Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HEILZAME VERONTRUSTING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HEILZAME VERONTRUSTING

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

De leidinggevende theoloog onder de vierentwintig, die de Open Brief opstelden. Dr. W. Aalders, heeft dezer dagen zijn gedachten over Kerk, prediking, apostolaat en beoefening der theologie samengevat in een boekje Theologie der verontrusting, 107 blz. groot en verschenen bij J. N. Voorhoeve in Den Haag. De titels van de hoofdstukken spreken voor zichzelf: theologie der verontrusting, de Gemeente, de christen en de wereld, de prediking.

Laat ik beginnen met een weergave. Aalders is beangstigd door een verschijnsel van aanbeden dwaling, waarvan hij de quintessence vindt in 2 Thess. 2: de kracht der dwaling maakt dat velen de dwaling zullen geloven en volgen, en het laatste doel van de geest der dwaling is, zich te nestelen in de tempel Gods, de Kerk, om zich meester te maken van het Evangelie en zich als God te laten aanbidden. Deze dwaling — deze kracht van de Antichrist, biedt zich aan als een Evangelie dat predikt: „Zie hier is de Christus, of daar", een werelds zichtbare en te constateren Christus, Die dynamisch, revolutionair, sociaal, politiek, in de geschiedenis aanwezig en werkzaam is. Er is reden om zich bij alle ingrijpende vragen van moderne theologie en Kerk-zijn, die alle variaties zijn op het thema: Kerk en wereld, af te vragen in hoeverre hier bovengenoemde dwaling werkzaam is. Temeer daar de centrale idee van hedendaagse theologieën de soteriologische Christus heeft ingeruild voor het Koningschap van Christus over deze wereld: niet langer staat de verzoening centraal, maar het revolutionaire, profetische messianisme, en zulks in afwijking van het klassieke reformatorische belijden. Deze koninklijke Christus roept ons via de revolutionaire situaties op. Hem te volgen in de strijd tegen de machten.

Deze dwaling heeft als kracht een oordeel over de lauwheid en afvalligheid dergenen die noch koud noch heet zijn en die steeds de wegbereiders zijn voor de dwaling. Deze uitgeblustheid van het geloof moet ons in deze tijd het meest verontrusten. Nu moeten wij dit kwaad niet trachten te keren door het oude te willen restaureren. „Het oude is niet de moeite waard, om gerestaureerd te worden! Het is een verleden, dat wij door een gemeenschappelijke apostasie (geloofsafvalligheid) onder het oordeel hebben gebracht en verspeeld”.

Wij moeten veeleer pleiten voor een heroriëntering, die geworteld is in het Evangelie der verzoening door het kruis van Jezus Christus, en die gezocht worden in een reveil der Gemeente. Aalders beëindigt dit hoofdstuk niet dan met te zeggen, dat hij dit reveil ziet in een vernieuwing der prediking en een vernieuwing van het belijden. Zo sprak hij trouwens ook op de conferentie ter synode: „Wij hebben het op kerkelijk terrein veel teveel over vernieuwing. Die apostolair getinte vernieuwing is mensenwerk, geen legitieme vrucht van geloof en bekering. Hiertegenover stel ik de eis van een reveil van het oude, waarin onze confessie zich vernieuwt. In dit licht betekent apostolaatsvernieuwing putten uit de bron van het revolutionaire humanisme”.

Het tweede hoofdstuk bestaat uit een preek over de Gemeente en een naschrift daarover. Wie de „Open Brief" gelezen heeft, zal zich over deze aandacht voor de Gemeente niet verbazen. Aalders levert niet zoals vele aanhangers van de God-is-dood-theologie lekentheologie, maar de Gemeente Gods als de heilige vergadering der ware Christgelovigen (N.G.B.) is wel de achtergrond van zijn theologie der verontrusting. Eenvoudig gezegd: een Evangelie naar de mens, , maar ook niet een zweven boven de bomen als in de fabel van Jotham, want wij zijn in het Woord bedienaars der Gemeente! Aalders' preek gaat uit van de gelijkenis van de weduwe en de onrechtvaardige rentmeester uit Lukas 18. In Luks 18 en elders heten de leden der Gemeente de uitverkorenen, met alle nadruk op „uit". Dat herinnert ons aan Abraham: Ga uit ...", aan de Uittocht uit Egypte, aan het lijden van Christus buiten de legerplaats. „De uitverkorenen zijn de uitgestotenen, de outcasts, die de zekerheid en vreugde van werelds „in" te zijn, pijnlijk moeten missen". Zij zijn de door God gearresteerden, die leven tussen hemel en aarde. Wanneer Christus zegt: En er was een zekere weduwe in die stad...", blijkt de Gemeente in de wereld weduwe-gestalte te dragen. De Gemeente heet in het Nieuwe Testament de Bruid van Christus. Maar nu zij de Bruidegom niet meer bij zich heeft en de Bruidegom van haar weggenomen is (Markus 2 : 19), leeft zij in de stad, waar haar Bruidegom is uitgestoten, als een weduwe. Daarom gaat zij naar het woord van de Bruidegom in de wereld vasten: ij neemt tegenover de wereld een duidelijke terughouding in acht.

In dit weduwschap leeft zij trouw aan haar Bruidegom, hetgeen haar een onwereldse schoonheid geeft: zij leeft naar de toekomst van de Bruidegom. Zij is juist als weduwe een getuige en teken van Hem en Zijn toekomst.

Nu roept zij tot haar tegenpartijders, die haar het recht niet gunnen om in deze hun stad weduwe te zijn, niet mee te doen, en die haar zelfs in dat recht geweld aandoen. „Men wil haar solidair met het leven hier en nu, solidair met alle anderen, solidair met de stad.... Kortom, men gunt haar haar Bruidegom niet!" Maar juist die behandeling ervaart de Gemeente als onrecht, waardoor men overspel van haar eist. En deze nood wordt haar zo groot, dat zij dag en nacht roept. „Het is een roepen, dat geestelijk verwant is aan de roep der Godverlatenheid van Christus aan het kruis". Aalders eindigt deze preek met twee vragen: Kent u deze Gemeente? En hoort u zelf bij deze Gemeente? Binnen' is alléén wie buiten de wereld is geraakt.

Op deze preek kreeg Aalders de kritiek: „Wat gruwelijk eenzijdig!" Waarop de schrijver antwoordt, dat de eenzijdigheid van de hedendaagse prediking een andere eenzijdigheid nodig heeft om weer in het evenwicht van de Waarheid Gods getrokken te worden. Maar daarnaast rijst de vraag: wat is eigenlijk de Gemeente? Alleen functie van het apostolaat? Is het haar opdracht en bestemming om wereldser dan de wereld te zijn? Neen. Dit is een dwaling, een ketterij, die de bekering en wedergeboorte niet ernstig neemt. Achter het kruis van Christus ligt in de opstanding een nieuwe wereld, en van die wereld is de christen een burger. Maar door dit burgerschap is de christen, de Kerk afgescheiden van de oude wereld. Dat is ook de zin der uitverkiezing: een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig en verkregen volk om te verkondigen de deugden Desgenen Die haar riep. Een andere opdracht heeft de Kerk niet. Van dit geloof legt zij getuigenis af door het onderpand des Geestes dat haar verbindt met Christus in de hemel. Door datzelfde onderpand is de Gemeente in alle tijden en kuituren een vreemdeling en bijwoonster, hetgeen een ander leven is dan dat in solidariteit en medemenselijkheid. Tussen de Gemeente en de wereld ligt de van de mens uit onoverbrugbare kloof van wedergeboorte en bekering. Alle spreken over solidariteit en medemenselijkheid is een verdoezelen van die kloof, zonder dat wij aan de persoonlijke zuiverheid van hen die deze verdoezeling toepassen, zullen twijfelen. Eerder houde men het voor naïef optimisme in de beoordeling van de wereld. Echter maakt de duivel gaarne van zulke naïveteit gebruik.

Wanneer nu Aalders vervolgens op het ware Evangelie ingaat, dan wijst hij erop dat het niet modem en niet ouderwets, want van geen enkele tijd is, en toch voor alle tijden. „Hoe minder geactualiseerd, hoe actueler! Hoe minder aangepast aan de vraagstellingen van de eeuw, hoe rijker in zijn troost!" Dit Evangelie — en niet dat humanistisch geïnfecteerde — is een kracht Gods tot zaligheid voor al die jongeren en ouderen die in onze tijd zitten met de tragiek van een ontgoocheld humanisme. En allen die de ware inhoud van het Evangelie der verzoening verdoezelen, lopen met hun modernisme achter de tijd aan.

Is deze Gemeente een wensdroom? Neen, maar zij heeft de gestalte van het teken van Christus' toekomst, zij heeft de gestalte der uitverkiezing, zij heeft een gestalte die voor het natuurlijke, vleselijke oog onwaarneembaar is. Het is de weduwe-gestalte. Dat duidt de bijbel met „arm" aan. Altijd en overal gaat zij met Jakob na de worsteling en bekering mank door het leven, altijd wordt zij gevonden als de Gemeente van het kruis, waarbij ootmoed en verwachting de geestelijke kenmerken van haar bestaan zijn. „Ach, dat wij aflieten van lieve en laffe, dierbare en zalvende woordenverspilling, waarin het bijtende zout van de dodelijke ernst van het kruis smakeloos geworden is. Ne evacuetur crux Christi! Dat het kruis van Christus niet verijdeld worde!”

Wanneer Aalders een derde hoofdstuk wijdt aan de christen in de wereld, begint hij met in navolging van de Catechismus te zeggen, dat christen-zijn vóór alles inhoudt: de naam van Christus belijden. Voor het overige zal de aard van de tijd dat belijden aanwijzen, dat in dat tijdsgewricht de gelovigen voegt (Groen van Prinsterer). Ter tekening van de situatie haalt Aalders een citaat aan, dat luidt: „In weerwil van de historische banden uit vroeger eeuwen, is de moderne westerse samenleving thans volledig ontkerstend en geseculariseerd". Wat betekent het nu om in deze tijd te belijden wat de gelovigen voegt, Christus te belijden? Bij alle duivelsuitbanning, die de secularisatie heeft bewerkt in een afgodisch en bijgelovig christendom, zullen wij toch secularisatie en technocratie niet naïef moeten verwelkomen — zoals A. Th. van Leeuwen in Christianity in World History deed—als Gods humaniseringswerk, waardoor het Koninkrijk Gods in het verlengde komt te liggen van méér vrijheid, méér menselijkheid, méér welvaart voor onderdrukten en ontrechten. Opnieuw Groen van Prinsterer: „Het belijden is het uitkomen voor de waarheid op 't punt, waar de tijd bezwaar heeft en waar het belijden met lijden vergezeld is". Hoe moeten wij thans het Evangelie belijden? Er zal een ontmoeting plaats moeten vinden tussen de rede als het sterke, anti-religieuze ik-bewustzijn van de geëmancipeerde westerse mens, en het geloof. „Verneder u, machteloze rede!", dat is de duivelbanning die ons te doen staat. De „dode" natuur is niet de authentieke schepping Gods, maar wel ontvangt het christelijk geloof de belofte van de herscheppende en bevrijdende Godmens Jezus Christus voor deze wereldin-staat-van-verval. Evangeliebelijdenis in deze wereld is bekering, een duivelbanning die ons verlost uit de macht „van het rationalistische, humanistische, technocratische, wereldbestel". Van hieruit is ons de secularisatie, de ver-wereld-lijking, een „gruwel der verwoesting”.

Het laatste hoofdstuk gaat over de prediking. Onze opdringerige tijd met zijn revolutionaire tendensen is van invloed op de prediking: het gaat om „Gods Rijk in opmars", een beeld dat verwant is aan opstand en revolutie. De verlossingsleer is vervangen door chiliastisch messianisme. Het Evangelie kan echter alleen als reddend en verlossend van karakter verstaan worden, en pas van hieruit is de prediking betoon van geest en kracht. Wij prediken Gods Woord, zoals het onfeilbaar en voor alle tijden in de Heilige Schrift is neergelegd, welke Heilige Schrift voor ons letterlijk de levende drieënige God vertegenwoordigt.

De predikant kan slechts dienaar, zelfs slaaf van het Woord zijn, wanneer hijzelf „in Christus" is. Anders wordt het door-de-zon-getoetst-zijn (2 Cor. 2 : 17) van het Woord Gods vertroebeld door het al te menselijke van de prediker. Aalders haalt om dit te verduidelijken woorden van Gunning aan: O, lieve broeders, neemt u in acht, dat gij toch geen ander geloof moogt laten gelden, dan zulk een geloof, dat de Heilige Geest in het hart werkt... Christus, die in ons leeft door de Heilige Geest, — dat is geen gevoels-christendom, geen subjectivisme, maar oneindig veel méér! .Het is Christus, die woning maakt door de Heilige Geest in de diepste grond des harten, en daar al onze gedachten en overleggingen gevangen neemt”.

Maar de prediking moet ook zijn een spreken op gezag van God en voor Zijn aangezicht. Deze zaak is in de huidige kerkelijke situatie bijna een onbekende werkelijkheid geworden. Wellicht ligt hier de diepste oorzaak van de nood der prediking. De prediker ontleent zijn gezag aan het ambt. Het ambt ontleent zijn gezag aan de Kerk, aan wie het Woord Gods is geschonken en toebetrouwd, en die het belijdt in haar Confessie. Want Kerk is, waar belijdenis is. Men lette op dit zinnetje, dat met conservatisme noch progressiviteit uit te staan heeft, doch een klassieke waarheid is! Opvallend dat Aalders hier Gunning, toch uiteindelijk de man, niet van de belijdenis-Kerk doch de belijdende Kerk en de ethische richting, aanhaalt: „Laat ik sober zeggen, dat ik persoonlijk voor mijzelf als zwak mens, als zondig mens, de steun van een geestelijk gezag, dat van 's Heren wege boven mij stond, smartelijk heb gemist". Des te opvallender aangezien de 'verontrusten', de 24 en al de anderen, het op dit punt zo eens zijn en waren, in hun samenspreking met de synode en elders op regionale samenkomsten. Ik acht dit een perspectief voor de Hervormde Kerk!

Tenslotte vraagt Aalders zich af, of er ook te preken en in de wijngaard des Heren te arbeiden valt, waar dit gezag der Kerk gemist wordt. Hij antwoordt: ja, spreekt van een kerkelijk-irregulaire volmacht om te prediken, en noemt als voorbeelden Pascal, Hamann, Kierkegaard, Ledeboer en de grote mannen van de Afscheiding. Wanneer de kerk de volmacht tot het predikambt krachtens de belijdenis verspeeld heeft, ontfermt God Zich over de vervallen Kerk heen en als het moet, tegen haar in door een beroep rechtstreeks op het Hoofd der kerk Christus via Schrift en gebed.

Gaat het erom hoe er gepreekt moet worden, dan moet de prediker zelf dagelijks en voortdurend in het Woord Gods leven. Wie om een preek voor te bereiden, aan het einde van de week naar de Schrift gaat, preekt over de bijbel; wie in de Schrift leeft, preekt uit de bijbel. Door het leven in de Schrift komt men dichter bij de werkelijkheid Gods, de werken Gods: schepping, wonderen, engelen, hemel, toekomst; en zo bindt men de strijd aan met de „geestelijke boosheden in de lucht". Zo ook spreekt men de taal van de Schrift, wij zouden zeggen: de tale Kanaans, zoals Barth in zijn vroege tijd terecht heeft gezegd: „God sprak bij de schepping Hebreeuws". Dat is dan ook de taal van Zijn volk. Maar dit laatste is een toevoeging van mij, niet van Aalders.

In dit licht gezien, kan de roep om actuele, eigentijdse prediking een schreeuw van honger zijn naar brood voor het hart. Dan is dit mis aan de prediking nu, dat zij geen rechte, geen Bijbelse prediking meer is. Een ander euvel van de prediking in onze tijd kan zijn, dat de smaak voor de rechte prediking verloren is en dat men „kittelachtig van gehoor" is geworden. Men wil dat gepredikt wordt: „Zie, hier is de Christus en daar is Hij.", i.p.v. de geweldige prediking van zonde en genade, Wet en Evangelie, oordeel en vrijspraak, kruis en opstanding, die boven het eigentijdse uitgaat en toch in elke tijd weer nieuw en verrassend is.

(Wordt vervolgd).

Kinderdijk  C.A. Tukker

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

HEILZAME VERONTRUSTING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's