Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het karakter van de belijdenis des geloofs (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het karakter van de belijdenis des geloofs (V)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

DOOP EN BELIJDENIS

De belijdenis van het geloof in het midden der gemeente is geen sacramenteel gebeuren zoals de confirmatie bij Rome. En het is onjuist om door er een bijzonder plechtig karakter aan te geven te suggereren, dat dit zo ongeveer het hoogtepunt is in het kerkelijk jaar.

Als het erom gaat, betekenen de sacramenten meer dan de geloofsbelijdenis. In doop en avondmaal handelt God, en bij de belijdenis des geloofs zijn wij het. Gods Woord en Gods daad zijn altijd meer dan ons belijdend spreken. De belijdenis staat tussen doop en avondmaal in. Ze is met beide sacramenten in verband te brengen.

In het Nieuwe Testament lezen wij telkens weer van de doop van volwassenen na belijdenis van het geloof. Doop en belijdenis behoren bij elkaar. Dat houdt niet in, dat onze belijdenis altijd aan onze doop moet voorafgaan zoals sommigen willen, maar wel dat de God van het verbond van allen, die gedoopt worden, vraagt dat zij Zijn naam zullen belijden.

Men zegt wel eens, dat men bij het doen van belijdenis des geloofs zijn doop voor zijn rekening neemt. Het jawoord van de ouders bij de kinderdoop moet gevolgd worden door het ja van de kinderen zelf. En niet alleen omdat het hun kinderen zijn, maar ook omdat het de kinderen zijn, die zij hebben laten dopen, zal het uur van de belijdenis de ouders zoveel te zeggen hebben.

Door de doop wijst God ons de weg. Hij zegt door het teken van dit sacrament hoe Hij over ons denkt: door het water van de doop wordt ons de onreinheid van onze zielen aangewezen en wordt ons de noodzakelijkheid van de afwassing van onze zonden voor ogen gesteld. Wij kunnen onszelf niet redden. Wij worden vermaand om een mishagen aan onszelf te hebben, ons voor God te verootmoedigen en onze reiniging en zaligheid buiten onszelf te zoeken (Doopsformulier).

Verstaan wij de taal van dit teken nu ook? Dat komt in de nieuwe belijdenisvragen aan de orde: Betuigt gij dat ge u vanwege uw zonden mishaagt, u voor God verootmoedigt en uw leven buiten uzelf in Jezus Christus zoekt?

Als iemand zegt, dat de twijfel of het wel voor hem is, hem ervan weerhoudt om belijdenis te doen, mag hij gewezen worden op zijn doop, die een verzegeling is van de belofte van God aan hem persoonlijk.

God heeft hem daardoor de verzekering willen geven, dat het offer van Christus hem ten goede komt (Heid. Catechismus). Zo dient de doop tot versterking van het geloof.

BELIJDENIS EN AVONDMAAL

Doop en belijdenis behoren bij elkaar, maar belijdenis en avondmaal niet minder!

Uit de beschikbare gegevens hebben wij opgemaakt, dat het in de kerk der Reformatie vanouds zo gezien is.

Het Kort Begrip — om nog maar iets te noemen — is in 1608 door een van de Middelburgse predikanten opgesteld, omdat men voor het catechetisch onderwijs en het onderzoek door de kerkeraad een eenvoudige leidraad wenste te hebben. Het is al spoedig in de kerkboeken opgenomen en veel gebruikt. Het is dus bestemd voor hen, die belijdenis willen doen. De titel noemt dat „zich begeven tot des Heren Heilig Avondmaal”: Kort Begrip der christelijke religie voor hen die zich willen begeven tot des Heren Heilig Avondmaal.

De openbare belijdenis is een vorm van belijden van het geloof, maar het vieren van het avondmaal is dat ook. De Ned. Geloofsbelijdenis zegt in art. 35 van het avondmaal, dat wij in de vergadering van het volk van God ontvangen: Wij doen aldaar belijdenis van ons geloof en van de christelijke religie.

De apostel Paulus noemt het een verkondigen van de dood des Heren (1 Cor. 11 :26). Wij spreken voor God en mensen uit, dat wij geloven in Hem, Die voor ons gestorven is. Wij getuigen ervan, dat in Zijn offer ons behoud ligt. Bij de avondmaalsviering belijden wij met de woorden van het formulier, dat wij ons leven buiten onszelf in Jezus Christus zoeken. Maar voor het afleggen van de belijdenis van het geloof is hetzelfde nodig. Daarom komt deze uitdrukking ook in de vragen van 1966 voor: Betuigt gij dat ge uw leven buiten uzelf in Jezus Christus zoekt?

Belijdenis en avondmaal liggen in één lijn. Er is alles voor, dat het avondmaal, dat ook op de belijdeniscatechisatie en bij het persoonlijk gesprek een belangrijk onderwerp is, in de belijdenisvragen genoemd wordt. Dat gebeurt als gevraagd wordt: En begeert ge ’s Heren dood te verkondigen tot versterking van uw geloof?

Wie zou de zwakheid van zijn geloof niet beseffen in het uur van zijn belijdenis? Maar zo is het ook nog bij het toetreden tot de tafel des Heren. Wij erkennen dat wij nog veel gebreken en ellendigheid in ons bevinden, als namelijk dat wij geen volkomen geloof hebben, dat wij ons met zulk een ijver om God te dienen niet begeven als wij schuldig zijn, maar dagelijks met de zwakheid van ons geloof en de boze lusten van ons vlees te strijden hebben.

Juist voor hen, die hun geloof hoe langer hoe meer begeren te sterken, is het avondmaal ingesteld.

Men zou zich bij het Kort Begrip kunnen aansluiten en de vraag kunnen stellen: Wilt gij u begeven tot des Heren heilig avondmaal? Men zou kunnen spreken van toegang vragen tot het heilig avondmaal (Geref. Kerken). Maar de voorkeur verdient toch de formulering: Begeert ge ’s Heren dood te verkondigen tot versterking van uw geloof?

BELIJDENIS EN KERK

Als wij op de verschillende aspecten van de belijdenis des geloofs letten, mag ons de relatie tot de kerk niet ontgaan.

Het jawoord uitspreken betekent zich verbinden aan de Here en aan Zijn dienst. Het is tevens: zich aan de kerk des Heren verbinden.

Dat is niet zo op te vatten, dat wij door onze geloofsbelijdenis pas lid van de kerk worden. Als doopleden maken wij reeds deel uit van de gemeente, en bij de doop hebben de ouders uit te spreken, dat hun kinderen als lidmaten van de gemeente van Christus behoren gedoopt te wezen.

De termen „aanneming van nieuwe leden” en „bevestiging van nieuwe leden” die in de Nederlandse Hervormde Kerk bijna een eeuw lang officieel gebruikt werden, zijn dan ook geheel onjuist. In de nieuwe kerkorde zijn ze vervangen door „openbare belijdenis des geloofs”, hoewel men het nog wel eens verkeerd hoort zeggen.

De belijdenis van ons geloof wordt ook daarom van ons gevraagd, omdat de kerk de vergadering der gelovigen is. Om onze plaats in de kerk in te nemen hebben wij in gemeenschap met haar ons geloof te belijden.

En om belijdende leden van een bepaalde kerk te zijn, moeten wij ervan overtuigd zijn, dat de leer van die kerk de waarachtige en volkomen leer der zaligheid is. Daarom wordt ook daar naar gevraagd.

De betrekking, waarin wij als belijdende leden tot de kerk staan, brengt verplichtingen met zich mee. Er mag van ons verwacht worden, dat wij ons als getrouwe leden van de gemeente van Christus zullen openbaren en mede zullen arbeiden aan de opbouw van Zijn gemeente. Bovendien moeten wij bereid zijn om ons aan het herderlijk opzicht en de tucht van de kerk te onderwerpen. Ieder lid van de gemeente heeft een roeping ten opzichte van de kerkelijke gemeenschap, waarin hij opgenomen is. De eerste vraag is niet, wat wij aan de kerk hebben, maar wat de kerk aan ons heeft. Ieder moet zich schuldig weten om zijn gaven ten nutte en ter zaligheid van de andere leden gewillig en met vreugde aan te wenden. Deze onderlinge gemeenschap, die wij de gemeenschap der heiligen noemen, vloeit voort uit de gemeenschap met Christus. Het is geen wonder, dat de relatie tot de kerk bij de belijdenis des geloofs uitdrukkelijk ter sprake komt. Het is maar geen groep gelijkgezinde mensen, waar wij ons bij voegen, het is de gemeente, die Christus door Zijn Geest en Woord verenigt in de eenheid van het ware geloof.

Kerk en belijdenis

Het is niet zo, dat ieder zelf maar moet weten wat hij belijden wil. De oudste bepalingen van kerkrechtelijke aard laten ons al zien, dat men er regels voor had. De toelating tot het heilig avondmaal is niet een soort geestelijk examen en evenmin het eindexamen van de catechisatie. Het gaat erom, dat de goede keuze wordt uitgesproken, en dat kan niet anders dan in de vreze des Heren en in oprecht geloof. En de kerk moet er acht op geven, dat zij die hun jawoord uitspreken, weten wat zij zeggen en menen wat zij zeggen.

De kerkeraad zal zich zijn verantwoordelijkheid wel bewust moeten zijn. Een levend geloof moet als eis Gods bij het afleggen van geloofsbelijdenis gevorderd worden (Synode van 1913). Maar het oordeel van mensen is betrekkelijk, omdat zij geen kenners der harten zijn. Daarom is er in 1913 aan toegevoegd, dat de kerk erkent, dat de mens niet kan zien, wat in het hart van de belijder voor God is, zodat zij niet meer van de belijder eist dan wat de mond belijdt, indien het leven zulks niet tegenspreekt. De kerkeraad behoeft dus niet in te staan voor het ja van de leden der gemeente: ze hebben het zelf waar te maken.

Als iemand de belijdenisvragen bevestigend meent te mogen beantwoorden, zal de kerkeraad niet licht tot afwijzing besluiten, al kan het nodig zijn dat nog eens op ernstig zelfonderzoek wordt aangedrongen. Het is geen geringe zaak om als ambtsdragers neen te zeggen tot hen, die hun geloof in het midden van de gemeente willen belijden.

Maar als in de gesprekken blijkt, dat men alleen over een „belijdenis der waarheid” denkt? Op grond van een dergelijke „belijdenis” kan de kerk de toegang tot het heilig avondmaal voor niemand ontsluiten. Wanneer men daarna verklaart: „U hebt wel een kerkelijk recht, maar geen goddelijk recht”, veroordeelt men daarmee het feit, dat men dat kerkelijk recht zelf verleend heeft! Prof. Kremer schreef in „Spanningen en gevaren in het leven van onze Christelijke Gereformeerde Kerken” (1953), dat de kerkeraad geen rechten mag verlenen, die de Here niet geeft. „Gods eisen voor het lidmaatschap der Kerk zijn dezelfde als voor de ware Avondmaalganger” (blz. 22).

Telkens blijkt, dat de weg, die door de kerkelijke uitspraken over de belijdenis des geloofs wordt gewezen, niet de weg van de minste weerstand is. Maar het is de rechte weg.

Men vreest wel eens, dat door het handhaven van het karakter van de belijdenis als belijdenis van het geloof een idealistische beschouwing van de gemeente in de hand gewerkt wordt. M. i. biedt de schriftuurlijke visie op het verbond voldoende tegenwicht tegen tendensen in idealistische richting. Er gaat niets af van de ernst van de prediking als bediening van de sleutels van het hemelrijk. Er wordt ook gerekend met ongelovigen en mensen, die zich niet van harte bekeren (Heid. Catechismus, Zondag 31). En het vieren van het avondmaal des Heren is geen vanzelfsprekendheid maar vraagt steeds weer oprechte zelfbeproeving.

De kerk houdt de belijdende leden wel aan hun woord. Zij vertrouwt hen op hun woord, als hun leven er niet mee in strijd is.

Hier is grond voor het oordeel der liefde, waarvan wij bij Calvijn, Voetius en andere theologen lezen. Onze vaderen hebben het in de Dordtse Leerregels zo onder woorden gebracht: Van diegenen, die hun geloof uiterlijk belijden en hun leven beteren, moet men naar het voorbeeld der apostelen het beste oordelen en spreken, want het binnenste des harten is ons onbekend. (III/IV, 15).

In de Nederlandse Hervormde Kerk kent men een „opneming onder de belijdende leden en toelating tot het heilig avondmaal”. De formule is: „Uit kracht van uw Doop en ingevolge de belijdenis door u uitgesproken, verklaren wij u, in de gemeenschap der Kerk van Christus, tot belijdende leden der Nederlandse Hervormde Kerk en nodigen u tot de tafel des Heren”.

Wij hebben genoeg aan een verklaring, zoals die in het formulier voor de openbare belijdenis van 1966 voorkomt: Nu gij deze belijdenis hebt uitgesproken deelt gij als leden met alle rechten en plichten in de gemeenschap van de kerk. In de dienst, waarin de belijdenis des geloofs plaats heeft, kan over die rechten en plichten meer gezegd worden. Als dan maar niet gezwegen wordt over het heilig avondmaal!

Bij het catechetisch onderwijs, bij het onderzoek door de kerkeraad en bij de openbare belijdenis zelf is eraan vast te houden, dat de belijdenis het karakter draagt van belijdenis van het geloof voor het aangezicht van God en voor Zijn heilige gemeente.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1966

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Het karakter van de belijdenis des geloofs (V)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1966

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's