Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE PERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE PERS

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nogmaals de Delftse doop.

In het najaar van 1966 is er nogal wat te doen geweest rondom een doopsbediening in de herv. gemeente te Delft, waar een kind uit een zgn. oecumenisch gesloten huwelijk in een hervormde kerkdienst gedoopt werd door de r.k. priester, pater Jelsma nadat door de herv. predikant, dr. W. H. Beekenkamp aan de ouders de doopvragen zijn gesteld. Een en ander gebeurde zonder dat zelfs de dienstdoende ouderling was ingelidht.

De Prov. Kerkvergadering van Zuid-Holland heeft toen uitgesproken dat een dergelijk individueel handelen als dat van de genoemde predikant niet in overeenstemming kan worden geacht met het staan als ambtsdrager in de Herv. Kerk.

Nu blijkt, volgens een artikel in Protestants Nederland van de hand van L. Huizer dat zich zeer onlangs, op 15 september j.l. wederom vreemde dingen hebben afgespeeld in een doopdienst van de herv. gemeente Delft. We citeren uit genoemd artikel:

Het tweede bedrijf kondigde zicih aan in de Delftse Kerkbode van 14 september 1968. Dr. Beekenkatiïp deelde in zijn Tvijkbericiht mede, dat op zondagavond 15 september in de Oude Kerk een drietal kinderen zou worden gedoopt en schreef: „Ik geloof de gemeensdhap der heUigen. Laat ife dat bedenken als ik dit drietal mag idopen."

Eén van deee drie kinderen was het tweede kind uit het (hierboven bedoelde „oecoimenische ihiJiwelijk". Vóór de aanvang van de dienst sprak idr. Beekenkamp er in de consistorie over, dat ët „een gast" aanwezig zou zijn, zonder deze gast overigens nader aan te duiden: dok niet tegenover de dienstdoende ouiderling. Deze ouderling vrilde dr. Beekenkamp vervolgens als gebruikelijk naar de kansel begeleiden, maar de predikant bleek in deze dienst in het geïieel geen gebruik van de preekstoel te willen miaken. De onderdelen van de kerkdienst die, zoals dat heet, , ^tot de essentie van de eredienst behoren" werden vervolgens alle door dr. Beekenkamp verrioht en wat dat betreft dus door ons: geen commentaar.

Merliwaardig edhter was, dat tijdens de dienst door dr. Beekenkamp aan de „gast" (natuurlijk, u dacht, het al: pater Jelsma!) gevraagd werd zijn visie te willen geven op een tweetal door dr. B. gestelde vragen betrekking hebbende op de moeilijkheden op godsdienstig gebied in dK« tijd van a. jonge gezinnen en b. jongeren in het algemeen. En pater Jelsma was natuurlijk wel zo goed hierop in een speech welke 20 minuten duurde van antwoord te dienen. Hierbij werd door hem - gelijke monniken, gelijke kappen? - evenmin van de preekstoel gebruik gemaakt.

Men 'begrijpe ons goed: wat pater Jelsma deed was geen „bediening van (het Woord" en zal dus - al gebeurde het niet „buiten de eredienst". - kerkordelijk wel „ongrijpbaar" zijn, alleen omdat opstellers van de kerkorde der Hervormde Kerk nooit aan sróveel handigheid gedacht hebben. Maar wij vragen ons wel af, of dit optreden van pater Jelsma in een door dr. Beekenkamp geleide kerkdienst na het gebeuren in 1966 - waarbij dezelfde personen, zij het in andere rolbezetting, betrokken waren - overeenkomt met het „heilig houden van de doop in het midden der gemeente", waarvan in de „Ordinantie voor de bediening van de Heilige Doop" sprake is. Bij heilig houden komen - me' nen wij - geen slimmigheidjes te pas, al begrijpen wij wel, dat de aanwezigheid van pater Jelsma

„versierd" moest worden teneinde de oecmneniscih-pastorale begeleiding (wat men daaronder ook wil verstaan!) te kunnen voortzetten.

De scribent van genoemd artikel deelt niet mee waar hij zijn mededelingen vandaan heeft, maar wanneer we afgaan op de door hem gereleveerde feiten, is dit inderdaad een vreemde praktijk.

Afgezien van de principiële vraag van oecumenische diensten samen met r.k. geestelijken getuigt de handelwijze van weinig presbyteriaal 'besef. De scribent in Protestants Nederland noemt dit geval symptomatisch voor een bepaalde geest die zidh breed maakt in de Herv. Kerk.

Wij betreuren met hem een dergelijke geest. Het wil ons voorkomen dat men de oecumene met dergelijke individualistische handelwijzen niet dient en dat een dergelijk vrijblijvend optreden iemand die uitgenodigd wordt een toespraakje te houden, in een kerkdienst een devaluatie beteikent van de bediening van het Woord van God.

Hoezeer bij de desbetreffende wijkpredikant pastorale motieven meegesproken kunnen hebben - uit het artikel wordt niet duidelijk wat de beweegredenen van deze predikant waren - , ook ten aanzien van de pastorale begeleiding geldt, dat geen enkel gemeentelid gediend is met slünmigheidjes. De toch al vaak zo moeilijke dooppraktijk in onze kerk wordt door zo'n handelwijze nog meer vertroeibeld.

Koninkrijk Gods en maatschappij.

In het Geref. Weekblad (Kok, Kampen) sdhrijft prof. dr. H. N. Ridderbos in de rubriek Van week tot week over bovengenoemd onderwerp. Wie enigermate op de hoogte is met allerlei theologisdhe discussies, weet hoezeer dit onderwerp in het brandpunt van de belangstelling staat. Ik denk b.v. aan de vragen rondom een sociaal-politieke ethos, de kwestie van de theologie van de revolutie, de saecularisatie, 't vraagstuk van oorlog en vrede enz enz. Vaak wordt daaribij als uitgangspunt genomen de komst van het Koninkrijk in de gekruisigde en opgestane Christus.

Dat bepaalt veler visie op de wereld. Men ziet de wereld niet als het terrein van de duivel, maar van de overwinnende voortgang van het Koninkrijk van Christus. Prof. Ridderbos erfsent dat hier zeer belangrijke bijbelse noties meespreken. Maar hij stelt tooh ook zijn vragen. Daar is de vraag: Hoe verhoudt zioh het Koninkrijk tot deze bestaande wereldbedeling? Hoe staat het met het persoonlijke element, de bekering van de mens tot de Koning van het Rijk.

Al te vaak wordt hier een tegenstelling gemaakt. Of men heeft alleen aandadht voor het heil van de ziel, of men ridht zich alleen op de verandering van maatsohappelijke structuren.

Terecht attendeert de kampense hoogleraar erop dat de Bijbel ons telkens weer waarsdhuwt voor een vereenzelviging van Koninkrijk Gods en maatsdhappij. Hoezeer de komst van Gods Koninkrijk naar buiten uitbreekt, niet alleen in raensenharten, maar ook in de wereld, tooh legt de Bijbel ook andere accenten. Ridderbos wijst dan op twee dingen:

1. Daar waar het kruis, de opstanding, het rijk van Christus wordt gepredikt en geloofd, daar zijn ook de krachten aan het werk, die behoudend zijn voor de instandhouding en vernieuwing van deze wereld.

2. De wereld blijft deze wereld; de wereld ook in haar mondiale verbanden is niet het rijk van God: Er is veeleer in deze wereldbedeling een nimmer aflatende strijd tussen de macht van God en de machten der duisternis. Uit die worsteling zal Christus' rijk eenmaal overwinnend te voorschijn komen, niet door onze inspaiming, maar door Zijn aÜes voleindende komst. Tot zolang kunnen wij de categorieën van het rijk: vrede, gerechtigheid, verzoening, niet zonder meer op de structuren van deze wereld toepassen. Die structuren, ordeningen zijn wel aan veranderingen onderworpen en steeds weer voor verbetering vatbaar. Maar wie ze zou vsrillen wegnemen, oi zou willen veroordelen, omdat ze niet de structuren van het rijk van Christus vertegenwoordigen, anticipeert op het komende rijk en onderschat de maoht van het kwaad. Christelijk is daarom bijv. niet alleen de vijand te vergeven. Christelijk kan ook zijn hem te weerstaan.

We menen dat dit alles b.v. inzake het vraagstuk van de structuren van de maatsdhappij, de vragen van oorlog en vrede, bewapening en pacifisme bijzonder belangrijk is.

Allerlei uitlatingen - we denken met name aan de felle voorstanders van een theologie der revolutie - verraden bij alle gerechtvaardigde critiek op corrupte maatschappijstructuren, die radicaal in strijd zijn met Gods Wet en Evangelie, tooh die anticipatie-zuoht waar Ridderbos op doelt, alsmede de onderschatting van de macht van het kwade.

Meermalen krijgt men het gevoel dat de komst van Gods Koninkrijk een door ons te realiseren mogelijkheid is binnen de structuren van deze maatschappij. Men wordt keer op keer herinnerd aan de theologie van iemand als Ritschl, en men krijgt telkens weer de indruk dat tussen de esdhatologische verwachting van de definitieve doorbraak van Gods Koninkrijk en futurologische bespiegelingen over b.v. het jaar 2000 bijna geen verschil gezien wordt. Dat betekent echt een verarming en onstellende reductie van deesdhatologischeboodsohap van de Sdhrift. En dat houdt ook in dat de oproep tot bekering en de verwijzing naar Gods geridht geen plaats meer krijgen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UIT DE PERS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's