Tussen niemand en iedereen
Bestaat er nog wel echte privacy in de huidige samenleving? Iedereen kan via internet alles van ons te weten komen. Moeten we niet juist als christenen onze privacy beschermen? Of telt privacy niet voor wie deel uitmaakt van de Kerk?
Enige tijd geleden schokte mij het bericht in de krant dat een oude vrouw in Rotterdam tien jaar dood in haar woning had gelegen zonder dat zelfs haar eigen dochter het had opgemerkt. Deze vrouw moet volstrekt eenzaam en alleen geweest zijn: een niemand.
Vrijwel op hetzelfde moment had in Groningen een man jonge meisjes gedwongen om voor de webcam seksuele handelingen te verrichten. Hij maakte op internet hun meest intieme privéwereld voor iedereen zichtbaar.
Naar mijn overtuiging is er een meer dan toevallig verband tussen deze twee berichten. Ze onthullen dat we in onze hedendaagse samenleving zowel van niemand als van iedereen kunnen zijn. We kunnen volstrekt individueel in onze eigen privéwereld leven én hem in de media volledig openleggen. Overheidsinstellingen en internetproviders hebben ook in hoge mate toegang tot onze privéwereld en omgekeerd ligt sinds WikiLeaks zelfs geheime informatie van staten op straat.
Wat zegt dit vreemde en ook betrekkelijk recente verschijnsel van publieke privacy over de tijdgeest van onze (post)moderne cultuur en hoe zou je daar vanuit christelijk perspectief tegenover moeten staan?
1984
Nog niet zo lang geleden waren we doodsbang voor een schending van onze privéwereld. Toen ik op de middelbare school zat (1977-1983) voelde iedereen de reële dreiging van het communisme: de Russen zouden op een dag binnenvallen en een regime van totale controle vestigen waarin geen enkele privacy meer zou zijn. Europa zou een provincie worden van de goelagarchipel die de Russische auteur Alexandr Solzjenitsyn zo huiveringwekkend had beschreven. De toekomstroman van George Orwell, ”1984”, zou realiteit worden. Hij beschreef in dit boek Grote Broer die via camera’s in de huizen alles en iedereen altijd zou zien: „Big Brother is watching you.” Grote Broer zou zeker komen en zijn naam was Brezjnev. Het enige wat ons dan zou resten was leven in de innerlijke wereld van de geest, zoals de hoofdpersoon van Orwells boek en de dissidenten Sacharov en Amalrik deden en zoals Joseph Brodski het in zijn weergaloze boek ”Tussen iemand en niemand” beschreef.
Wat we niet konden bevroeden, was dat de Sovjet-Unie ten onder zou gaan en de Berlijnse Muur zou vallen (1989). Grote Broer Brezjnev smolt weg als een sneeuwpop in de perestrojka.
De echte Grote Broer moest nog komen: de digitale informatiewereld. Alleen: we zagen het niet toen hij kwam. Sterker nog: we haalden hem je met gejuich binnen. Hád hij maar een naam, dan was hij te herkennen en te lokaliseren. De echte Grote Broer heeft echter geen naam en hij woont overal en nergens. Zijn gezicht is het kleur- en wezenloze aangezicht van een universele gluurder in een kafkaësk slot in de cloud. De digitale wereld is uiteraard niet in zichzelf de Grote Broer –hij kan ook veel goede dingen bewerkstelligen– maar hij kan heel gemakkelijk ons monster van Frankenstein of onze golem worden. Er hoeft maar één nieuwe Hitler op te staan en het is zover.
Hoe het begon
Hoe is het toch allemaal zo gekomen? De geschiedenis kan ons misschien leren om de tijdgeest van vandaag te peilen.
In de oudheid was privacy volstrekt geen gemeengoed. De meeste mythische culturen waren kleine, besloten gemeenschappen. De leden van die gemeenschappen hadden een eigen naam, karakter en plaats maar ze waren strikt genomen geen individuen maar leden van een gemeenschap. Er was mijns inziens geen echte notie van individualiteit of privacy. Je was nooit alleen maar je kon ook niet in eenzaamheid sterven.
In de grote beschavingen van de oudheid kon er door de groei en bloei van steden zeker wel een vorm van eenzaamheid ontstaan, maar de oude gemeenschapsvormen bleven de bedding van het leven.
Binnen de Grieks-Romeinse wijsgerige wereld begon vanaf de vijfde eeuw voor Christus een zekere notie van individualiteit te ontstaan. Zelfbewuste filosofen ”sneden zich los” (zoals het woord ”individu” letterlijk betekent) van de goden en van elkaar. Ze zochten een bepaalde vorm van individuele vrijheid die in een vorm van democratie gewaarborgd werd. Tegelijk konden de Grieken het individuele wijsgerig niet goed helder krijgen of begrijpen. Hoe moest je het individuele rijmen met het –in hun ogen belangrijkere– algemene: „Het individu is onuitspreekbaar” (”individuum est ineffabile”).
Kerk
De christelijke denkwereld heeft de notie van het individuele leven gemunt in relatie tot het algemene: de afzonderlijke persoon is ingebed in de gemeenschap van de Kerk als het lichaam van Christus. De gelovigen vormen de ledematen van dit lichaam en vormen met elkaar in Hem de gemeenschap der heiligen: ze hebben een eigenheid als ‘arm’ of ‘hoofd’ maar ze hebben die als dienaren van het gehele lichaam. Deze Kerk strekt zich voorts uit tot de wereldgemeenschap van de volken maar ook tot personen of enkelingen die staan voor Gods aangezicht: „Strijdt gij om in te gaan.”
Het is met name de christelijke filosofie van de Vroege Kerk en de middeleeuwen die het individuele ook wijsgerig uitspreekbaar heeft gemaakt. Zij wist het persoonlijke en het algemene op een goede wijze met elkaar te verbinden. Met name Johannes Duns Scotus heeft hier een prachtige christelijke antropologie geschapen. De kern daarvan is dat ieder mens hervormd moet worden tot Gods beeld en deel moet krijgen aan het lichaam van Christus, maar wel met behoud van de eigen persoon. Een mens gaat niet als een druppel in de oceaan op maar hij blijft in verloste zin voortbestaan als de persoon wie hij was. Een mens is niet niemand en niet iedereen: hij is iemand. God is immers Iemand: Hij heeft een naam: Jahweh. Hij zal ons een nieuwe naam geven.
(Post)moderniteit
Vanaf de nieuwe tijd (16e eeuw tot heden) is het individuele ontdekt in de moderne en zelfbewuste zin van het woord: we zijn op zichzelf staande grootheden geworden die zichzelf tot wet zijn: we zijn autonoom. We hebben ons letterlijk van God losgesneden. Het Ik ging centraal staan. Vanuit dit autonome individualisme moest opnieuw gezocht worden naar woorden voor de relatie van het individu met de gemeenschap en de staat. Tal van contracttheorieën deden hierbij opgeld. De kern van deze theorieën is dat we als individuen uit welbegrepen eigenbelang een contract tot samenwerking met elkaar sluiten: de moderne democratie.
Deze collectieve Ik-cultuur ging samen met een enorme technologische revolutie. Dit alles maakte het ook mogelijk dat we in de huidige samenleving als kleine units kunnen leven en onze netwerken vormen. Nabuurschap is –hoewel het gelukkig nog steeds bestaat!– vrijwel niet meer nodig. De verzorgingsstaat heeft de nabuurschap geanonimiseerd tot een loket in het ziekenhuis of een helpdesk in het stadskantoor. De huidige participatiesamenleving lijkt hier meer gemeenschapszin te gaan vertonen, maar in feite is zij een financieel gemotiveerde vorm van onverschilligheid: ieder voor zich en God voor niemand.
De techniek maakte het tevens mogelijk dat de overheid en vele andere instellingen en individuen ons digitaal in de gaten houden en onze privacy in gevaar brengt. De (post)moderne Grote Broer kwam in beeld.
Binnenkamer
Waar moet je als christen in dezen gaan staan? Ik denk dat we vast moeten houden aan de oude idee van de Kerk als een gemeenschap van personen verbonden in Hem. De Kerk is gelukkig geen collectivistisch instituut, maar een Lichaam. Binnen de Kerk is er ruimte voor de echt persoonlijke wereld van iedere gelovige zolang hij maar niet verzinkt in individualisme. Vertroostend is in dezen dat dit ook in de hemel zo zal zijn: „In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen”!
Laten we voorts als persoonlijke gelovigen naar de Kerk gaan in de echte wereld! Juist nu de overheid zich terugtrekt, kan de Kerk haar oude taak met glans weer opnemen om zorg te dragen voor haar leden en voor dolende zielen buiten haar muren.
Laten we ook alert zijn wat de digitale wereld betreft. We moeten ons heel goed realiseren dat gegevens kunnen worden misbruikt door kwade geesten en machten. Wat goed is, kunnen we gebruiken, maar wat slecht is moeten we vermijden, want anders gaan we helemaal op in de sociale media en hebben we geen tijd meer voor onze ziel. Zoals Christus „bad op enen berg alleen” (Guido Gezelle), zo moeten en mogen wij ook „heilig eenzaam met God gemeenzaam” zijn. We moeten ingaan in de binnenkamer, om daarna vertroost en gevoed weer Kerk en wereld in te gaan om Gods lof te zingen en Zijn licht te doen schijnen.
Dr. Ewald Mackay (1964) is historicus en filosoof en is werkzaam als docent cuma, geschiedenis en filosofie aan Driestar Hogeschool. Hij schreef verschillende boeken over onderwijs, geloof en wetenschap en geschiedenis. Recent verscheen ”Het Grote Huis. Christelijke geloofstraditie in een (post)moderne wereld” (2013). >>ewaldmackay.nl
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 28 januari 2014
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 28 januari 2014
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's