Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VONDSTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VONDSTEN

35 minuten leestijd Arcering uitzetten

GENÈVE

Genève, vanaf de zestiende eeuw internationaal Protestants centrum, was de stad waarheen de non-conformist R. Haldane zich geroepen voelde toen hij na de val van Napoleon op het vasteland van Europa wilde evangeliseren. Daar was in de achttiende eeuw de Confession de Foy afgeschaft. De door Von Zinzendorf ondernomen poging tot herstel van de Reformatorische vroomheid was weer vergeten. Er waren nog orthodoxe predikanten (Moulinié, Cellérier), maar de machtige CdP, die het geestelijk gezag in handen had moest van 'sectarisme' niets hebben en verwierp de strakke binding aan bepaalde punten van de belijdenis. Zij deed dit in de naam van de 'Paix de lTSglise' 5 .

De in manuscript aanwezige biografie van J.H. Merle d'Aubigné 6 vermeldt dat het de student L.G. James - later predikant in Breda - was die zijn medestudenten met R. Haldane in contact bracht. De Reveil-historie begon toen enkelen van deze jonge theologen weigerden het reglement te tekenen dat de CdP opstelde aangaande geloofszaken waarover niet meer gepreekt mocht worden (erfzonde; godheid van Jezus; predestinatie; genade). Met hartstocht kozen zij tegen de geest der eeuw.

Te Genève werd in 1832 een ET opgericht door SE, die 24 januari 1831 gesticht was. In 1847 ontstond de Eglise Evangélique Libre.

Het beste boek over de historie is geschreven door H. Frh. von der Goltz, Die Reformierte Kirche Genf's im neunzehnten Jahrhundert oder der Individualismus der Erweckung in seinem Verhaltnisz zum christlichen Staat der Reformation, Basel-Genf 1862.

Voor het leren kennen van de locale situatie zijn PV en ingekomen post van CdP belangrijke bronnen. Het gaat vooral om de nummers R 36-40 (1816-1849), met achterin of los erbij goede registers op onderwerpen.

CONTACTEN MET NEDERLAND

Buiten het Reveil om was er ook andere vermeldenswaardige cor-

respondentie met Nederlandse kerkelijke instanties of functionarissen.

AE

a. De Nederlandse Minister van Eredienst liet via ds. Delprat, Waals predikant in Den Haag, op 28 juni 1816 informeren naar de Waalse predikanten die in Nederland werkten 7 . Een interessante vraag is uiteraard wat hij met deze gegevens wilde doen. Het feit werpt wellicht enig licht op de verhouding kerk - staat in Nederland.

b. In 1835 vierde Genève een Reformatie-jubileum en CdP wilde mede met het oog op de politieke en geestelijke onrust, daarvan een internationale gebeurtenis maken. Van de Synode der Ned. Herv. Kerk die een uitnodiging had ontvangen kwam het verrassende antwoord, dat men het aan de Libre arbitre de ses membres overliet óf en hóe er op 23 augustus 1835 gepreekt moest worden over de Reformatie en of zij wel of niet naar Genève zouden gaan 8 . H.H. Donker Curtius en J.J. Dermout stuurden wel uitgebreide gelukwensen (6 juli 1835, het jaar na de Afscheiding: 'Comme vous nous apprécions la liberté de conscience que la bien heureuse Réformation nous a obtenu') en beloofden dat de Hervormde Synode zou bidden voor de Geneefse Compagnie.

c. In 1853, na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie, zond de CdP een brief naar de predikanten in Nederland, via de Synode in Den Haag, om hen te 'bemoedigen' en om te vragen de banden tussen beide kerken te versterken, tegenover de gemeenschappelijke vijand. Daarop kwamen drie interessante antwoorden binnen. Laconiek was de brief van de Synode d.d. 2 mei 1853. Hoogdravend die van 'la Commission pour les affaires des Eglises Wallonnes' d.d. 2 juni 1853. Fel de ongedateerde van een aantal predikanten, in wie wij zonder moeite de 'Ernst en Vrede'-kring herkennen - ofschoon zij zich niet als zodanig presenteren - ('Rome est conséquente. Elle a posé un principe dont elle ne peut pas se départir sans commettre un suicide ... Notre persuasion la plus intime est qu'elle ne sera vaincue que par la manifestation de la vérité ...'). De brief riep op tot 'cette unité de 1'Esprit qui s'allie avec la liberté'. Die unité ontbrak, meer nog in Genève dan in Nederland. Dat moest veranderen. 'Puisse

votre cité être encore la ville, située sur une montagne, pour annoncer le salut'. Zonder uitdrukkelijk op de Geneefse situatie in te gaan, zat in deze brief toch een niet-onduidelijke terechtwijzing. De afzenders-predikanten kenden in 1853 de Geneefse situatie, mede omdat bijna allen behoorden tot de kringen van het Nederlands Reveil. Het blijkt dat Nederlandse Réveilkringen intussen intensieve relaties met de Geneefse 'dissenters' opgebouwd hadden.

BPU

De voor Nederland belangrijkste archivalia bevinden zich in de BPU.

Op 19 januari 1831 werd de SE 9 opgericht door 'plusieurs amis Chrétiens désirant s'employer utilement a 1'oeuvre de celui dont ils ont regu tant de graces' 1

Reeds na een jaar openden zij ET en verbonden daaraan o.a. Merle d'Aubigné die door zijn predikantschap in Hamburg en Brussel en diverse reizen vooraanstaande internationale contacten had. De correspondentie van SE en ET vond onmiddellijk plaats over geheel Europa en zelfs naar de Verenigde Staten. Door zijn Geschiedenis der Hervorming bleef Merle onder de docenten primus inter pares. Er zijn copieën van uitgegane brieven van 1837 tot 1919.

CORRESPONDENTIE MET NEDERLANDERS

PRN 285-286 vermeldt hoe direct na zijn komst in Genève Merle in schriftelijk contact trad met zijn vriend Willem de Clercq. De brieven van De Clercq zijn uitvoerig, instructief en vol christelijke bewogenheid. 'Qu'ils sont doux ces liens d'amour fraternel en Christ. II n'y a pas de distance. LTSsprit unit tout ce qui est séparé de corps' 11 . Bij De Clercq en zijn vrienden bestond grote verwachting van het theologisch onderwijs aan ET, waar zij dan ook graag aan meebetaalden ('Oui, je crois que Dieu vous a appellé pour être le témoignage a un peuple qui rejette la source de vie ... Les communications quant a votre institution font ici beaucoup d'impression chez les fidèles et ils espèrent que ce sera 1'ère d'une nouvelle époque pour votre église' 12 . Over de Nederlandse theo-

logische faculteiten en het kerkelijk leven werd niet gunstig geoordeeld ('Au milieu du déclin de la piété, qui a eu lieu ici corarae partout la tradition de la vraie doctrine ne s'est pas encore perdue . . . Cependant, la vie manque dans les associations et les prédications' 13 . Hij hoopte dat abituriënten van ET ook in Nederland zouden komen werken, maar 'ce n'est pas encore convaincu que celui qui aura étudié a votre école sera recu ici par la commission ecclésiastique. II faudra que j'en parle avec nos pasteurs. Tout ceci doit se développer lentement'. Hij vertelde over Da Costa, de 'Nederlandsche Gedachten', de preken van Krummacher. Dankzij een door hem geschreven publicatie over ET wist De Clercq duizenden guldens bijeen te brengen. In volgende jaren verspreidde hij geschriftjes die hem vanuit ET werden toegezonden en hield zo de milddadigheid levend.

De notulen van SE vermelden herhaaldelijk dat Merle een interessante brief van De Clercq voorleest. De cholera gaf De Clercq gelegenheid tot allerlei vrome bespiegelingen 14 .

Een enthousiast correspondent was ook L.G. James, die zelfs zozeer de roem van ET verbreidde dat de heer Tronchin, lid van CG van ET, bang was dat er ongelukken uit konden voortkomen. Regelmatig zond James geld. Hij vertelde over zijn zondagavondbijeenkomsten met soldaten in Breda 15 .

Toen op 15 augustus 1833 Groen van Prinsterer zelf de ET bezocht was dat een hoogtepunt.

Het was geen eenrichtingsverkeer. Ook het omgekeerde vond plaats. Zo leefde SE zeer mee met de Afscheiding in Nederland en de 'persécution'. CG besloot in zijn vergadering van 11 september 1837 t.b.v. de vervolgde broeders in Nederland op 20 september een service dTiumiliation te doen houden. Bij de watersnood in 1861 zond SE 'des marqués d'amour fraternel' aan Is. Capadose, die er uitgebreid voor bedankte namens het comité en zijn brief van 13 maart 1861 meteen gebruikte om a) te vertellen wat de Nederlandse SE (Nederlandsche Protestantsch-Evangelische Vereeniging) deed in het land van Maas en Waal om daar in de nood het

Evangelie te brengen en b) weer diverse giften van particulieren naar Genève te sturen.

Tijdens de moeilijkheden van politieke en theologische aard die ET in 1848 en 1849 ondervond 16 was H.D. Gildemeester correspondent. Deze was ervan overtuigd dat de gebeurtenissen het bewijs ervoor waren dat Toeuvre de la Société est 1'oeuvre du Dieu Saint, car sans cela 1'ennemi ne se souciérait pas de lui porter de si rudes atteintes'. Na de dood van zijn vader volgde A. Gildemeester hem als correspondent op, na een weigering van H J. Koenen die reeds teveel omhanden had 17 . Ook ds. James bleef schrijven. Hij vertelde 10 november 1853 18 over zijn werk onder de cadetten, over zijn artikelen in 'De Vereeniging, Christelijke Stemmen', over zijn 'réfütation' van J.H. Scholten 'qui nie 1'éternité des peines' en uiteraard over het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie. Hij zag het millennium dagen. 'Ici la lutte est grande, les Rationalistes font leurs derniers efforts avec une espèce de désespoir, mais ils perdent tous les jours du terrain, le parti chrétien quoique encore en grande minorité grandit chaque jour et compte les hommes les plus éminents parmi les Pasteurs, les Orateurs, les Théologiens, les hommes d'Etat et les Poètes. La grande majorité des troupeaux est mieux disposée que les Pasteurs...'.

COLLECTANTEN

Waardevol zijn de reisbrieven van Zwitserse collectanten.

Prof. S. Pilet kwam zelf uit Genève naar ons land in 1851 en had veel succes met zijn berichten 19 .

E. Moroy stuurde op 27 februari 1860 uit Zwolle, op 9 maart 1860 uit Arnhem en Rotterdam en 27 maart 1860 uit Utrecht uitvoerige berichten over zijn Nederlandse ervaringen. Hij vertelde dat hij komend van Groningen in de diligence naast iemand zat die

met een lange pijp in de mond steeds grote slierten rook in zijn gezicht blies: 'il faut vous dire qu'en Hollande, de bien ailleurs, tout semble confi dans le tabac. Wagons, voitures, voyageurs, voir même les ministres'. De medereiziger vroeg of de Zwitser Monsieur Moroy was. Hij bleek een 'vrai serviteur de Christ, rempli de piété et de tabac. Je n'oublierai jamais avec quel expression de reconnaissance envers le Seigneur et d'affection chrétienne ce frère me serra la main, me recommande a Dieu et me montrait le ciel comme notre lieu de rendez-vous'.

De collectant Ouvrière haalde nog in 1885 6250 Zwitserse francs op in Nederland. Maar dezelfde collectant had twee jaar later veel minder resultaat: 'les divisions religieuses s'accentuent de plus en plus, chaque parti concentrant tous ses efforts sur le but qu'il poursuit ...''.. .C'est 90 florins perdus pour la collecte présente et peut-être future, car on ne me dit que Mr. de Boetselaer est fortement Kuiperian et aucun oeuvre étrangère n'a plus rien attendre des disciples de Kuiper'. Bovendien was er ook een stroom collectanten uit Frankrijk en België, zodat de SE het alleen nog maar hebben moest van enkele oude getrouwen.

Ook ds. James had reeds soortgelijke geluiden laten horen. Al in zijn brief van 10 november 1853 schreef hij 'La multiplication des oeuvres chrétiennes dans ce pays et pour les Missions dans nos colonies ne me permet presque plus de faire quelque chose pour vous. On s'adresse a nous de tous cötés, ouvriers des divers pays collectent ici de sorte qu'il est souvent impossible d'y suffire'. De klacht werd in volgende jaren steeds luider, zodat uiteindelijk Le Comte De St. Georges in 1892 grote moeite had nog een correspondent in Nederland voor ET te vinden. Het lukte hem, hij vond graaf F. van Bijlandt, maar gaf voor de toekomst niet veel hoop meer. Nederlanders hielden het geld voor hun eigen christelijke belangen. 'Les discussions entre les partisans de M. Kuyper et ses adversaires sont plus vives que jamais - il s'y mêle aussi beaucoup de politique et ces débats passionnent si bien nos amis qu'il semble parfois qu'ils n'auraient ni temps ni oreilles, ni bourse, ni intérêt pour d'autres questions. Le mouvement antirevolutionaire comme on I'appelle ici, a été 1'occasion d'une manifestation trés générale contre les écoles d'oü le gouvernement a chassé 1'Evangile; il en est ressorti un besoin d'écoles confessionnelles non salariées par 1'Etat, qui absorbent une grande partie des fonds du parti évangélique' 2 0 .

Er zijn nog brieven van o.m. H.M. Labouchère, E.W. Heyblom en T. Scholten uit Amsterdam en Elout van Soeterwoude, A. Capadose, Is. Capadose, G. Groen van Prinsterer, H. van Hogendorp en W.A. van Pallandt uit Den Haag. Uit Utrecht zijn er brieven van de heer en mevrouw Falck, uit Nijmegen van J.J. Stoop, uit Arnhem van de heer en mevrouw Mollerus, A. Brummelkamp en G.W. van Houte. Aanleiding waren vrijwel steeds de financiën, maar het schrijven over geld leidde bijna altijd tot beschouwingen van persoonlijke, theologische of kerkelijke aard.

STUDENTEN

De condition de foi van de verschillende studenten van ET was zowel bij de aanmelding als tijdens de studie in Genève nogal eens onderwerp van correspondentie, omdat verwacht werd dat de studenten 'convertis' waren.

Het Livre du Recteur, waarin o.a. de namen voorkomen: V. Koningsberger ('Koningsbourg'), A.B. Veenhuizen ('Vanchuisen'), G.W. van Houte, A. van Schelven, Conrad de Groot, J.D. Domela Nieuwenhuis Nijegaard, B. Moorrees, J.B. Moorrees, G. de Vries en J. Broekema, is niet geheel nauwkeurig: van Van Houte wordt vermeld dat hü na zijn studie heeft geëvangeliseerd in België en daarna vertrokken is naar Amerika. Maar ook PRN dat verschillende studenten bespreekt 21 , is niet in elk opzicht juist in de weergave van de feiten. Koningsberger is niet reeds in 1837 weer vertrokken 2 2 en evenmin om het Frans. Hij is medio 1839, tijdens de grote vakantie, naar Berlijn gegaan omdat hij graag Hengstenberg en Neander wilde horen en heeft, toen hij er eenmaal was, besloten daar af te studeren 2 3 .

Soms steunden Waalse gemeenten in Nederland minvermogende francophone studenten met een beurs. Zo was er 3 februari 1846 in de vergadering de la Direction de IT2T een brief uit Rotterdam 24 , dat de studenten Muston en Bertainé elk f 100 p.j. zouden ontvangen.

ADDENDA MERLE D'AUBIGNÉ (1794-1872)

Naast de reeds ter sprake gekomen brieven moeten worden genoemd de in BPU aanwezige manuscripten Merle d'Aubigné. Souvenirs de sa vie et du réveil réligieux de son temps 26 . Deze biografie, die helaas eindigt bij zijn Brusselse tijd, is geschreven door de tweede mevrouw Merle, na de dood van haar man, op grond van autobiografische aantekeningen. Zij geeft o.a. de moeilijkheden in Hamburg uitvoerig en goed weer en laat zien hoe Merle naar het Reveil is toegegroeid.

Het is opmerkelijk dat in BPU zich tientallen brieven bevinden 26 (blijkbaar teruggekomen uit Den Haag) van de eerste mevrouw Merle aan Mevrouw Groen van Prinsterer en van Merle zelf aan Groen. Diverse komen alleen in afschrift voor, er is ook een enkele brief van Merles zoon Oswald aan Groen 'son parrain'. De eerste brief stamt uit Elberfeld (4 juni 1831), op doorreis van Brussel naar Genève. De brieven zijn persoonlijk van toon en tonen innige vriendschap. Helaas ontbreken de brieven in omgekeerde richting ofschoon men die juist in Genève verwachten zou.

Verder zijn er brieven van Merle aan het echtpaar Van der Hegge Spies, bevriend ook met Groen en James. De heer Van der Hegge Spies werkte op het Ministerie van Financiën en nam na 1830 de zaken van de vertrokken Merle waar. De Merles waren in Den Haag in hun huis toen zij moesten vluchten tijdens de Belgische opstand.

In Ms Fr 558, 50-57 vindt men vier brieven van Groen aan Merle uit Den Haag, 2 februari 1863, 21 mei 1864, 10 oktober 1867 (geschreven door mevrouw Groen) en 19 januari 1868.

In de Collection - Galiffe (BPU) bevinden zich twee brieven van Merle uit augustus 1836, waarin hij voor Groen informeert naar brieven van Willem van Oranje uit 1572 en 1573, met het oog op Groens publikatie Archives de la Maison d'Orange-Nassau.

Ook is er nog een en ander over Merles genealogie 2 7 .

NEUCHATEL

De ontwikkeling van het Reveil in Neuchatel verliep parallel aan die te Genève, maar had toch een eigen karakter. Ook hier bestond een machtspositie van de Pasteurs, samenkomend in de Vénérable Classe. Zij hebben getracht 'ketterij' te voorkomen en lijken daarin beter geslaagd dan de CdP te Genève. De Afscheidingsbeweging is in Neuchatel niet zo spectaculair geweest als in de stad van Calvijn. In 1848 kwam er officieel liberté de conscience en voor de Protestanten vrije uitoefening van de eredienst binnen de grenzen van de openbare orde. In 1873 werd dit ook voor de Rooms-Katholieken regel. Toen 2 8 ontstond, naast de Eglise Nationale Neuchateloise, lTEglise Evangélique Indépendante, die zich tijdens de tweede wereldoorlog weer bij de ENN voegde: op 27 mei 1943 kwam de eerste synode van de Eglise Réformée Evangélique Neuchateloise bijeen.

Een goede beschrijving van de gebeurtenissen treft men aan in Vie Religieuse par M. Neeser, A. Piaget, M. Dupasquier, M. Vautley, J. - B. Couzi et E. von Hoff, Neuchatel 1948.

A.F. PÉTAVEL (PETTAVEL) 1791-1870 29

In BPV bevinden zich dossiers-? , betreft Nederland: met brieven uit vele landen. Wat

Ms 2097 omvat o.m.:

Twee brieven van Is. da Costa 20 augustus 1851 en 30 oktober 1852.

Een brief van De Pinto, student te Leiden, 29 november 1841.

Twee brieven van Octavie Chanel, 4 mei 1844 en 6januari 1845.

Zij was een via P. naar Nederland gekomen gouvernante. Zij werkte bij de familie Van Eik, Keizersgracht 90 te Amsterdam. Zü is tamelijk geestelijk-arrogant in haar oordeel over Nederland ('Les families chrétiennes sont peu nombreuses a Amsterdam, ce qui fait que j'apprécie doublement la grace que le Seigneur m'a accordée de me placer dans une maison oü 1'on se glorifie de la Croix de Christ et oü 1'on a quitté les joies illusoires de la terre, pour des jouissances dont lesquelles on n'éprouve jamais des déceptions').

Twaalf brieven van A. Capadose (Capadoce) uit Den Haag 1847-1853 30 en een brief van Mevrouw Capadose (mei 1847) aan mevrouw P.

Deze kunnen, samen met twee brieven van A. Capadose aan CG, SE, BPU (Den Haag 23.6.1862 en Den Haag 16 juni 1868) toegevoegd worden aan de bibliografie in D. Kalmijn, Abraham Capadose, 's-Gravenhage 1955, 370.

ISRAEL-ZENDING

P. was dankbaar voor zijn kennismaking met A. Capadose. In het Voorwoord van Capadoses, op verzoek van P. geschreven, Conversion, vertaald in het Nederlands: Bekering, noemde P. de briefwisseling die hij met C. onderhield 'eene der grootste zegeningen welke de Heer mij op mijn weg geschonken heeft'. Capadose van zijn kant schreef reeds 7 maart 1832 uit Scherpenzeel aan H.J. Koenen (Reveil-Archief): 'Aangenaam was het mij uit Uwe brief te vernemen dat Da Costa de belangrijkste tijdingen van den volijverigen Pétavel had meegedeeld. Ook mij is de oprichting der theologische school een merkwaardig en Godverheerlijkend verschijnsel'. Dat moet op ET in Genève slaan. Capadose noemde P. nog niet vriend van Israël, maar kende hem wel, evenals Da Costa blijkbaar. Inderdaad, reeds in 1832 had P. aan Capadose een boek over Israël van de hand van ds. Moulinié gezonden, nadat P. Capadoses boek over het despotisme uit 1830 had gelezen. De relatie groeide uit tot innige vriendschap. Gemeenschappelijke liefde voor Israël en zending onder Joden zijn daaruit opgebloeid. 2 mei 1834 hield P. een rede

voor de Assemblée Générale des Missions en introduceerde Jodenzending als legitiem onderdeel van onze opdracht 31 . P. baseerde zijn betoog op wat in Holland was gebeurd. Daar hadden de Joden politieke rechten gekregen en waren Sociétés d'Israël ontstaan (17). In Holland had het christelijk geloof onder Joden veroverend gewerkt (22). 23: Twee vooral (Capadoce et d'Acosta) 'fameux par leur érudition et leur talent littéraire, semblent comme suscités par la Providence pour retrouper par leur zèle l'Eglise dans laquelle ils sont entrés'.

Dankzij het wonder van de bekering van Joden als Da Costa, Capadose en Mendel (Neander) begon P. steeds vaster te geloven dat de Bijbelse beloften aangaande de wederoprichting van Israël en zijn terugkeer naar Palestina in vervulling gingen. Met liefde werkte hij mee aan het, in Londen geboren, project tot de bouw van een christelijke kerk op de berg Sion (zie L'Ami d'Israël 4 december 1840). Ook in Nederland volgde men deze gebeurtenis met grote interesse, vooral toen in 1846 S. Gobat tot bisschop van Jeruzalem benoemd werd.

Opmerkelijk was Pétavels houding van eerbied tegenover Israël. 'Nous voulons convertir les Juifs au christianisme, c'est a merveille. Commencons par obéir a la loi de l'Evangile, en les traitant en frères, en leur assignant une place honorable parmi nous en maintenant leurs droits' 3 2 .

Toen de predikanten van Colmar eens vroegen, hoe hij met Joden in aanraking kwam, zei hij: Wij gaan ze zoeken. Dat is de manier, ook van de eerste discipelen. 'C'est en allant de rue en rue, de ménage a ménage, avec la foi d'un petit enfant' 33 . Hij was veel op reis, naar synagogen en conferenties. Hij schreef aan Da Costa 34 : 'Nous avons un chef qui avance toujours'.

Sinds 1836 verscheen het kwartaalblad L'Ami d'Israel ou Nouvelles Relatives a la Propagation du Règne de Dieu parmi leslsraélites, publié par la Société des Amis d'Israel de Bale. Het is een tijdschrift vol zendelingenverhalen. In no. 4 zien wij dat de inkomsten mede uit Holland kwamen. In L'Ami vinden wij vier, niet in manuscript bekende, brieven van Capadose die P. heeft laten opne-

men. Evenals de reeds vermelde twaalf brieven in BPV, zijn deze vier vol verhalen over Nederland. Ze dateren van februari 1854 (de doop van Jodinnen) - opgenomen in Tome Cinquième XII - , 7 mei 1860 (het overlijden van Da Costa) - opgenomen in Tome Septième V - , april 1862 en augustus 1862 (Tome VII).

De relatie met de Nederlandse vrienden werd zó hecht dat in 1852 een in het Frans én Nederlands geschreven brochure van P. verscheen Deux peuples, un seul peuple ou lettres du professeur A.F. Pétavel - Twee volken, een eenig volk of twee Brieven (Franqais et Hollandais), de een aan de Israelieten en de andere aan de Christenen, van Amsterdam en van Nederland, Amsterdam 1852.

P. kon zijn zoon Abraham voor studie naar Nederland zenden. De jongen was bij o.a. Capadose in huis. In BPV zijn in dossier Ms 2097-13 de brieven aanwezig die A.P.Jr., waarschijnlijk tussen 1850 en 1854 (diverse brieven zijn ongedateerd), aan zijn ouders schreef. Zij vertellen weer allerlei wetenswaardigs over de Hollandse Réveilkringen en de Reveilgezinnen. P.s La Fille de Sion verscheen net in die jaren en Abraham kon vertellen over de enthousiaste reacties.

PROBLEMEN

NATIONALE KERK EN AFSCHEIDING

Het onderzoek in Zwitserland had mede ten doel, antwoord te vinden op de vraag of te verklaren is dat Nederlandse Reveilfiguren merendeels niet zijn meegegaan met de afscheidingsbewegingen die zich in ons land voordeden (H. de Cock, J. de Liefde). Behoort bij het Reveil een 'église libre' 35 ? Het intensieve schriftelijke en mondelinge contact met Zwitserse voormannen als Pétavel en Merle d'Aubigné moet in ons land zijn invloed hebben uitgeoefend. Welk beeld doet zich voor in het francophone deel van Zwitserland?

NEUCHATEL

Pétavel is niet overgegaan naar de afgescheiden kerken.

Een kort overzicht van de gebeurtenissen is hier wellicht op zijn

plaats, omdat het in Nederland een druk gespreksonderwerp zal zijn geweest.

P. werd door een Engelse Methodiste bekeerd en schaamde zich niet ervoor uit te komen bij de Mómiers te willen behoren. In AC, ondergebracht in AE, vinden wij meteen in Liasse I 1 brieven (18, 19, 24 oktober 1820 en 26 februari 1821) van pasteur Maron uit Böle (in de nabijheid van Neuchatel) aan Monsieur Berthoud, Vice-Doyen de la Classe, waarin wordt geklaagd dat P. in zijn huis conventikels houdt. M. 'is door de Voorzienigheid aan het hoofd van de kudde geplaatst en verantwoordelijk voor haar geluk', daarom vroeg hij P. met zijn huissamenkomsten op te houden. P. ging echter voort in Marons wijngaard te werken, zodat er in de parochie wanorde dreigde. M. vond dat dit bestraft diende te worden. P. kon niet tegenwerpen dat het om een huiselijke godsdienstoefening ging, want iedereen was welkom. Zo zou religie tot een gespreksonderwerp in de wijngaarden en de kroegen ('les cabarettes') verworden.

P. werd tot de orde geroepen en onderwierp zich, maar ging in de volgende jaren toch met de conventikelvorming door 36 , wat kwaad bloed zette. Ook het zendingswerk wekte misnoegen. Op een vergadering van het Comité SNM 3 januari 1827 ten huize van Pétavel 37 vroeg men zich af of het niet wenselijk-verstandig voor een betere verhouding zou zijn als een of meer predikanten van de Vénérable Classe in het bestuur zouden worden benoemd. Maar het verzet daartegen bleek groot: de voorgestelden waren geen lid van de Société en hadden nooit een gift geschonken. 'Les offrandes les plus considérables venaient de ceux que 1'on qualifie de Methodistes'. Van haar kant weigerde de Vénérable Classe weer vergaderruimte aan de zendingsjaarvergadering. Toen na 1830 de 'dissenters' in Genève gingen optreden werd een verzoek om instemming met SE en ET, ingezonden door Merle 38 , van de hand gewezen door de Vénérable Classe: 'M. Ie Doyen est chargé de répondre avec bienveillance mais en même temps avec prudence, de telle sorte que la Compagnie ne puisse pas être envisagée comme prenant aucun engagement vis-a vis de la nouvelle école'.

P., wiens contacten met de Geneefse dissenters hartelijk en hecht

bleven, onderwierp zich opnieuw en nu voorgoed aan de Classe in Neuchatel.

Het lijkt dat mede daardoor de (nog bestaande) Eglise Libre van Neuchatel haar karakter gekregen heeft. Zij stelt geen prijs op wetenschappelijke vorming van voorgangers, legt grote nadruk op de betekenis van het werk van de Geest in de leken en is anti-oecumenisch ingesteld. Al spoedig was er de invloed van het binnendringende Darbysme (Moody en Sankey). Zo veranderde haar oorspronkelijk Methodistisch karakter.

Deze kerk kenmerkt zich door 'geestelijke levendigheid en spankracht' 39 ; haar emeritus-predikant Robert Chérix, die 9 juni 1963 op een Reveildag in Nederland gesproken heeft 40 , ontving mij hartelijk. Maar in Neuchatel staat deze kerk geiroleerd; haar contacten met zusterkerken richten zich, via de nog bestaande Evangelische Alliantie, op de 'Assemblées Evangéliques' die een Pentecostal-karakter hebben. De E.L. heeft geen archivalia bewaard.

De Eglise Réformée de Neuchatel drong er bij mij op aan, niet alleen in de Eglise Libre een 'issu du Reveil' te zien. Men verdedigde zelfs dat de E.L. momenteel verder af staat van het autochtone Reveil dan de E.R. De E.R. is blij met het feit dat P. zich niet heeft afgescheiden en van binnenuit met geduld en volharding aan de vernieuwing van het kerkelijk leven heeft gewerkt. Met dankbaarheid wordt gesproken over wat het Reveil buiten de E.L. in Neuchatel heeft bewerkt.

GENÈVE

In Genève komt het tot afscheiding. Maar hoe?

Het is van betekenis, nog eenmaal Merle d'Aubigné te volgen in zijn relatie tot de Vénérable CdP. Eigenlijk heeft hij doorlopend geprobeerd loyaal te blijven. Toen hij in zijn studententijd onder invloed stond van Haldane, en wist dat hij niet meer geheel vertrouwd werd, betuigde hij zijn onderdanigheid aan de CdP nog in Berlijn, nadat hy het beroep naar Hamburg gekregen had. Zie zijn

brieven 27 december 1817 en 14 april 1818 41 : 'S'il y a un mot qui me soit en horreur, c'est celui de sec te et tout eet esprit sectaire, dont les qualités les plus certaines sont 1'orgueil, 1'intolérance et 1'apreté. Graces a Dieu ce ne'est pas la que j'irai jamais chercher la doctrine de celui qui est doux et humble du coeur. Veuillez donc, Messieurs, me regarder comme un disciple qui ne s'est point allé perdre loin de ses directeurs'.

Na zijn vertrek uit Hamburg kwam hij 'faire présenter ses respects a la Compagnie' 42 . Na zijn terugkeer uit Brussel vroeg hij, opnieuw op de kansel te worden toegelaten. Dit werd geweigerd i.v.m. zijn werk voor SE. Hij verzocht (19 augustus 1831) op grond van zijn Brusselse werk de status te mogen ontvangen van 'Pasteur Etranger', maar toen hij merkte dat daarvoor weinig animo bestond, trok hij 26 augustus 1831 dit verzoek weer in. 9 september 1831 werd hij met L. Gaussen en A.J.L. Galland 'ernstig maar broederlijk vermaand' 'a abandonner cette association', maar toen het driemanschap op 23 september de aanstaande ET 'dans les principes de la doctrine orthodoxe' aankondigde werden hun 30 september de kerkelijke waardigheden ontnomen.

Toen het, na vele jaren, in 1849 tenslotte toch kwam tot een afgescheiden kerk (Eglise Evangélique), zal de theologische ontwikkeling (A. Vinet) mede een rol hebben gespeeld maar was de ontknoping toch in de eerste plaats te wijten aan de verantwoordelijke leiders van de nationale kerk die geen afwijking wilden erkennen van het door hen bepaalde. Zij die de église nationale verlieten spraken duidelijk uit, geen sectariër te willen zijn, ofschoon wel tegenstander van staats-en volkskerk. In de beslissende vergadering 4 3 bracht Merle rapport uit en zei te willen '1'église fondée au Ier siècle, reform ée au siècle des Réformateurs, emancipée au 19e siècle, de la domination de 1'Etat'. De nationale kerk was op sterven na dood: 'il faut sauver 1'enfant du sein de la mère'.

In het vorenstaande zijn wij uitgegaan van 'église libre' als kerk die tendeert naar sectarisme. Het is duidelijk dat noch Pétavel noch

Merle daarvoor hebben gevoeld en beiden zich tegen een onnodig schisma hebben verzet. Dat zal enige betekenis hebben gehad voor de visie van Nederlandse Reveilfiguren en hun beslissing, de Hervormde kerk trouw te blijven.

Uiteraard kan men 'église libre' ook opvatten in de betekenis: kerk die vrij is van staatsbemoeienis. Het behoeft geen betoog dat zo'n é.1. volledig bij het Reveil behoort.

METHODISME

Het leek opportuun bij dit onderzoek, ook enige aandacht te besteden aan de bekende stelling dat het Nederlandse Reveil onder Methodistische invloed heeft gestaan, doorgedrongen in ons land vanuit Zwitserland 44 . D. Chantepie de la Saussaye en M.E. Kluit hebben dit betoogd. Wat wijzen de in Neuchatel en Genève voorhanden gegevens uit?

Het komt mij voor dat er géén afdoende argumenten voor de stelling te geven zijn; veeleer wijzen de gegevens juist op het tegendeel.

Het is gebleken dat diepgaande invloed van het Engelse Methodisme te vinden was in Neuchatel (Pétavel c.s.). Daar zag men het Methodisme doorwerken zoals het door de Wesleys en Whitefield - bij al hun verschillen - werd bedoeld: een beweging van persoonlijke levensverandering, naar geloofszekerheid en missionaire drang. Het ging niet allereerst om politieke en sociale consequenties, al zijn die er geweest. Het ging om bekering, conventikelvorming, een levende kerk.

De officiële vertegenwoordigers van de Staatskerk (CdP) zagen dit met lede ogen. Zij reageerden anders op de achterliggende Napoleontische jaren. Zij wilden rust en eenheid. Het was de, door de staat erkende, wetenschappelijk gevormde clerus die daarvoor garant stond. Dus werden de Mömiers bestreden. Eerst met gescheld, later met behulp van de sterke arm: zie de kostelijke brief ('trés humble remonstrance') van de CdP aan de Gouverneur van de staat, d.d. 20 november 1820 45 , waarin gevraagd werd 'de prévenir ces graves inconveniens, plutot que d'avoir a en déplorer les tristes conséquences. II est temps encore de les prévenir: par un sage mélange de douceur et de fermeté\ De Gouverneur steunde dit gaame. Zie zijn schrijven aan de CdP d.d. 26 december 1820. Het

werd besproken in de vergadering van de CdP van 3 januari 1821 en de heren noteerden dat zij zouden 'atteindre le but qu'ils proposent, qui est de maintenir la religion établie'. In de volgende jaren constateerden zij dat het Methodisme niet zo dreigend was dat men zich 'ongerust moest maken' 46 : nodig was slechts 'een verdubbeling van ijver van de zijde der gemeenteleden en bij de clerus waakzaamheid in de uitoefening van haar ambt'. Maar in 1830 was het toch zover dat op verzoek van de predikanten le Conseil dTStat maatregelen nam en een uitvoerige brief over wat er gebeurd was en gebeuren moest schreef aan Graaf Von Bernstorff 47 . De 'vreemdelingen' werden uit de Principauté verwijderd. Maar - de tijdgeest laat zich niet remmen - aan de locale dissidenten werd vrijheid van godsdienstoefening toegestaan.

Pétavel verklaarde aan de Classe in 1824 dat hij geheel deelde 'les opinions de ceux qui étaient ici appelés Methodistes' 48 . Maar in zijn geloofsleven heeft hij zich toch geconformeerd aan de officiële kerk. In Pétavels brieven aan Nederlanders lezen wij veel over kerkelijke toestanden en noodzakelijke veranderingen, maar hij heeft nooit getracht zijn correspondenten tot het Methodisme over te halen. Integendeel, het kernpunt van het geloof is voor hem Israël. Methodisme is uiteindelijk slechts een stroming; Israël is een naam. Bij dit Israël behoort de kerk.

Ook in Lausanne heeft een sterke Methodistische invloed bestaan. De bekende zendeling Charles Cook heeft er enkele maanden gewerkt. Het boek van J. Cart, Histoire du mouvement religieux et eccïésiastique dans le Canton Vaud 1841-1847 verschaft in Tome V gegevens. Maar van een beïnvloeding naar Nederland blijkt niets.

T.a.v. Genève ligt de situatie nog duidelijker. Van de Engelsen die daar geweest zijn was alleen Wilcox uitgesproken Methodist. Haldane en Drummond bezaten dezelfde mentaliteit, waren niet bang voor een appèl op een persoonlijke levensbeslissing en voor het vormen van een conventikel, maar hun kracht - dus hun invloed - was te vinden in hun Bijbelkennis en hun vermogen de Bijbel uit te leggen. Er is nooit een poging ondernomen om de Geneefse studenten Methodistisch te maken, het ging erom hen te bekéren. De twee Geneefse Reveiltheologen die voor Nederland het meest bete-

kend hebben, de kerkelijk denkende Merle d'Aubigné en de individualistisch ingestelde César Malan, hebben zich beiden zelfs nadrukkelijk tégen het Methodisme uitgesproken, reeds in hun studententijd 49 , maar ook daarna. Malan bestaat het Wesley te beschuldigen van 'propre justice' 50 . Malan was zo fel dat Charles Cook zich geroepen voelde een brochure tegen hem te schrijven: L'amour de Dieu. Pour tous les Hommes, Valence 1842, waarin le Fidéle discussieert met le Docteur.

Duidelijk is, hoe CdP in Genève het Methodisme beoordeelde. Volgens haar was het christendom het geloof van de 'vrijheid' en juist daarom moest men zich verzetten tegen het 'exclusivisme' van het Methodisme. De strijd werd gevoerd in Le Protestant de Genève en in brochures (zoals JJ. Chenevière, Précis des Debats théologiques qui depuis quelques années ont agité la ville de Genève, Genève 1824 en J.E. Cellérier, Qu 'est-ce qu 'un serviteur de Jesus-Christ? , Genève 1832). In dossier Ms. 12 van CdP Genève (BPU) bevindt zich een manuscript van Chenevière. Hij maakt de Methodisten uit voor secte en zegt dat zij in tegenspraak zijn met de Heilige Schrift en de geest van de Reformatie en dat het Methodisme kwaad doet: het splitst gezinnen en is gevaarlijk voor de gevestigde moraal. 'Voyez aussi comme ils ex altent les femmes par leurs flatteries et leur font jouer un röle qui ne leur sied point' 51 .

De conclusie lijkt dus te moeten zijn dat het Methodisme na de Franse tijd niet vanuit Zwitserland naar Nederland is gedirigeerd. De onderdrukkende maatregelen van de overheid waren daar debet aan, maar niet minder de interpretatie van Malan. Bovenal, het lag niet in de aard van het Methodisme om zichzelf te pousseren. Het wilde alleen dienstbaar zijn aan de Evangelieverkondiging. Als dat gepaard ging met onderdrukking, droeg men dat blijmoedig, als een vervulling van de Bijbelse opdracht tot kruisdragen. De invloed die er van het Methodisme geweest kan zijn, was latent, als van zout en licht.

BESCHIKBARE ARCHIVALIA

Mevr. Dr M.E. Kluit noemde bescheiden haar Zwitsers onderzoek een 'begin' 52 . Dit verslag is niet meer dan een Voortzetting', ondanks enkele voorzichtige conclusies die in het voorgaande getrokken werden. Aan een afronding zijn wij nog niet toe.

Zullen andere onderzoekers zich aan een verbreding en uitdieping wagen? Men benadrukte in Zwitserland van verschillende kant dat van wetenschappelijke interesse van Zwitserse zijde momenteel weinig sprake is. Wellicht neemt echter een Nederlander de uitdaging aan?

Gebleken is dat veel archivalia bewaard gebleven zijn, goed beheerd worden en gemakkelijk zijn te raadplegen. Het is wellicht goed, erop te attenderen dat in de in dit verslag genoemde vindplaatsen meer over Nederland aanwezig is dan alleen negentiendeeeuws Reveil-materiaal. Zo heeft de BPU veel correspondentie met Nederlanders uit vroeger eeuwen, speciaal met de Walen 53 . Jodocus van Lodensteyns preek over Ezechiël 37 : 7 en 8 kan men in Franse vertaling vinden in Lausanne 54 . Het Onwederlegbaar Vraagboekje over het getal 666 uit 1825 treft de onderzoeker ineens in een Staatsarchief 5 5 . Het zijn maar voorbeelden.

Er moet over het speciale thema van het Reveil meer te vinden zijn dan uit dit verslag blijkt. Zo kwam ik niet meer toe aan bijvoorbeeld Montmirail, waar Nederlandse meisjes in internaatsverband gehuisvest geweest zijn, afkomstig uit gezinnen die relaties hadden met Reveil en Hernhutter Broederschap.

Helaas moet geconstateerd worden dat ook allerlei is weggeraakt, zelfs nog betrekkelijk kortgeleden. De door dr Kluit vermelde 56 Bibliothèque de la Faculté théologique de 1'Eglise libre in Lausanne bleek onvindbaar. De brieven van César Malan, volgens PRN 518 in het bezit van prof. Bonnard, zouden, volgens telefonisch bericht van Bonnard, alle in de BP te Lausanne moeten zijn ondergebracht. Ik vond er slechts de brieven van Malan aan zijn vrouw uit 1841.

Daarom is 'Beschikbare archivalia' ondergebracht bij het onderdeel PROBLEMEN.

Van de gelegenheid te Genève hoopte ik gebruik te maken om het rijke archief van de Fédération Abolitionniste Internationale weer te bezoeken; daar te herlezen wat Nederlandse nazaten van het Reveil (H. Pierson, W. v.d. Bergh, A. de Graaf c.s.), die grote betekenis voor en invloed in de FAI hebben gehad, hebben geschreven; terug te brengen de archivalia die mij enkele jaren geleden royaal als bruikleen waren meegegeven naar Holland. Het bleek nu dat ruim een jaar geleden, na de dood van de archivaris, het archief was 'opgeruimd'. Niemand wist waar het gebleven was. Enkele vage suggesties verwezen naar Franse adressen, maar de nasporingen - die ik hoop te vervolgen - hadden tot dusverre weinig resultaat.

Wel was te Genève gebleven het archief van de locale FAI-afdeling 5 7 . Noodgedwongen heb ik mij daar toen aan gewijd en enkele zaken gevonden die in de officiële FAI-archivalia niet voorkomen. Zo is belangwekkend het oordeel dat Josephine Butler velt over Hendrik Pierson, uiteraard achter diens rug om, in haar honderden brieven aan Henri Minod te Genève. Wie zou gedacht hebben dat zij ooit zou hebben verzucht: 'How can I ask Mr Pierson to be brief in all his utterances? '; dat zij zou hebben meegedeeld: 'Miss Humbert writes me an amusing account of the visit you had from that curious old ginbottle Mr Pierson. It requires dynamite to remove a Dutchman from that spot on which he has placed his large feet' 58 .

Het zou de moeite waard zijn, te weten of Merle, Pétavel c.s. enerzijds, Capadose, Da Costa CJS. anderzijds, betreffende hun wederzijdse relatie, achter de ruggen om altijd dezelfde dingen hebben gezegd als rechtstreeks in eikaars gezicht. Voorlopig lijkt er geen reden te bestaan daaraan te twijfelen.

juni 1978.


5! N. CdP 1 januari 1819.

6. Ms Fr 560 BPU.

7. CdP 36. PV 28 juni 1816.

8. N. CdP 39, 28 augustus 1835.

9. Zie PRN 279 - 294.

10. PV. CG

11. De Clercq aan Merle 5 februari 1832.

12. De Clercq aan Merle 21 april 1832.

13. Zie noot 12.

14. De Clercq aan Merle 12 september 1832.

15. James aan Merle 28 mei: 1832.

16. O.a. m.b.t. prof. Schérer. PRN 292 - 293.

17. A. Gildemeester aan le Comte Alex H. de St. George, Genève, 4 april 1853 (CG 11 april 1853).

18. Ms Fr 558, 62 BPU.

19. Zie zijn brieven (CG SE 17) van 28 augustus 1851 uit Teddington-Grove (vergadering Evangelische Alliantie) en 13 september 1851 uit Arnhem. H.D. Gildemeester schrijft 2 december 1851 uit Amsterdam over dit bezoek.

20. F. van Bijlandt aan SE, La Haye 6 juni 1892.

21. PRN 288 - 290.

22. Zoals PRN 288 en 507 (noot 36) suggereren.

23. N. Departement Theol. Seances van 21 juni 1839 en 26 augustus 1839.

24. Ms 156, 218 BPU.

25. Ms Fr 560 - 563 BPU. W 153 noemt ten onrechte slechts 561 - 563.

26. In Ms Fr 556 BPU.

27: Ms historiques 324/6 dossier 504.

28. Niet in 1872, zoals PRN 324 meedeelt.

29. Zie over hem o.a. PRN reg. i.v.; M.E. Kluit, Nader tot het Reveil, Kampen z.j. 140 - 146.; J.S. Abraham, Franz Pétavel, Der Freund Israels, Bazel z.j.; D. Kalmijn, A. Capadose, 's-Gravenhage 1955, reg. i.v.; P. Bovet, 'A.F. Pétavel et les Amis d'Israël de Neuchatel' in Judaica, Zürich 1 december 1957. Een volledige studie over hem, speciaal in zijn relaties tot en betekenis voor Nederland, ontbreekt voorzover mij bekend. De dossiers - P. (BPV) zijn een goed uitgangspunt voor zo'n studie, waartoe de BP (Neuchatel) diensten kan verlenen met zijn boeken en brochures, het tijdschrift 'L'Ami d'Israël' en de archivalia van SNM. Ook tijdschriften als 'Le Véritable Messager Boiteux de Neuchatel' en 'Journal religieux du Canton Neuchatel' verdienen te worden doorgenomen.

Wie zich met Pétavel-studie bezighoudt vindt ook in de archieven van Genève en Lausanne materiaal. Lausanne: BCU TH 46 3 . Genève: PV, SE. CG ü 48. verg. 9 juli 1831 (moet 1832 zijn) nr. 48. Correspondances 17 en 18 BPU: brieven 10 juni 1851, 23 juni 1852, 15 juni 1853 (met gegevens over Capadose).

30. Niet reeds vanaf 1837 (foutief in M.E. Kluit, Nader tot het Reveil, Kampen z.j. 146).

31. SNM, 10670/5. Vgl.PRN 322.

32. AF. Pétavel, Israël ressuscité comme nation, Paris 1851, 8.

33. L 'Ami augustus 1852, 153.

34. Pétavel aan Is. da Costa 16 maart 1853, Reveil - Archief.

35. DNK 3, 13.

36. Manuel XVI en XVII.

37. PV. SNM. AE.

38. Manuel XVII, 143.

39. PRN 324.

40. Zie jaarverslag Reveil - Archief 1962 - 1966, 3.

41. CdP 23 AE. Zo bleef Merle - ondanks zijn bezwaren tegen de heersende theologie - in Duitsland ook de contacten onderhouden met de niet - afgescheiden dispuutgenoten die hij had leren kennen in 'Société de Théologie', een select gezelschap van vergevorderde theologische studenten en predikanten te Genève. Zie Ms Fr 537 - 541 BPU.

42. N. CdP 19 september 1823, 400.

43. CG. SE 22 februari 1847.

44. DNK 3, 11.

45. AE (Neuchatel), Série Cultes Dossier 5/1.

46. Manuel AC XVI 222.

47. 25 januari 1830, opgenomen in Musée Neuchatelois 1882 - 83, 317 - 324.

48. N.AC XVI 200.

49. N. Société de Théologie Genève 2 januari 1817.

50. Malan aan zijn vrouw 3 april 1841; vgl. de brochure La Vie et les travaux de César Malan par un de ses Fils, Genève 1869, 119.

51. Zie ook Cellériers Journal de troubles religieux in MsCdP 791.

52. PRN 9.

53. Ms Fr 432-499. BPU.

54. BCU, TH 1194 B 38 .

55. 's-Hertogenbosch 1825. Aanwezig in AE Genève, Cöte Nouv. P 18.

56. PRN 518.

57. Archives Fed. Abol. Genevois BPU (Salie Senebier).

58. May 18, 1897; September 10, 1904 (p. 591).

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978

DNK | 93 Pagina's

VONDSTEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978

DNK | 93 Pagina's