Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GRONDSLAGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONDSLAGEN

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. Douma, GRONDSLAGEN. Christelijke ethiek, Uitg. Kok, Kampen 1999, 413 blz. ƒ 59, - (ISBN 90-232-6169-4).

De emeritus-hoogleraar ethiek van de Theologische Universiteit te Kampen (Broederweg) laat met dit boek het inleidende deel van de serie Christelijke ethiek, die hij zich heeft voorgenomen te schrijven, het licht zien. In de volgende delen van deze serie, waarvan het zesde en laatste deel - over medische ethiek - al is verschenen, gaat het om christelijk-ethische bezinning over de vijf relaties, waarin de mens leeft (355vv). Dit eerste deel is gewijd aan fundamentele bezinning op ethische vragen vanuit christelijk perspectief. Het is - om te beginnen - een felicitatie waard, als men na verkregen emeritaat nog de kracht en de gezondheid heeft om de oogst van vele jaren studeren en doceren binnen te halen en te publiceren. Vermeldenswaard is bovendien ook, dat deze serie in het Duits vertaald wordt en verschijnt bij een gerenommeerde uitgever.

Dit deel, met de hoofdtitel: Grondslagen, houdt zich bezig met de fundamentele vragen van de christelijke ethiek. Die benaming - christelijke ethiek - staat onder kritiek, maar Douma houdt eraan vast, dat er een eigen christelijke ethiek is, die niet een vorm is van groepsmoraal, maar het bestaansrecht en de noodzaak van haar benadering verdedigt met zakelijke, wetenschappelijke argumenten.

Douma heeft gekozen voor een opzet, waarin hij heen en weer gaat tussen het algemene en het specifiek-christelijke. Dat is boeiend, maar ook een waagstuk. Zijn inzet is bij de vraag wat kenmerkend is voor ethiek in het algemeen, om vervolgens te vragen wat kenmerkend is voor een christelijke ethiek. Daaruit blijkt dat Douma zich in dit boek wil begeven in de algemene discussies, zoals die op dit vakgebied spelen, maar op bepaalde kernpunten springt hij er ineens uit weg (42). De louter rationeel argumenterende ethicus kan Douma tegenhouden, dat hij hem niet ten einde toe op eigen terrein bestreden heeft (met als gevolg, dat het christelijke toch weer zal worden weggezet als een vorm van groepsmoraal). Het lastige is, zoals Douma ook terecht stelt, dat de algemene ethiek niet bij het Woord uitkomt, bij de onvrijheid die het menszijn van huis uit kenmerkt. Maar waarom zegt hij vervolgens alleen, dat zonder vrijheid geen moraal mogelijk is? (25) Moet je daar niet al verwerken wat Johannes en Paulus over de ware vrijheid te berde brengen? Het laatste boek van de Leidse ethicus G.G. de Kruijf zou op dit punt aandacht verdienen. De christelijke ethicus kan - vrees ik - ook niet voluit zeggen waar het op aankomt, als hij niet van hier uit de aanval op de algemene ethiek kan inzetten.

Dat heen-en-weer-gaan tussen algemeen en bijzonder doortrekt heel het boek. Nogmaals - dat is goed en nodig, maar of het op de goede manier gebeurt? Graag zou ik bijvoorbeeld van Douma willen weten, wat hem bewogen heeft om in de hoofdstukken 5 tot 7 eerst over Christus' mens-zijn te spreken, en daarna pas over verzoening en heiliging. Gaat het in Christus' mens-zijn voor ons allereerst om een 'bevestiging van ons mens-zijn', of om de redding ervan door verzoening en kruisdood heen? Is de uitwerking en toeëigening van Christus' nieuwe mens-zijn voor de ethiek niet veel nodiger en vruchtbaarder dan de erkenning dat Hij echt mens is geworden? Moeten we dan niet daar inzetten in de christelijke ethiek?

Met deze vragen hangt misschien ook samen de wijze, waarop Douma zich op de Schrift beroept. Hij presenteert zijn benadering als recht willen doen aan heel de Schrift (dat is alleen maar goed!), maar legt intussen voor mijn besef toch een criterium over de Schrift heen ('... dit is geen bijbelse ethiek...'), en schift wel degelijk met een rationele argumentatie tussen geboden die nog altijd of niet meer gelden (vgl. 103). Als hij zou inzetten bij het hart van het gereformeerde belijden: de onvrijheid van de wil en de verduistering van het verstand, en op basis daarvan zijn hermeneutiek zou ontwikkelen, zou hij naar binnen en naar buiten wellicht overtuigender zijn.

Intussen - dit alles laat geheel en al onverlet, dat we hier te maken hebben met een stevige en goed doordachte ethische conceptie, waaraan men slechts tot eigen schade kan voorbijgaan. Mijn vragen willen oprecht een blijk van erkentelijkheid en waardering zijn!

L          GCdH

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2001

Theologia Reformata | 102 Pagina's

GRONDSLAGEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2001

Theologia Reformata | 102 Pagina's