Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET RAADSEL OPGELOST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET RAADSEL OPGELOST

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Israel zeide: Het is genoeg, mijn zoon Jozef leeft nog; ik zal gaan en hem zien, eer ik sterve. Gen. 45:28

Jacobs leven is zeer bewogen geweest. Niet alleen voordat hij kwam aan den Jabbok, maar ook vooral daarna. Gods weg met hem ging door diepe wateren.

Wat er geschied was met Dina is ons bekend, en vooral ook wat daarop gevolgd is. Wat een verdriet heeft Jacob er van gehad. Op zijn sterfbed was hij nog niet vergeten.

Kort op de uitmoording van Sichem neemt God Rachel weer van hem af. En daarna wordt Jozef verkocht naar Egypte. Voor Jacobs bewustzijn is Jozef verscheurd geworden door een boos dier. ‘t Was beproeving op beproeving, en slag op slag. Jaren gaan er over heen dat hij van Jozef niet meer hoort. Steeds is hij treurende over de oudste zoon van Rachel, waar hij zijn hart op gezet had. Eindelijk komt er weer honger in Kanaan, en zendt Jacob tien zonen, naar Egypte om koren te koopen. Benjamin blijft alleen thuis, Jacob wil hem bewaren. Jacobs zonen ontmoeten Jozef, maar zij kennen hem niet meer. Jozef echter hen wel! Wat het einde van dat bezoek was is ons allen bekend. Simeon wordt in de gevangenis gezet, en zal er niet meer uitkomen voor en aleer Banjamin er bij is. Voor Jacob weer een bittere teleurstelling.

‘t Zijn voor Jacob allemaal raadsels. Dat Jozef geen geld aanneemt, en dat hij er op staat om Benjamin te zien, voor hem is er geen oplossing. Alleen zegt de bedroefde en beproefde vader: “Al deze dingen zijn tegen mij.” Gen. 42:36. Van alle kanten heeft het gestormd in de ziel van vader Jacob. Hij kon Gods weg maar niet aanvaarden; en onder Gods wijs bestel buigen. Jacob wil de weg niet in die voor hem open ligt. Toch moet Jacob met God mee, hoeveel tegenstand er ook in zijn hart is. Eindelijk geeft Jacob toe om Benjamin af te staan, en mee te laten gaan, omdat de nood het eischt, maar niet omdat hij in zijn hart er mede vereenigd is. Hij ligt er zich bij neer, omdat het niet anders kan.

Voor Jacob is het alles donker en raadselachtig.

Hij kon er maar niet doorheen kijken. En als het zoo in ons hart gesteld is, dan missen wij ook de ruimte in God. In onvereenigde wegen, hebben wij ook geen toegang en geen doorgang tot God; dan zijn alle deuren gesloten. En voor een kind van God zijn er geen zwaarder en dieper wegen bekend. Zeker Jacob is in al die wegen verborgen ondersteund geworden, en vastgehouden; God trekt Zijn hand nooit af van Zijn volk. De Heere had met alles zulke heilige oogmerken. De gedachtenis van Rachel, waar hij zoo krampachtig aan vast hield moest weg uit het hart van Jacob. O wat is het zwaar om alles los te laten, en God te laten regeeren. Genade kan het ons alleen maar leeren. Dagen en weken, ja maanden heeft Jacob daar alleen gezeten, en dan allerlei gedachten waren er in hem. Daarbij heeft de vijand er ook gebruik van gemaakt, en de ziel van Jacob beroerd. Toch heeft hij alles niet geweten, wat er in de tweede reis is voorgevallen. Had hij het geweten, hij was wel bezweken. Veel heeft God nog voor hem verborgen. O waren die jongens maar in de eerste reis als schuldigen bij Jozef gekomen, dan was het raadsel spoedig opgelost, maar zij kwamen daar voor Jozef als vrome lieden.

In de tweede reize werd Jozef zijn broeders bekend, op het moment dat zij in de schuld kwamen. En voor schuldige menschen kon Jozef zich niet langer meer bedwingen. Zoo is het nog heden ten dage; wanneer wij maar in de schuld komen, en Gods rechtvaardigheid erkennen dan blijft Christus voor ons niet verborgen. Jozef heeft al zijn broeders gekust, en al de zaken opgelost. Maar hij jeeft hen ook gelast hun vader en al de huisgezinnen te halen en een plaats besteld voor hen in Egypteland.

Met groote blijdschap zijn Jozefs broeders weggetogen naar Kanaan. Niet een ontbrak er meer aan. Met een bevend hart heeft Jacob daar al dien tijd uitgezien naar den dag dat zijn kinderen weer terugkeerden. En wanneer zij bij hun vader thuis komen is het eerste wat zij hem boodschappen: “Jozef leeft nog. O vader, hig is niet dood. Wij hebben hem ontmoet. En niet alleen dat hij nog leeft, maar hij is ook regeerder in gansch Egypteland. Hij heeft onder Farao de hoogste positie; onderkoning in dat land.” O wat een boodschap. Is hij dan niet dood? Jacobs hart bezweek, staat er, want hij geloofde hen niet. Wij zouden zeggen: “ ‘t Werd Jacob te machtig.” O bij de eerste terugkomst uit Egypte waren die zonen zoo neergedrukt, maar nu? De blijdschap straalt van uit hun oogen. Er moet toch wel iets bijzonders zijn. Simeon is er ook weer bij, en Benjamin hebben zij weer meegebracht. Jacob kan het niet meer verwerken. Hij had al zooveel geleden uit en inwendig, en nu zulk een boodschap. Een oogen blik verliest hij zijn bewustzijn, en gaat hij van de wereld af. De emoties zijn hem te groot. Hij moet het gelooven, en toch kon hij het niet gelooven.

Zoovele jaren geleefd in de gedachte dat Jozef dood is. Nooit, en nooit in al die jaren er meer van gehoord, en dan nu zulk een tijding. Neen ‘t is te groot, hij kan het niet gelooven.

Alles doen die zonen echter om het hem te doen gelooven. Al hetgeen Jozef tot hun gesproken heeft, verhalen zij. Maar als hij het onmogelijk gelooven kan, nemen zij hem mee, en zeggen: “Vader kijkt dan eens naar de wagens daarbuiten, Jozef heeft ze gezonden om u mee te voeren.” De bewijzen dat Jozef leeft zijn er. Er blijft geen twijfel meer over.

En wanneer hij dan eindelijk al die wagens ziet, afkomstig van Jozef, dan wordt zijn geest levendig. O daar is het of hij jong opnieuw wordt, of hij het leven van vroeger weer terug krijgt.

En Israel zeide: “Het is genoeg, mijn zoon Jozef leeft nog: ik zal gaan, en hem zien, eer ik sterve.”

“Het is genoeg.” Meerdere bewijzen heeft hij niet meer van noode. Hij gelooft dat Jozef nog leeft. Bekommernis drukt het hart des menschen neder, maar een goed antwoord verblijd het. Zijn jeugd wordt vernieuwt als een arends.

God lost de levens raadsels voor Jacob op.

O geliefden, wie zal toch uitdrukken wat dat voor Jacob geweest is. Zoovele jaren als weggezonken in moedeloosheid, zoovele jaren als in nevelen gehuld geweest, en in donkerheden gewandeld, en nu het licht opgegaan.

Wat een verwisseling, en welk een overgang. Wat is God toch wonderlijk in al Zijn wegen, met de menschenkinderen, doch in zonderheid met Zijn volk. Nu is het licht er over opgegaan waarom Jozef van hem ontvreemd en ontvoerd is geworden. Nu heeft hij het begrepen waarom hij zijn geld terugkreeg. In een woord waarom dat God al die wegen met hem heeft gehouden. Nu heeft hij niet meer te klagen; nu zegt hij niet meer: “Al deze dingen zijn tegen mij.” Neen, hij is tegen al die dingen geweest, en hij is beschaamd over al zijn leven dat achter hem ligt.

Het is genoeg. God heeft Zijn doel bereikt.
Het is genoeg. God heeft Zijn raad volvoerd.

Wat heeft God hem toch een groote verrassing en blijdschap bereid. Zou hij er nu nog iets van af willen hebben van de wegen die God gehouden heeft? Heeft hij nog iets te klagen? O neen, ‘t is niets anders dan aanbidden en verwonderen. Gods doen is majesteit en aanbiddelijke heerlijkheid. O wat zal Gods volk eenmaal eeuwig zingen van de wegen des Heeren!

En ten slotte. Israel wordt zoo levendig, dat hij zegt: “Ik zal gaan en hem zien eer ik sterve.” Dat is het eenige verlangen dat hij nog heeft voor dit leven, om Jozef nog eeenmaal te zien. Wat hij hier zegt, dat kwam voort uit de hebbelijkheid van het leven. Jacob kon de deur niet meer uit; hij moest gehaald worden. Maar dat verlangen is wel te verklaren. Niet een van Gods volk is er vreemd van. Een voorrecht, als wij er ook persoonlijk niet vreemd van zijn. Dat wij er toch eens mede tot onszelf inkeerden, medereizigers naar de eeuwigheid.

Jacob is hier een type van de kerk op aarde, en Jozef van Christus, zoowel in den staat Zijner vernedering als die der verhooging.

Jacob was een mensch door God verkoren, door God geroepen, maar ook door God gerechtvaardigd, doch daarna zwaar beproefd. Groot waren de raadsels voor hem. En met al zijn genade kon hij de zaken zelf niet oplossen. Lang, zeer lang heeft het geduurd, maar eindelijk op Gods tijd ging het licht op in de duisternis. Welk een sterke bemoediging ligt daar toch in voor allen die den Heere vreezen. Voor de arme godvergeten wereld zal het donker blijven, maar voor Gods volk zal het niet altijd donker blijven. O neen, de tijd komt dat alle nevelen worden weggevaagd; dat zij de tijding krijgen dat Jozef nog leeft. Christus zegt zelf tot Johannes op Patmos: “En die leef, en ik ben dood geweest; en zie, ik ben levend in alle eeuwigheid.” Soms zouden zij aan alles gaan twijfelen; dan is het alsof God er niet meer is. Wat kan Christus zich verbergen. Hij deed het in het graf, en Hij deed het na zijn opstanding, en Hij doet het nog gedurig om wijze redenen. Maar Hij blijft niet verborgen. Neen, Hij openbaart zich. Gods knechten mogen die blijmare brengen aan het moedelooze en troostelooze volk. En als er dan velen van zulk volk onder zitten, en God wil het gebruiken, wat is het dan een gemakkelijk werk.

Christus leeft aan de Rechterhand des Vaders. Hij leeft om zich te openbaren en weg te schenken. Hij heerscht van de zee tot aan de zee, en van de rivieren tot aan de einden der aarde. Hij heerscht ongestoord. O dat onze ziele veel verlange naar Zijn dadelijke tegenwoordigheid, en naar de volle omhelzing van Hem. Hij kan ons heil volmaken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 augustus 1971

The Banner of Truth | 20 Pagina's

HET RAADSEL OPGELOST

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 augustus 1971

The Banner of Truth | 20 Pagina's