Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TUSSEN PASEN EN PINKSTEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TUSSEN PASEN EN PINKSTEREN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lucas 24:53: “En zij waren allen tijd in de tempel, lovende en dankende God. Amen.”

Part I

Nadat de Heere Jezus, de Koning van Zijn duurgekochte kerk, was heengevaren naar de hemel zijn de discipelen teruggekeerd van de Olijfberg. Ze hadden het wonder van wat ze gezien en gehoord hadden nog in hun hart. Immers hebben ze het grote voorrecht gehad om hun Heere en Zaligmaker naar de hemel te hebben zien heenvaren tot dat een wolk Hem wegnam van voor hun ogen. Maar ze hebben ook de boodschap van de twee engelen aandachtig mogen horen en er hun winst mee mogen doen.

Daarna zijn ze naar de opperzaal gegaan. Er zijn sommigen die menen dat dit in het huis geweest is van Maria, de moeder van Johannes Markus; anderen denken dat het de zaal geweest is waar de Heere met Zijn discipelen het nachtmaal heeft gebruikt. Laat ons daar maar niet over twisten. Het grootste wonder was dat de Heere hen nog een plaats bereid had waar ze in vrede mochten samenkomen. Groot voorrecht als dat ook ons deel mag zijn.

In elk geval is het een plaats van afzondering geweest. En zo zijn de elf discipelen samengekomen met de vrouwen die de Heere vreesden. En nadrukkelijk is er bij vermeld dat ook Maria, de moeder des Heeren, daar tegenwoordig was, en Zijn broederen.

We spreken wel eens over de tijden van voorheen, hoe er dan soms gezelschap werd gehouden. We hebben meegemaakt als jongen, dat je gevoelde: hier is de Heere aanwezig! Er was echter helaas ook wel eens een andere zijde aan, als men elkander zat te beoordelen en veroordelen dat men, sommigen tenminste, met de maatlat bezig waren, en zich toeeigenden om anderen hard te behandelen. Als kleine jongen kon ik dat nooit begrijpen, want je dacht bij jezelf, als je eens met je ouders meemocht, dat het allemaal Geest en leven was. Genoeg hiervan. Laten we liever de vraag stellen; hoe waren de discipelen bijeen daar in die zaal? Dat kan met een woord gezegd worden: ze waren “eendrachtiglijk” bijeen. Gezegend voorrecht.

Het was een biddend gezelschap. Ja, ze mochten volharden in bidden en smeken. Bedelen om hetgeen beloofd maar nog niet vervuld was. De kanttekenaren zeggen er van: “krachtig, standvastig en met lijdzaamheid aanhoudende”. Gezegend voorrecht als er zo nog eens wat mensen bij elkaar mogen wezen. Gebeurd het nog wel eens?

We kunnen ons afvragen: waarom waren ze biddende bijeen? Wel, de Heere Jezus had hun gezegd dat ze in Jeruzalem moesten blijven totdat ze met kracht uit de hoogte zouden zijn aangedaan. Dat kan niet anders, gezien wat de Heere voor hen was, dan dat het een krachtig, sterk aanhoudend gebed geweest is. En het mocht ook gedurig gedaan worden. Standvastig, en niet beroerd door de aanvallen uit de hel. En ook met lijdzaamheid is daar gebeden. Niet op een dwingende zeurige manier.

Voorheen had de Heere hen wel eens gewaarschuwd dat zij lijdzaamheid van node hadden. En zie, nu in de beoefening hebben ze er wat van geleerd: “Ik blijf de Heere verwachten, mijn ziel wacht ongestoord.”

Toch hebben ze nog meer mogen doen. Zie maar naar de tekst. Ze hebben ook mogen loven en danken voor hetgene de Heere al geschonken had.

De discipelen en al de anderen hebben dus niet alleen gebeden en gesmeekt, ze hebben ook mogen loven en danken. Om het in het kort te zeggen en te herhalen: ze hebben gebeden om wat nog vervuld moest worden, en ze hebben de Heere mogen loven om de grote weldaden aan hen, arme zondaren, bewezen.

Om het maar eenvoudig voor te stellen: ze gingen van de opperzaal naar de tempel en van de tempel naar de opperzaal. Gedurig zijn ze daar mee bezig geweest. En dat was werkelijk niet uit gewoonte, dat was uit de behoefte der ziel. En we kunnen allen, als we bij Gods Waarheid opgevoed zijn, wel weten dat de Heere dat Zelf in hun harten gelegd had, en dan mag de mond het ook uitspreken. Zalig voorrecht als hart en mond vervuld mogen worden met dankenstof. Gods kinderen hebben dat toen in die dagen “gedurig” mogen doen. Och, waar moeten wij dan blijven. Als we er iets van geleerd hebben wat de Heere wil zijn voor Zijn volk, dan zullen we moeten klagen: wat ben ik meestal ver van mijn plaats; wat heb ik weinig behoefte aan bidden en smeken. Dan kan er ook geen loven en danken zijn!

Als de Heere ons eerlijkmakende genade geeft zullen we moeten belijden: het was er wel eens, maar het is door eigen zonden, schuld en ongeloof weer zo spoedig verdwenen.

De godsdienstige mens dankt ook, denkt tenminste dat hij dankt. Maar dat is zonder grond, omdat het veelal het danken van de Farizeer is.

Gelukkig als de Heere het zo maakt dat we gedurig er mee bezig gemaakt worden dat de Heere zo waard is om geeerd en geprezen te worden, in voorspoed maar ook in tegenspoed. Dat is een les om te leren. Maar als de Heere ons er brengt, dan wordt het de begeerte der ziel, die mag weten dat alle goede gaven en volmaakte giften uit de hemel van de Heere neerdalen.

We kunnen gerust zeggen dat de discipelen die tien dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren God-verheerlijkend hebben doorgebracht. Och, ze zullen er later ook nog wel eens met heilige jaloersheid aan teruggedacht hebben. Want uit en van zichzelf waren ze ook maar nietige zwakke mensen, die alleen maar door genade mochten en konden leven.

Ze hebben de Heere geloofd en gedankt in de tempel. Misschien zegt u wel: kon dat dan nog? De tempel waar de eigengemaakte godsdienst overheerste, en waar de leidslieden niets moesten hebben van het werk van de volkomen Zaligmaker?

Ja, geliefden, dat kon. Het was de van de Heere verkoren plaats om Hem aldaar te eren. Dat dit veelal niet gebeurde, daar was God niet de schuld van. Maar het was Zijn Huis, dat Hij had laten bouwen tot de verheerlijking van Zijn nooit genoeg volprezen Naam. Och, dat velen zo niet leefden in de tempeldienst, en liever eigenwillige godsdienst bedreven, dat was de schuld niet van de Heere, en ook niet van Zijn tempel. Tot dat moment wilde Hij er Zijn gunst nog betonen. Ge moet maar rekenen dat anders de discipelen daar niet naar toegegaan waren.

Hij, de Koning der ere, bondt hen nog aan Zijn instellingen. Daarom is het zo fout als sommigen zeggen: och, er is toch geen bediening meer, ik blijf maar thuis zitten. Weet, dat we dan net zo schuldig zijn als degenen die ‘s Heeren Huis misbruikten.

Het was toen nog het heiligdom waar de Heere Zijn volk vergaderde, om Hem hier in beginsel in dankbaarheid te mogen erkennen dat Hij Zijn dierbare Zoon had gegeven tot een rantsoen voor velen.

We lezen het wel niet in Gods Woord, maar het kan best zijn dat de Heere in het hart van deze of gene nog verwondering gewerkt heeft over Zijn grote weldaden aan Zijn discipelen bewezen.

We zien dat bij voorbeeld ook in de tijd dat Paulus en Silas in de gevangenis geworpen waren. De omstandigheden waar ze onder moest verkeren, waren wat het uiterlijke betreft, bedroevend. Toch mochten ze Gode lofzangen zingen. En wat gebeurde daar? Vloekten de gevangen in de nacht. Zeiden ze, zwijg, wij willen slapen? Het zou geen wonder zijn, want daar zat het schuim van de maatschappij, daar zaten rovers en dieven en moordenaars en opstandelingen.

Maar eeuwig wonder, de Heere deelde mee dat ze naar dat gezang van die twee kinderen en knechten des Heeren hebben geluisterd. Dat staat er, naar ik meen, toch niet voor niets. God heeft daar Zijn heilige bedoeling mee gehad, ook door het aan ons te laten meedelen.

We weten uit de geschiedenis dat niet zovele jaren later stad en tempel verwoest zijn geworden. God heeft Zijn oordeel op ZIJN tijd uitgevoerd.

Maar in de tijd dat de discipelen biddend en smekend thuis waren, mochten ze de tempel des Heeren nog gebruiken om Hem eerbied, lof en dank toe te brengen voor de weldaden aan gans onwaardi-gen bewezen.

Hebben we ook wel eens een plaatsje gekregen waar we heilig mogen werkzaam zijn door de bediening van Gods Geest in onze harten? Als het zo is, dan geve de Heere ons een dankbaar hart. Als het niet zo is dan geve Hij ons te mogen neerzinken in het stof om te bedelen of Hij ook ons genadig wil zijn.

Chilliwack (slot volgt)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1980

The Banner of Truth | 20 Pagina's

TUSSEN PASEN EN PINKSTEREN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1980

The Banner of Truth | 20 Pagina's