er binnen onze kerken ambtsdragers zijn die moeite hebben om hun handtekening te zetten onder het zogenaamde ondertekeningsformulier waardoor zij zich ook uitdrukkelijk binden aan de gereformeerde belijdenisgeschriften. Uit wat in dit onderzoek naar voren komt, blijkt dat iemand zich daarvoor niet op het gedrag van Calvijn kan beroepen. Waarom ondertekende hij aanvankelijk niet ? Dat had ook te maken met de verdachtmakingen van Caroli, maar daaruit blijkt hoe hoeveel Calvijn er aan gelegen was om zoveel mogelijk met de woorden van de Schrift zelf te spreken. Kennelijk vreest Calvijn dat door slaafse eerbied voor de traditionele formuleringen het Sola Scriptura in de schaduw komt, zo betoogt dr. Baars. Verder hangt het ook samen, zo blijkt, met zijn verzet tegen een speculatieve benadering van het dogma en zijn benadrukken van de betekenis van de Drie-eenheid voor de praktijk van het geloofsleven. Uiteindelijk is het zo dat juist door deze strijd Calvijn de grote waarde van de klassieke termen is gaan erkennen. Juist in de confrontatie met andere visies blijken ze uitermate nuttig te zijn. Wel blijft hij enige moeite houden met bepaalde formuleringen. Uit o.a. deze laatste constatering blijkt ook dat de schrijver - hoe zeer hij zich verwant weet aan Calvijn - toch ook de nodige afstand weet te bewaren om waar nodig hem kritisch te beoordelen en een ‘eerlijke’ weergave te geven van wat zijn opvattingen waren. Dr. Baars toont aan hoe deze strijd de in 1539 uitgegeven (tweede versie) Institutie heeft beïnvloed.

Michael Servet

De meesten van ons zullen zich wel herinneren hoe deze ketter in 1553 ter dood wordt veroordeeld vanwege met name zijn anti-trinitarische opvattingen. Hij sterft op de brandstapel. Maar voordat het zover is, is er heel wat gediscussieerd en over en weer geschreven. Een kleine honderd bladzijden worden aan dit conflict gewijd. Een zeer leerzaam gedeelte en ook voor onze tijd nuttig om te verwerken, omdat we een aantal van Servets opvattingen ook in de hedendaagse theologie kunnen tegenkomen, zij het dan soms wat anders verpakt.

De belangrijkste bron om zicht te krijgen op het conflict met Servet draagt de titel: ‘Verdediging van het orthodoxe geloof inzake de Heilige Drieeenheid tegen de monsterachtige dwalingen van de Spanjaard Michael Servet’. Het verschijnt in 1554 met het doel zich te verdedigen tegenover de kritiek die vanuit bepaalde kringen uitgeoefend werd. Calvijn en de raad van Genève werden onverdraagzaamheid verweten. Men moest toch met wat meer verdraagzaamheid omgaan met andersdenkenden, zo klonk het geluid.

Waar ging het conflict over en was er inderdaad wel zo’n groot verschil tussen de bijbelse leer en de leer van Servet? Aangetoond wordt dat Servet op heel wat punten afwijkende gedachten had. Ik noem er enkele ter illustratie:

Het Woord en de Geest zijn slechts op te vatten als een zichtbare openbaring van God. De leer van Servet draagt een modalistisch karakter. Er is geen werkelijk onderscheid tussen de drie Personen, maar de ene God openbaart Zich de ene keer als Vader, dan weer als Zoon of als Geest.

Servet blijkt een behoorlijk ingewikkeld denksysteem te hebben ontwikkeld. Een samenraapsel van allerlei filosofische en theologische gedachten. Een opvallende gedachte is dat volgens hem de goddelijke natuur aan elk van de schepselen wordt meegedeeld op het moment dat ze van een ‘idee in God’ tot een werkelijkheid worden. Wel is er een zekere rangorde: de godheid in een mens is verhevener dan die in goud of hout. Dit betekent ondertussen wel de grens tussen God de Schepper en het geschapene uitgewist wordt! God stroomt als het ware uit in de schepping. Calvijn maakt de snedige opmerking dat Servet in feite ‘God met evenveel Personen bekleedt als er stenen en boomstronken op de aarde zijn’! Servet werp hem voor de voeten: ‘Met Simon de tovenaar sluit je God op in een hoek, maar ik zeg dat Hij alles in allen is’. Het gaat dus in dit conflict om het eerste deel van de titel van het boek: ‘Om Gods verhevenheid....’!

Wat betreft de Zoon heeft hij ook afwijkende opvattingen: als ‘idee’is Hij er van eeuwigheid in God, maar als ‘werkelijkheid’is Hij er pas vanaf de menswording. De titel ‘Zoon van God’ heeft volgens Servet dus betrekking op het menszijn van Jezus. Immers de Zoon begint pas Zoon te zijn bij Zijn incarnatie. Verder is volgens hem het vlees van Christus uit de hemel neergedaald en heeft dus ook een goddelijk karakter. Hij is dus niet gekomen in ‘de gelijkheid van het zondige vlees’, zoals Paulus schrijft in Rom.8: 3.

Ik merk dat het toch wel veel ruimte vergt om een en ander weer te geven. Ik laat het wat Servet betreft hierbij en hoop dat er toch enigszins een indruk gegeven is welke aspecten van Gods openbaring in het geding waren (én zijn!).

Antitrinitariërs

Wat de strijd met betreft met de Italiaanse antitrinitariërs heel kort enkele dingen, zij het dat iedere vertegenwoordiger van deze richting ook wel weer eigen accenten heeft. De dwaalleer kent immers een bonte mengelmoes voortkomend uit de wirwar van menselijke gedachten! De één (Gribaldi) verzet zich met name tegen het ‘één in Wezen’ van met name de Vader en de Zoon. De Zoon en de Geest ontvangen de godheid van de Vader en zijn dus ‘lager’ dan de Vader. Anders, zo wordt geredeneerd, krijg je toch ook drie góden? Een ander (Gentile) is ervan overtuigd dat in de kerk van Genève een leer aangehangen wordt die moet leiden tot een ‘Viereenheid’! De gedachte is zo’n beetje als volgt: het enige Wezen is in Zichzelf de ware God, de drie Personen zijn eveneens wezenlijk God, zodat er sprake moet zijn van ‘vier góden’. Bovendien vindt hij evenals de andere antitrinitariërs dat alleen aan de Vader de erenaam toekomt dat Hij ‘van zichzelf bestaat’. In dit conflict met Gentile gaat Calvijn dieper dan voorheen in op de verhouding van ‘Wezen’en ‘Persoon’. Het Wezen komt de Vader, de Zoon en de Heilige Geest in gelijke mate toe. In hun Persoon-zijn zijn Zij echter op een bepaalde wijze onderscheiden. Het komt dus aan op goed onderscheiden tussen Wezen en Persoon: naar Zijn Wezen is Christus niet gegenereerd, maar als Persoon wel. Naar Zijn Wezen is de Vader niet de Oorsprong en de Bron van de Zoon en de Geest, maar als Persoon is Hij dat wel.

De volgende keer zullen we vanuit wat dr. Baars ons aanreikt uit de schatten van Calvijn vooral putten uit zijn preken en commentaren. Het blijkt dat Calvijn een voor ons wellicht heel verrassende kijk heeft op bepaalde teksten en welke ‘bewijsplaatsen’ inzake de leer van de Drie-eenheid werkelijk verantwoord zijn. Waar denkt u bijvoorbeeld allereerst aan bij een tekst als: “Ik en de Vader zijn één” (Joh. 10: 30)?

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 2005

Bewaar het pand | 12 Pagina's

OM GODS VERHEVENHEID EN ZIJN NABIJHEID (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 2005

Bewaar het pand | 12 Pagina's