Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VACCINATIE, geoorloofd of ongeoorloofd?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VACCINATIE, geoorloofd of ongeoorloofd?

36 minuten leestijd Arcering uitzetten

Spanningen en leed

Nog niet zo lang ligt de tijd achter ons, waarin een zich steeds verder uitbreidende epidemie van polio-myelitis tastbare spanningen opriep binnen de gereformeerde gezindte.

Anders dan bij voorgaande epidemieën, die een duidelijk locaal karakter droegen, breidde zich over Nederland een gordel van polio uit, tussen Terneuzen en Vriezenveen.

Wie de geregistreerde gevallen van polio in kaart ziet gebracht, bemerkt onmiddellijk hoe overtrokken de feitelijke situatie zo wordt weergegeven. Maar de spanning is er niet minder om geweest. Er zullen er zijn geweest die met mij de indruk hebben gekregen dat de diagnose "polio" wel eens erg voor de hand bleek te liggen als het principieel-niet-gevaccineerden betrof, die behoorden tot bepaalde kerkelijke denominaties. Toch was het duidelijk dat juist onder hen de polio-epidemie rondging en leed bracht.

Vanzelfsprekend liet de pers buiten de gereformeerde gezindte zoiets niet ongemoeid. Meer en minder grote caricaturen werden ten beste gegeven, al ontaardde dat niet in een hetze, zoals dat bij Elspeet in 1966 en Staphorst in 1971 het geval is geweest.

Een nieuw gegeven was het feit dat het Reformatorisch Dagblad de interne verdeeldheid binnen de gereformeerde gezindte over het vaccinatievraagstuk duidelijk wist te etaleren. Nu is zoiets in bepaalde gevallen onvermijdelijk. Maar als dat in een zaak als deze gebeurt, kun je de vraag stellen of daarmee is beantwoord aan wat de oprichters van het R.D. voor ogen stond.

Is het marxistische adagium, dat de onderbouw bepalend is voor de bovenbouw, niet al te zeer bevestigd? Heel concreet bedoel ik eigenlijk te vragen of het aantal betalende abonnees niet te veel het gezicht van de krant heeft bepaald? Aanvankelijk meende ik van wel. Maar gelukkig stelde het artikel van de heer W. van der Zwaag1', dat in de Waarheidsvriend als "Een misser in het RD" werd betiteld, mij in het ongelijk.

Uit de reactie van drs. K. Exalto viel trouwens veel meer af te leiden dat het een "voltreffer" is geweest.2)

Overigens wil ik met dit alles slechts illustreren hoe hoog de spanningen binnen de gereformeerde gezindte opliepen. Met name bij hen die op grond van principiële bezwaren niet tot vaccinatie waren overgegaan.

Toch valt al die spanning in het niet, als we zien op het leed dat onder hen is en wellicht nog wordt geleden in de gezinnen die door polio bezocht zijn.

En ongetwijfeld hebben zij het meest te verduren gekregen, die bovendien nog moesten meemaken dat er onder hun kerkelijke voorgangers meerderen waren, die de principiële bezwaren tegen vaccinatie meenden te moeten bestrijden, óf niet langer als vanouds bleken voor te staan.

Duidelijkheid.

Na alles wat is gepasseerd, mag op z'n minst worden verwacht dat er, waar twijfel is ontstaan, duidelijkheid wordt gebracht in het vaccinatievraagstuk. De gronden waarop men vaccinatie in het verleden heeft afgewezen, zullen nader bezien moeten worden. Het is nog wel te begrijpen dat men zich daarvan in een emotionele situatie, onder druk van de omstandigheden, niet voldoende rekenschap heeft gegeven. Maar het is volstrekt onverantwoord om het daarbij te laten. Er zal op grondige wijze moeten worden uitgemaakt of hier principes in het geding zijn die de tijden verduren en vast en bondig zijn, of dat gronden zijn aangevoerd die een historisch karakter dragen en slechts tijdgebonden zijn.

In het laatste geval zal bovendien moeten worden vastgesteld of men meer licht over Gods Woord heeft gekregen, waardoor duidelijk werd dat de principiële bezwaren onterecht waren, óf dat de ontwikkelingen in de medische wetenschap de principiële bezwaren hebben ontkracht.

Ik zou het hierbij graag gelaten hebben, maar het is de bedoeling dat ik naar aanleiding van het bovenstaande, in een wat meer historisch kader, enkele opmerkingen maak, toegespitst op de vraag of vaccinatie al dan niet geoorloofd is.

Inoculatie, voorloper van vaccinatie.

Al in het oude China was de inenting tegen de pokken bekend. Men legde dunne draadjes in pokpuisten. Vervolgens liet men de van smetstof doortrokken draadjes in de zon drogen, waardoor de smetstof verzwakt werd. De inenting vond plaats door de gedroogde draadjes in kleine insnijdingen te leggen, die werden aangebracht in de huid van de in te enten persoon.

Deze methode, die inoculatie wordt genoemd, heeft zich in het oosten min of meer verbreid, maar was tot aan het begin van de achttiende eeuw in de West-europese beschavingswereld onbekend.

Luthers afhankelijkheid en overgave.

Het is een anachronisme om bijvoorbeeld op gezag van de Refor-

matoren het al dan niet geoorloofd zijn van inoculatie, of van vaccinatie aan te nemen. Nog steeds komt het voor dat men een beroep op Calvijn aanneemt dat vaccinatie geoorloofd is, maar zoiets is dwaasheid. Inoculatie en vaccinatie waren Calvijn onbekend en hij heeft zich daar dan ook nimmer over kunnen uitlaten.

Het is echter iets anders, te bezien hoe de reformatoren dachten over het gebruik der middelen, en dan vooral de preventieve, de voorbehoedsmiddelen.

Als in de herfst van 1515 in Wittenberg een zware pest uitbreekt, komt Luther voor het probleem te staan of hij de stad zal verlaten. Zijn vriend Lang in Erfurt schijnt dat noodzakelijk te vinden, maar Luther schrijft hem: "De wereld zal niet vergaan als broeder Maarten omkomt... Ik ben hier geplaatst en mag niet weglopen, omdat ik een belofte van gehoorzaamheid heb gedaan, tenzij dezelfde autoriteit, die mij beval deze positie in te nemen, me zou opdragen te vertrekken. Niet dat ik niet bang voor de pest - ik ben de apostel Paulus niet, alleen maar iemand die college over hem geeft - , maar ik hoop dat de Heere mij van vrees zal bevrijden".

Prof. dr. W.J. Kooiman, aan wie ik dit ontleen, voegt hieraan toe: "Zo stond hij niet alleen tegenover de pest, maar tegen alle dreigende gevaren. En wachtte op het bevel van de hoogste Autoriteit. Bang, maar bereid".

Wie de draagkracht van die woorden probeert in te leven, kan alleen maar bewondering uiten over de volkomen afhankelijkheid van en overgave aan Gods wil, waarvan Luther hier blijk gaf.

Nu kan en moet er zelfs gesteld worden, dat Luther dit standpunt innam, omdat hij zich daartoe bijzonder geroepen wist. In het algemeen geldt immers dat men de middelen niet mag verachten.

De in Gods Woord voorgeschreven maatregelen in gevallen van melaatsheid droegen ook een preventief karakter en kunnen als zodanig in zekere zin worden beschouwd als voorzorgsmaatregelen en voorbehoedsmiddelen. Maar daarbij mag nimmer uit het oog verloren worden - en tegenwoordig valt het nauwelijks meer binnen ons gezichtsveld - dat deze middelen waren opgenomen in en werden ge-

dragen door de dienst des Heeren. Daar ligt de kern van de zaak: het gebruik der middelen dient in een zuivere relatie tot God te staan.

Calvijn over het gebruik der middelen.

Met name Calvijn heeft daarop de aandacht gevestigd. Op God moeten de ogen geslagen worden als de voornaamste oorzaak der dingen en daarbij dient ook gelet te worden op de lagere oorzaken, aldus Calvijn als hij handelt over het doel van de leer der voorzienigheid Gods. Hij heeft dat ook heel praktisch gesteld: "Want Hij, die ons leven binnen bepaalde grenzen heeft afgepaald, heeft tevens de zorg daarvoor aan ons toevertrouwd^ ons voorzien van middelen en steun om het leven te bewaren, en ook gemaakt, dat wij gevaren zien aankomen; en opdat die ons niet onverhoeds zouden overvallen, heeft Hij ons voorzorgsmaatregelen en middelen ter beschikking gesteld. Nu is duidelijk, wat onze plicht is; namelijk, als God ons leven geschonken heeft ter bescherming, dat wij het dan ook beschermen; als Hij middelen aanbiedt, dat wij die dan ook gebruiken; als Hij ons de gevaren doet voorzien, dat wij dan ook niet roekeloos daarin storten; als Hij geneesmiddelen verschaft, dat wij die dan ook niet veronachtzamen".4)

Met zo groot mogelijke klem wijst Calvijn hier op de noodzaak van het gebruik der middelen. Als God ons de middelen in Zijn voorzienigheid geeft, mogen wij daar niet aan voorbij gaan, maar rust de plicht op ons die te gebruiken.

Opmerkelijk is echter het voorwaardelijk karakter in de wijze waarop hier gesproken wordt, het als Hij..., dat wij...

De middelen moeten worden aangewend als God ze geeft. Calvijn wilde namelijk uit de aanwezigheid der middelen niet zonder meer een rechtsgrond voor het gebruik der middelen afleiden met een verwijzing naar Gods voorzienigheid. Nadrukkelijk bestreed Calvijn de libertijnen die met een beroep op Gods voorzienigheid meenden hun verkeerde praktijken te kunnen rechtvaardigen. Alle middelen die er zijn, zijn er onder Gods voorzienig bestel, maar dat wil allerminst zeggen dat al die middelen geoorloofd zijn. Duidelijk bond Calvijn het gebruik der middelen aan het richt-

snoer van Gods Woord: 'Tk erken wel, dat hierin de consciëntiën niet moeten en niet kunnen gebonden worden aan vastgestelde nauwkeurige wettelijke bepalingen; maar daar de Schrift algemene regels voor een wettelijk gebruik geeft, moeten wij het ongetwijfeld naar die regels afmeten". 5)

Voor Calvijn betekende dat onder meer: "Maar toch zal hij bij het nemen van zijn besluiten zich niet laten drijven door zijn eigen zin; maar hij zal zich aanbevelen en toevertrouwen aan de wijsheid Gods, opdat hij door haar leiding tot het juiste doel gebracht worde. Verder zal zijn vertrouwen niet zo op uiterlijke hulpmiddelen steunen, dat, indien zij er zijn, hij op hen zich onbekommerd verlaat, en indien ze er niet zijn, hij angstig is, alsof hij in de steek gelaten is. Want hij zal zijn geest steeds doen vastklemmen aan Gods voorzienigheid alleen en niet toelaten, dat hij door de overweging der tegenwoordige dingen er van wordt afgebracht op haar de blik gevestigd te houden". 6)

Het gebruik der middelen mag dus de afhankelijkheid van en de overgave aan Gods wil en voorzienig beleid niet aantasten.

Introductie van inoculatie.

Lady Montague, de echtgenote van de Engelse gezant te Constantinopel leerde in Turkije de inoculatie kennen en gaf daar in 1721 bekendheid aan in West-Europa. Vanaf die tijd werd er in het nabije en verre westen ook ingeënt tegen kinderpokjes. Smetstof van personen die in lichte mate aan de ziekte leden, werd in het lichaam van gezonde mensen overgebracht met de bedoeling bij hen immuniteit op te wekken.

In 1748 vonden de eerste inoculaties plaats in de Republiek en wel te Amsterdam. Ds. Chais liet zijn oudste zoon inenten met pokstof door dokter Trochin. "Aanstonds daarna deed hij de werking aan negen andere onderwerpen: het schikte zich met allen naar wensch; die er het slechtst aan toe was, kreeg maar dertig pokjes", aldus de genoemde predikant in zijn pleidooi voor de kinderpok-enting. 7) De inoculatie heeft nooit algemene ingang gevonden. Daarvoor waren de bezwaren en weerstanden tegen de "konstbewerking" te groot en die werden nog eens nadrukkelijk onderstreept door het hoge aantal slachtoffers.

Jonathan Edwards en de inoculatie.

Typerend voor die tijd, maar ook in ander opzicht veelzeggend is in dit verband het voorval dat plaats vond rond de persoon van Jonathan Edwards, in de Amerikaanse kerkgeschiedenis vooral bekend door de "Grote Opwekking". Enkele maanden nadat hij na lang aarzelen en veel gebed vrijmoedigheid kreeg om zijn benoeming tot pre-

sident van het Princeton College te aanvaarden, dreigde een epidemie van kinderpokken zich tot in Princeton toe uit te breiden. In zijn vrees liet Jonathan Edwards zich door meerderen, waaronder een bekwaam en vroom arts, raden met het resultaat dat hij zich liet inenten en in 1758 aan de inoculatie stierf.

De vraag blijft waarom Jonathan Edwards zich tot inoculatie liet overhalen. Hij wist zich een arm, onbekwaam en ellendig schepsel buiten de bijstand van Gods Geest. Gedurende zijn leven bestreed hij het voortschrijdende arminianisme en verdedigde hij het calvinisme. Wel bracht hij daar enkele wijzigingen in aan. Zo handhaafde hij de zedelijke onmacht van de mens om zich tot God te keren, maar kende hem daarnaast wel een natuurlijk vermogen toe om dit te doen. Het zijn ongetwijfeld meer zijn volgelingen geweest die een dogmatisch denkpatroon ontwikkelden, waarbij men naast de souvereiniteit Gods meer nadruk probeerde te leggen op de verantwoordelijkheid van de mens. Toch zijn er in ieder geval duidelijke aanwijzingen dat Jonathan Edwards hiervoor bepaalde bouwstenen heeft aangedragen.

Ik kan en wil hieraan geen conclusies verbinden omtrent de feitelijke beweegredenen die Jonathan Edwards heeft gehad om zich te laten inoculeren. Of zijn dogmatische afwijkingen hierbij, al dan niet, bewust of onbewust, van invloed zijn geweest, moet ik in het midden laten.

Ik wil slechts wijzen op de verstrekkende gevolgen wanneer de menselijke verantwoordelijkheid niet langer ondergeschikt wordt geacht aan en in afhankelijkheid en overgave is gericht op de souvereiniteit Gods. Een van die gevolgen is het ontstaan van een voedingsbodem, waarop de inoculatie mogelijk wordt en later de vaccinatie weelderig zal tieren.

De inoculatie bepleit en bestreden.

Moet de inoculatie dan zonder meer worden aangemerkt als ongeoorloofd, of kan het als een geoorloofd middel worden beschouwd, waarbij het gevaar weliswaar groot is dat er een ongeoorloofd gebruik van wordt gemaakt? Met vragen als deze heeft men zich in

Engeland en ook in de Republiek al vrij spoedig bezig gehouden. Het al genoemde pleidooi voor de kinderpok-enting van ds. C. Chais zag in 1754 het licht. Ds. S. Hoeufft bestreed de inoculatie in 1770 heftig. In 1776 hield ds. G.J. Nahuys twee leerredenen, die een jaar later werden uitgegeven. De eerste predikatie bevat onder meer de aankondiging dat hij in de tweede "de geoorloofdheid der inenting" meent te moeten overwegen. Dit, nadat een kind van hem het slachtoffer van de pokziekte is geworden. De tweede predikatie is een poging de bezwaren tegen de inoculatie weg te nemen en met name de aantekeningen die de uitgave completeren, behelzen een krachtige aansporing om tot inenting over te gaan.

Een zekere J.R.E. ging "de geoorloofdheid der inëntinge" van ds. Nahuys nader toetsen, wat resulteerde in een uitvoerige bestrijding. Veel korter reageerde daarop weer "een vriend der waarheid", die in J.R.E. de predikant J.R. meende te herkennen en ging kritiseren, alhoewel hij er van overtuigd was, dat ds. Nahuys zijn bijstand niet van node had.

De argumentatie voor en tegen stemt nagenoeg overeen met die, welke bij het vaccinatievraagstuk naar voren zal komen en laat ik hier verder voor wat ze is.

Jenner en de vaccinatie.

Het was in Engeland, Duitsland en Denemarken aan de plattelandsbevolking al lang opgevallen dat zij, die met koepokken besmet waren geweest, over het algemeen van menselijke pokken verschoond bleven. Op grond van die praktische kennis werden vóór Jenner al proefnemingen gedaan met het inenten van koepokstof. Voor het eerst kan dan van vaccinatie worden gesproken. De Britse plattelandsarts Edward Jenner hoorde eveneens van die praktische wijsheid en besloot de zaak grondig te onderzoeken. Na een twintigjarige studie kon hij "het nut der vaccinatie wetenschappelijk aantonen". In 1796 verrichtte hij zijn eerste vaccinatie met koepokstof. In 1798 maakte hij de methode der koepokkenvaccinatie wereldkundig en begon de strijd om te proberen "de mensheid van de pokken te bevrijden".

Valt hier al een ondertoon te beluisteren die er op wijst, dat men zich meende te kunnen verheffen tot God in plaats van in afhankelijkheid van en overgave aan Hem de middelen te gebruiken? Jenner zelf schreef in een van zijn brieven dat zijn overdenkingen altijd eindigden "in de godvruchtige erkenning van dat Wezen, van Wien deze en alle andere dingen uitgaan". 8) Ook anderen spraken van "een weldaad Gods", "een geschenk van het Opperwezen", "een weldadig geschenk der goedertieren Almacht", en over "de

Algoede, die sprak en Jenners verstand verlichtte".

Zonder mij een oordeel te willen aanmatigen over de personen die zich zo uitlieten, wil ik niet nalaten dergelijke schone belijdenissen in verband te brengen met een geestelijk klimaat, waarin het deïstisch godsbeeld van de Verlichting hoog genoteerd staat.

Een zekere Thomas kwam in zijn proefschrift tot de stelling: "De vaccinatie is volstrekt niet in strijd met zuiver godsdienstige begrippen". 9)

Allicht, maar de uitdrukking "godsdienstige begrippen" is ontleend aan een rationalistische geloofsleer die in vergelijking met de gereformeerde leer alles behalve zuiver kan genoemd worden.

Bepaald bont maakte prof. Van der Breggen het wel, die in 3 ^23 op een huldigingsfeest van Jenner over de koepokkenvaccinatie s^ - ak als "een wezenlijke weldaad Gods", maar de veertiende mei, de dag waarop Jenner zijn eerste vaccinatie verrichtte, tot een oecumenische feestdag verheven wilde zien: "Deze heilige dag moest het feest der menschheid, het feest des levens, der gezondheid, der schoonheid, der bevrijding des mensdoms van eenen der geduchtste vijanden - van eene physische wedergeboorte des menschelijken geslachts zijn".

Wat bezielde trouwens dr. E. Leurillard met zijn ode op Jenner? "Die Edward JENNER noemt, doe't met ontblooten hoofde, Als noemende een verheven naam..." 11) Wanneer "Het Godlasterlijk Elogium" laat weten:

"Voor Jenner klinkt hun dank:

Voor Jenner staan de altaren,

Als voor een weldoend God, door hen alom gesierd;

Door 't kroost dat nu ontluikt, door 't kroost van later jaren Wordt eeuwig Jenners naam als Vadernaam gevierd!", kan de kern van de zaak ons niet meer ontgaan: afval van God en vergoddelijking van de mens.

Het beginsel van de eeuw der Verlichting.

Als exponenten van een empirische wetenschapsbeoefening in opkomst staan inoculatie en vaccinatie niet los van het geestesklimaat van de Verlichting.

De empirische wetenschap kreeg een basis met het grondbeginsel van de Verlichting dat door Descartes al werd geformuleerd. Niet God geeft de waarheid over de werkelijkheid te kennen, maar de Rede brengt de waarheid voort over de werkelijkheid van God en al het bestaande.

In aansluiting hierop kwamen Openbaring en kerkleer, geloof en traditie in de eeuw der Verlichting bloot te staan aan de kritiek der zuivere rede. Uit dat "louteringsproces", dat Immanuël Kant

definiëerde als "der Ausgang des Menschen aus seiner selbstverschuldeten Unmündigkeit", verrijst de mondige, de autonome mens, die zich naar eigen inzichten en wegen zoekt te verwerkelijken.

De Franse Revolutie maakte het beginsel van menselijke autonomie tot het leidend beginsel in de samenleving. Op de negatieve grondslag van het "ni Dieu et ni maftre" vormden samenleving en maatschappij zich al meer naar de revolutionaire beginselen "liberté, égalité et fraternité".

Vandaaruit kwamen liberalisme, socialisme en communisme binnen het gezichtsveld: stellingen in de strijd om de hegemonie tussen individu en gemeenschap. Die strijd is een onvermijdelijk gevolg van de secularisatie van de samenleving. En het secularisatieproces kon niet uitblijven. Het dei'sme van de Verlichting moest wel leiden tot modern atheïsme.

Het is niet nodig hier verder over uit te weiden. Veel belangrijker is de vraag hoe die ontwikkeling zich zo diep ingrijpend heeft kunnen voltrekken.

Allereerst moet dan onder ogen worden gezien dat de Verlichting wel de strijd heeft ingezet om het beginsel van menselijke autonomie tot het leidend beginsel in de samenleving te doen worden, maar dat het beginsel zelf niet aan de Verlichting ontspringt. Sinds de zondeval van de mens is het al het grondbeginsel van het natuurlijk menselijk bestaan. Het is de zelfhandhaving tegenover God, waarvan vijandschap het grondmotief is.

De moderne samenleving met zijn atheïstische inslag vormde zich op grond van het beginsel van menselijke autonomie en heeft daarmee een natuurlijke bron als oorsprong. Ongetwijfeld ligt daarin de kracht waardoor dat beginsel zo'n geweldige uitwerking kon krijgen. Kan er niet gesteld worden dat God vanaf de eeuw der Verlichting Zijn algemene genade al meer heeft ingehouden, waardoor het al duisterder is geworden? Meer en meer heeft God de mens aan zichzelf overgegeven.

Dat blijkt vervolgens ook uit het feit dat de mens, onder Gods voorzienig beleid, door de ontwikkeling van wetenschap en techniek de kennis en middelen kreeg om zich onafhankelijk van God te weten en zich vrij naar eigen inzichten en wegen te kunnen verwerkelijken.

Daarmee komt dan in het juiste perspectief de vraag aan de orde of vaccinatie geoorloofd is, of dat het als een ongeoorloofd middel moet worden beschouwd, waarmee de mens zich principiëel en systematisch tegenover God denkt te kunnen handhaven.

Bilderdijk en de vaccinatie.

Mr. W. Bilderdijk heeft de geest der Verlichting zien doordringen in de samenleving. Hij onderkende de athei'stische inslag en zag met eigen ogen de revolutionaire uitwerking. Met heel zijn persoonlijkheid heeft hij zich in de strijd geworpen tegen "de geest dezer eeuw" en daarmee is hij de vader van het Reveil geworden. In zijn gedicht "De Ziekte der Geleerden" keerde hij zich tegen de kunstbewerking door de vaccine te beschrijven als "de felle smet van 't etterend pokvenijn". 12)

Maar zijn stellingname tegen de vaccinatie was voor alles principieel. Hoewel de bezwaren tegen de vaccinatie nagenoeg gelijk zijn gebleven aan die, welke tegen de inoculatie werden ingebracht, voegde Bilderdijk er een dimensie aan toe door de vaccinatie te zien als een produkt van de geest der revolutie. In die zin is hij te beschouwen als de grondlegger van de strijd tegen de vaccinatie.

Overigens wekte Rijk Kramer ten onrechte de indruk dat Bilderdijk zich tegen de vaccinatie kantte, louter en alleen omdat zij een produkt van de eeuw der Verlichting was. Toen Bilderdijk zich in een schrijven aan de hoogleraar Tydeman uitliet over "het vale paard met de koepokstof om den muil", kwam hij tot de conclusie: "het is alles antichristisch en antitheïstisch". 12> En daarmee gaf hij de diepe grond aan, waarin de vaccinatie en "de Geest der eeuw" één zijn.

Het aandeel van Bilderdijk in de vaccinatiebestrijding beperkte zich verder vrijwel tot het bijvallen en aanmoedigen van zijn leerling en geestverwant, de joodse christen dr. A. Capadose.

Capadose en de vaccinatie.

Onder aanmoediging van zijn leermeester Bilderdijk werd Capadose een hartstochtelijk bestrijder van de vaccinatie. Als arts had hij daarbij het voordeel de kunstbewerking ook vanuit medisch oogpunt te kunnen beoordelen.

Afgezien van enkele geschriften van kerkelijk-theologische aard, heeft Capadose alleen gepubliceerd in het kader van de vaccinatiebestrijding. Niet alles leent zich ertoe om zonder meer staande te worden gehouden. Het wezenlijke van de vaccinatiekwestie peilde hij echter dieper dan menig ander.

Capadose beschouwde de geneeskunde vanuit "een hoger standpunt" door deze in verband te brengen met de raad Gods. In dat licht bezien, heeft de geneeskunde geen invloed op leven en dood. Ook het gebruik en de uitwerking van de middelen zijn immers in Góds besluit opgenomen.

Vanzelfsprekend bedoelde Capadose daarmee niet de noodzaak

van het gebruik der middelen te ontkennen. Hij keerde zich op deze wijze tegen een verabsoluteerd gebruik van de middelen. De mens moet niet denken dat hij zich kan verheffen om door het gebruik van de middelen het Goddelijk beleid in eigen hand te nemen. In plaats van daarnaar te streven dienen de middelen te worden aangewend in afhankelijkheid van en in overgave aan Gods wil en voorzienig beleid.

Zo kwam Capadose ertoe te stellen dat de middelen niet op andere doeleinden gericht moeten worden "dan waartoe en zooverre zij daartoe bestemd zijn". Geneeskunde, aldus Capadose, is dan geen middel om de bevolking te vermeerderen, maar slechts bestemd om te genezen.

In het verlengde hiervan ligt het voor de hand dat vaccine geen geneesmiddel is. Vaccineren is God verzoeken door de gezondheid te schaden en het leven moedwillig in gevaar te brengen.

Bij de kunstbewerking is van afhankelijkheid van en overgave aan Gods wil en voorzienig beleid geen sprake. Men loopt daarop vooruit om het leven in eigen hand te houden. "Onvertrouwen op God en trotschheid op vereenigde menschenkracht, ziedaar de oorsprong dier menigvuldige maatschappijen, welke de aardbodem overdekken en waaronder ook die behooren waardoor de verspreiding der Koepokinenting zoo krachtig worden bevorderd", zo schreef Capadose, die daarmee tevens het assurantiewezen veroordeelde.

Onomwonden stelde hij dat de vaccinatie "een ongeoorloofde en dwaze strijd tegen God is", voortkomend uit "de dwaze maar niet minder Godtergende strekking dezer eeuw". 14) Capadose liet er geen enkele twijfel over bestaan: "De oorsprong ligt in den afval van God".

Da Costa en de vaccinatie.

In de kringen van het Reveil was men niet onverdeeld gelukkig met Capadose's bestrijding van de vaccinatie. Meerderen stelden zich gereserveerd op of deelden zijn standpunt in het geheel niet.

Aanvankelijk stemde Mr. I. Da Costa echter volledig met Capadose in, wat ook wel te begrijpen valt uit zijn typering van het streven van "de geest der eeuw: : ' "Doch het heerschende beginsel is thans dat men Gods voorzienigheid buiten alles houden moet, en het geen men voor zichzelven of voor het menschdom noodig of nuttig acht, in weerwil van alle hoogere Godsdienst-of natuurwetten, die het verbieden, door zichzelven met geweld van eigene krachten moet te weeg brengen". 15)

Da Costa zag in de vaccine een werktuig, "waarmede de geest dier eeuw zijne afgoderij bedrijft, in allerlei zelfverheffing en ijdelen roem tegenover de afhankelijkheid des geloofs, en des algeheelen betrouwens op God. Van uit dat standpunt was de Vaccine mij zoveel te eer een verdachte vrucht van vijandelijken bodem, als hare voorstanders haar en haren uitvinder meer met uitbundige lofverheffing en tot in het profane gedrevene uitdrukkingen, als het ware vergoodden". 16)

Later distantieerde Da Costa zich echter van zijn oorspronkelijk ingenomen standpunt. Hij kwam terug op de konsekwentie, "dat hetgeen onze eeuw voortbracht, of zelfs in haren hoogmoedigen zin en geest onmatig opvijzelt, daarom dan ook in zichzelven niet goed, weldadig en van God konde zijn". 16)

Da Costa heeft zich dan van contra-revolutionair ontwikkeld tot anti-revolutionair. Hij wees erop dat de reactie tegen de geest der eeuw zo ver is doorgedreven, dat ook uitvindingen als die van de stoommachine, en de spoorwegen werden veroordeeld. Daar was men over het algemeen op terug gekomen en wat hem betrof konden ook de bezwaren tegen de vaccinatie als achterhaaldbeschouwd worden.

Ik wil hier buiten beschouwing laten of de bezwaren die men had tegen het stoomschip e.d. er niet op wijzen, dat men toen al het dreigende van het wezen der techniek aanvoelde. In ieder geval

waren ze te weinig gegrond om stand te houden in een werkelijkheid, waaruit de techniek niet valt weg te denken. Ondanks nauwe verwantschap zijn de bezwaren tegen vaccinatie van een andere orde. Deze zijn wel degelijk te gronden en bleven ook voortleven.

Da Costa had daar echter geen oog voor en ten onrechte bracht hij ze met de eerstgenoemde onder één noemer om er afstand van te kunnen doen.

De vraag dringt zich daarmee op of Da Costa het wezen van "de geest der eeuw" wel voldoende is blijven doorzien.

Contra-revolutionair of Anti-revolutionair.

Vanuit het Reveil ontwikkelde zich een contra-en een anti-revolutionaire stroming. De contra-recolutionairen wordt een reactionaire houding verweten. Zij keerden zich tegen de beginselen der revolutie en waren in principe geneigd al wat de Revolutie voortbracht te veroordelen.

De anti-revolutionairen keerden zich eveneens tegen "de geest der eeuw". Zij wilden echter bij de beoordeling van wat die eeuw voortbracht hoogstens gewaarschuwd zijn voor het revolutionaire geestesklimaat van die tijd, maar alleen Gods Woord als norm aanleggen.

De zaak ligt evenwel niet zo eenvoudig als hier wordt voorgesteld. Zouden de contra-revolutionairen, waaronder Bilderdijk, Capadose, aanvankelijk Da Costa, Kohlbrügge en Bernhardi gerekend kunnen worden, de diepte en de kracht van de geest der revolutie niet veel beter hebben gekend? Ten dele mogen de contra-revolutionairen uit reactionaire overwegingen bewaard zijn gebleven voor aanpassing aan "de geest der eeuw", deels toch zeker ook omdat onder hen de kracht van Gods Woord mocht worden beleefd.

De bezwaren tegen vaccinatie bleven in ieder geval onder de contra-revolutionairen voortleven. Onder de aan hen verwante staatkundig-gereformeerden werden zij eveneens staande gehouden. Er zijn evenwel onlangs uitspraken gedaan die er op wijzen dat men zich binnen de SGP genuanceerder opstelt inzake het vaccinatievraagstuk. De bezwaren tegen vaccinatie komen vrijblijvend op de achtergrond te staan. Het wordt voldoende geacht zich te kanten tegen vaccinatiedwang.

Aan de anti-revolutionairen kan de vraag worden gesteld of zij de kracht van Gods Woord wel zodanig hebben ervaren dat zij gevrijwaard zijn gebleven voor aanpassing aan de geest der revolutie. De bezwaren tegen vaccinatie, voorzover die aanvankelijk nog onder hen leefden, hadden in ieder geval te weinig grond om in leven te blijven.

In 1881 werd "De Bond tegen de Vaccinedwang opgericht, waarbij bepaald werd dat toetreding niet betekende dat men ook de vaccinatie zelf afkeurde.

De eerste voorzitter van de Bond was mr. L.W.C. Keuchenius. Toen hem verweten werd dat hij de strijd tegen de vaccinedwang niet kon of wilde losmaken van de bestrijding der inenting zelf, antwoordde Keuchenius: "Wij geven onvoorwaardelijk toe, dat men den vaccinedwang kan wraken, zonder daarom de vaccine zelf te veroordelen; maar meenen toch, dat de ergernis tegen den eersten grooter zijn zal, en deze dus eerder kans heeft van te worden opgeheven, wanneer de bezwaren tegen de laatste zich vermenigvuldigen, dan wanneer integendeel hare weldaden telkens minder in twijfel getrokken worden". 17)

Maar aan de bezwaren tegen de vaccinatie werd hun wezenlijke grond ontnomen.

Kuyper zag het verzet tegen de vaccine komen "van den kant der vroomheid uit", en hij voegde er aan toe: " der misleide en op den dool geraakte vroomheid".

Ze zijn "door dwalend inzicht in Gods Voorzienig bestel, en door miskenning van de "gemeene gratie" misleid". De vraag of de koepokkenvaccinatie geoorloofd is, hangt slechts af van haar doeltreffendheid, wat door de medische wetenschap nog niet voldoende is aangetoond, aldus Kuyper in zijn Gemeene Gratie.

Vanaf die tijd was de vaccinatie voor de anti-revolutionairen al minder een probleem, naarmate de medische wetenschap op dit terrein meer resultaat boekte.

Het positieve en het negatieve christendom.

Inmiddels doet zich de vraag voor naar het waarom van het voortbestaan en het wegvallen van de bezwaren tegen vaccinatie. Met die vraag worden we teruggebracht tot de kern van de zaak: de verhouding God en mens.

Zoals reeds is opgemerkt, is sinds de zondeval het beginsel van menselijke autonomie het grondbeginsel van het natuurlijk menselijk bestaan. Het is de zelfhandhaving en zelfverwerkelijking tegenover God, waarvan vijandschap het grondmotief is.

Op alle mogelijke manieren kan het beginsel van menselijke autonomie tot uitdrukking komen en bij de "wereldling" behoeft dat niet sterker het geval te zijn dan bij de godsdienstige mens. Vandaar dat de diepste kern aan de orde kan worden gesteld met de vraag hoe de godsdienstige, in het bijzonder de "christelijke" mens met zijn beginsel van autonomie staat tegenover de souvereiniteit Gods.

Uit menselijk oogpunt kunnen we van een "positief" christendom spreken als men godsdienstig is op grond van zijn autonome beginsel en de christelijke religie hanteert als middel om zichzelf te handhaven tegenover God.

Bezien we echter de uitkomst, kan met veel meer recht van een "negatief" christendom worden gesproken.

Dat "negatieve" christendom is uit menselijk oogpunt echter daar te zien, waar de natuurlijke mens zijn eigen leven al meer verliest e en zijn beginsel van autonomie al meer wordt ontkracht en gebroken om aan Gods wil recht verbonden te worden en alles alleen van Hem te leren verwachten in afhankelijkheid en overgave.

Het positieve christendom.

De onderwerping aan de rechtzinnige belijdenis van de gereformeerde leer berust op het beginsel van menselijke autonomie, wanneer men daar uit en van zichzelf toekomt. Dat is niet minder het geval als men buiten het Goddelijk werk der genade om, uit eigener beweging, zich genade toeëigent en gelovig vertrouwt op de beloften Gods. Dan weet men van vergeving zonder waarachtig besef van schuld. Zonder de diepte der ellende te kennen, is men de verlossing al deelachtig. Men is gerechtvaardigd zonder werkelijk zijn ongerechtigheid te hebben ingeleefd. In de heiligmaking is men ver gevorderd en onheiligheid is hoogstens een misstap.

Zo meent men zich te kunnen opbouwen in de genade Gods en is men er blind voor dat het de goede werken van eigen geloof en bekering zijn op grond waarvan de zaligheid denkt te beërven. De mogelijkheden voor het "positieve" christendom zijn vele. Men kan het uitgangspunt nemen in een veronderstelde wedergeboorte. Of men houdt de gedoopte kinderen voor verbondskinderen die delen in de genade. Het gebeurt ook wel dat op grond van de doop gelovig de rijke beloften in Gods Woord worden aangegrepen. En anders waagt men het er op met het verbondsteken aan het voorhoofd, met een natuurlijk zondebesef en een gevoel van verantwoordelijkheid het rijke aanbod van genade aan te nemen.

Hoe dan ook, men blijft niet achter zijn geloof uit de werken te tonen. Maar de waarachtige wedergeboorte kent men niet en van het Goddelijk werk der genade weet men niet. Het is godsdienst die voortkomt uit het beginsel van menselijke autonomie, die bestaat in zelfhanfhaving tegenover God. De ware afhankelijkheid van en overgave aan Gods wil en voorzienig beleid is daaraan dan ook vreemd.

Voor bezwaren tegen de vaccinatie is bij het "positieve" christendom vanzelfsprekend geen plaats. Wie immers in geestelijk op-

zicht zichzelf zoekt te handhaven, zal in lic'iamelijk opzicht eveneens veelal zijn leven in eigen hand proberen te houden.

Het negatieve christendom.

De Reformatie tastte het beginsel van de menselijke autonomie in de vi'ortel aan. Tegenover de vrije wil kwam de knechtelijke wil te staan. De mens is van nature onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Het geloof is dan ook in volstrekte zin een genadegave Gods zonder enige verdienstelijkheid van de mens. De absolute predestinatie is daarvan de grondslag die teruggaat op de souvereinitiet Gods.

Al vrij spoedig na de Reformatie stelde men nadrukkelijk, dat de wedergeboorte aan het geloof vooraf gaat. Daarmee gaf men nog duidelijker te kennen dat het geloof geen activiteit is die ontspringt aan het beginsel van menselijke autonomie, maar een genadegave Gods.

In aansluiting hierop beklemtoonde de Nadere Reformatie de noodzaak van bevindelijke kennis aan het Goddelijk werk der genade en men separeerde daarbij zo duidelijk mogelijk tussen "schijn en zijn". Er werd op gewezen wat de ware "verbrijzeling des harten" inhoudt en wat de werkelijkheid is van een "verbroken en een verslagen geest".

"Alles is daar in gelegen, dat den mensch Niet en God al is...", zo schreef ds. J. Lodenstein. In dat licht kenmerkt zich de ware prediking "door God op het hoogst te verheerlijken en de mens op het diepst te vernederen".

Bekend zijn vooral ook "die dierbare vijf nieten" van ds. W. Schortinghuis: "Ik wil niet, ik kan niet, ik weet niet, ik heb niet en ik deuge niet. Tegen die achtergrond weet de schrijver van "Het Innigh Cristendom" te gewagen van zijn vereniging met Gods heilige wil:

"Ik heb geen zin. Mijn zin is aan Uw zin gebonden. Ik ben geen wil. Mijn wil is in Uw wil verslonden".

Deze ontwikkeling in de gereformeerde prediking zou veel duidelijker nog zijn aan te tonen. In dit verband is het echter belangrijker zich af te vragen waarom de prediking

van de Nadere Reformatie juist in de eeuw der Verlichting steeds innerlijker gericht werd. Was het de bedoeling om de mens in het middelpunt te plaatsen en zich in vrome zelfzucht te verlustigen door christelijke gestalten en ongestalten breed uit te meten?

Meermalen is die beschuldiging uitgesproken, maar die voorstelling getuigt of van schromelijke onkunde, of van bittere vijandschap. De ontwikkeling in de prediking van de Nadere Reformatie staat inderdaad in verband met de eeuw der Verlichting. Dat verband moet echter niet gezocht worden in een beïnvloed worden door de "geest der eeuw", maar veel meer in een zo grondig mogelijke afwijzing. Steeds meer moest de Nadere Reformatie naar de diepte afsteken om de belijdenis van de souvereiniteit Gods en het geloof als genadegave Gods als een levende, geestelijke werkelijkheid voor te stellen en te praktizeren.

Alleen zo kon het beginsel van menselijke autonomie, dat in de eeuw der Verlichting tot het leidende beginsel in de samenleving werd, in de diepste grond worden weerstaan.

Het "negatieve" christendom van de Nadere Reformatie werd voortgezet, waar nadrukkelijk is vastgehouden aan de orde van Wet en Evangelie en de prediking een ontdekkend en ontgrondend karakter behield. Het wezenlijke onderscheid tussen uitwendige en inwendige roeping bleef daar ook tot zijn recht komen. Duidelijk stelde men bovendien dat het genadeverbond onder beheersing van de uitverkiezing staat. In aansluiting ' ierop moet het aanbod van genade, waar het algemeen wordt verkondigd, voorwaardelijk zijn, zo werd ingezien.

Is men daarmee niet het slachtoffer geworden van de tijdgeest? Moet er van mensenkant toch nog aan bepaalde voorwaarden worden voldaan om de genade deelachtig te worden? Ook deze beschuldiging is geuit, maar die getuigt eveneens van zoveel oppervlakkigheid dat eerder valt aan te nemen dat ze uit vijandschap dan uit onkunde voortkomt. Het voorwaardelijke is immers het bevel van geloof en bekering, waardoor de mens, evenals door de eis van de Wet, moet gaan inleven hoe onmogelijk het is zelf iets tot zijn zaligheid toe te doen.

Zo is in het verlengde van de Nadere Reformatie het beginsel van menselijke autonomie tot in de grond toe weerstaan en vastgehouden aan de belijdenis van de souvereiniteit Gods en het geloof als genadegave Gods.

Slechts in dat "negatieve" christendom wordt danook de ware afhankelijkheid van en overgave aan Gods wil en voorzienig beleid gevonden. Niet alleen in geestelijk opzicht, maar ook voor wat het tijdelijk leven betreft, althans in die zin, dat daar de bezwaren tegen vaccinatie zijn blijven voortleven.

Dat komt anders te liggen, wanneer de prediking van een algemeen aanbod van genade niet langer volledig is afgestemd op de souvereiniteit Gods en men meer en meer appelleert aan de verantwoordelijkheid van de mens. Als de prediking bovendien nog het "negatieve" ontgrondende karakter verliest, wordt het beginsel van menselijke autonomie de grond waarop een "positief" christendom ontstaat. Tegen die achtergrond laat het zich verstaan dat nier de bezwaren tegen vaccinatie hun grond verliezen.

In eerste instantie wordt het aan de "consciëntie" overgelaten of men vaccinatie al dan niet geoorloofd acht om het vervolgens gelovig als een verantwoord middel te aanvaarden.

Vaccinatie, geoorloofd of ongeoorloofd?

Ik moet mijn relaas hoognodig toespitsen op de vraag of vaccinatie al dan niet geoorloofd is. De vraagstelling sluit uit dat het een zowel als het ander het geval kan zijn. Middelen zijn geoorloofd öf ongeoorloofd.

Ongeoorloofd zijn zonder meer de middelen die in Gods Woord en Wet worden verboden of die daarmee in strijd geacht moeten worden. De overige middelen kunnen op zichzelf als geoorloofd worden beschouwd.

Van geoorloofde middelen kan echter een ongeoorloofd gebruik worden gemaakt als daarmee niet de ere Gods wordt bedoeld, als ze niet voortkomen uit het ware geloof en bewerkstelligen dat men zich niet of nauwelijks afhankelijk weet van en toevertrouwt aan Gods voorzienig beleid.

Middelen die naar hun aard alleen uit een verkeerde gezindheid kunnen worden aangewend, moeten tot de ongeoorloofde middelen worden gerekend. Bij alle geoorloofde middelen bestaat het gevaar dat men zijn vertrouwen op die middelen stelt, omdat men zich niet of slechts oppervlakkig van God afhankelijk weet. In het bijzonder kan dat het geval zijn bij het gebruik van preventieve middelen, al geldt ook hier nog in het algemeen dat het afhangt van de gezindheid of er een geoorloofd gebruik van wordt gemaakt. Er zijn evenwel middelen van preventieve aard die zonder meer ongeoorloofd zijn, omdat de mens daarmee stelselmatig zijn autonomie zoekt te realiseren en zichzelf tegenover God probeert te handhaven door zo systematisch mogelijk in eigen hand te nemen, wat aan Gods wil en voorzienig beleid moet worden overgelaten.

Allereerst kan daarbij gedacht worden aan abortus en euthanasie. In de grond der zaak verschilt vaccinatie hiervan echter slechts gradueel.

Anders dan de preventieve middelen die worden aangewend binnen een natuurlijke orde moet vaccinatie worden aangemerkt als

onnatuurlijk en onschriftuurlijk. Het onnatuurlijke ligt in het immuniseren door het kunstmatig oproepen van ziekteverschijnselen in een gezond lichaam.

Het onschriftuurlijke kan daaruit onmiddellijk worden afgeleid. Niet alleen abortus en euthanasie zijn ongeoorloofd op grond van het zesde gebod dat de doodslag verbiedt, maar ook vaccinatie omdat daarmee de gezondheid wordt geschaad en het leven moedwillig in gevaar wordt gebracht.

Het leven en de gezondheid zijn gaven Gods. Ziekte en dood zijn gevolgen van de zonde die door Gods hand over ons komen. Het bestrijden van de ziekte door het gebruiken van geneesmiddelen is op zichzelf geen ongeoorloofde zaak. Het hangt van de gezindheid af of er een geoorloofd gebruik van wordt gemaakt. Dat kan ook gesteld worden voor de preventieve middelen die er in dit verband mogelijk zijn, zoals vitaminen en hygiëne.

Vaccinatie is echter van een geheel andere orde.

Ten onrechte stelt men vaccinatie op een lijn met ziektebestrijding door het toedienen van geneesmiddelen.

Vaccinatie kan ook niet worden gelijk gesteld aan een natuurlijke gezondheidszorg.

Door vaccinatie bedoelt men systematisch op een geforceerde, onnatuurlijke en onschriftuurlijke wijze immuniteit op te wekken en de gezondheid zo onaantastbaar mogelijk te maken.

Ten diepste is het een poging aan de hand Gods te ontkomen en probeert men Gods wil en voorzienig beleid in eigen hand te nemen.

In dat licht bezien is het verschil niet wezenlijk of men door de dood een einde aan het leven maakt, of dat men door de ziekte in eigen hand te nemen zijn gezondheid zo onaantastbaar mogelijk zoekt te maken. Of het nu om abortus of euthanasie gaat, of om vaccinatie, in al deze gevallen neemt de mens zijn leven in eigen hand.

Het autonome menselijk handelen stelt zich hier tegenover de souvereiniteit Gods.

Het resultaat dat met vaccinatie wordt geboekt, doet hiervan niets af. Tegen die achtergrond is het evenmin van betekenis dat de schadelijke en gevaarlijke uitwerking van vaccinatie door de "vooruitgang" in de medische wetenschap is teruggedrongen tot, naar men thans aanneemt, te verwaarlozen proporties.

Het principe van vaccinatie is immers gelijk gebleven. Bovendien kan niemand stellen dat vaccinatie volstrekt onschadelijk is en absoluut ongevaarlijk.

Ongetwijfeld is het door de "goede" resultaten die met vaccinatie worden behaald ontzettend verleidelijk om daar ook toe over te

gaan. Die resultaten worden echter alleen afgemeten naar een verabsoluteerde opvatting van gezondheid.

In een verwereldlijkte samenleving is gezondheid het hoogste goed, waaraan het geestelijk welzijn wordt opgeofferd.

De wereld probeert tot iedere prijs de gevolgen van de zonde uit zichzelf te boven te komen en zoekt alle smart te weren.

Het "positieve" christendom vraagt: "Weer steeds alle smart", maar zoekt eveneens het leven in eigen hand te houden, al "heiligt" men de middelen door gebed en geloof.

Wie is overigens niet ontvankelijk voor het "weer steeds alle smart? " Moet men niet van zichzelf worden afgebracht om te komen tot de ware bede: "Heilig alle smart? "

Bronnen:

1. Reformatorisch Dagblad, 8 september 1978.

2. De Waarheidsvriend, 66e jrg. nr. 36, 14 september 1978.

3. Prof. dr. W.J. Kooiman: Luther, zijn weg en werk, blz. 17.

4. J. Calvijn: Institutie, I, XVII, 4, blz. 211.

5. J. Calvijn: a.w. III, X, 1 blz. 221.

6. J. Calvijn: a.w. I, XII, 9, blz. 219.

7. Dr. Rijk Kramer: Het Vaccinatie-probleem, blz. 166.

8. Dr. Rijk Kramer: a.w. blz. 190 e.v.

9. Dr. Rijk Kramer: a.w. blz. 99 en 191.

10. Dr. Rijk Kramer: a.w. blz. 69.

11. Dr. Rijk Kramer: a.w. blz. 112.

12. Dr. Rijk Kramer: a.w. blz. 3.

13. Dr. A. Capadose: Bestrijding der Vaccine of de Vaccine aan de beginselen der Godsdienst, der reden en der ware geneeskunde getoetst, blz. 192.

14. Dr. A. Capadose: a.w. blz. 190.

15. Mr. I. Da Costa: Bezwaren tegen den geest der eeuw, blz. 38.

16. Mr. I. Da Costa: Mr. I. Da Costa's denkbeelden, betrekkelijk de vaccine, uitgegeven door Hel. de Cock, blz. 22-24.

17. Mr. L.W.C. Keuchemius: Vaccine en Vaccinedwang, blz. 7.

18. Dr. A. Kuyper: De Gemeene Gratie II, blz. 534.

19. Dr. A. Kuyper: a.w., blz. 542.

20. Ds. J. Lodenstein: Beschouwinge van Zion, blz. 57.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1978

Criterium | 72 Pagina's

VACCINATIE, geoorloofd of ongeoorloofd?

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1978

Criterium | 72 Pagina's