Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking van Psalm 2 : 11 en 12.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking van Psalm 2 : 11 en 12.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Dient den Heere met vreeze, en verheugt u met beving. Kust den Zoon. opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen."

Wij beleven eenert tijd van schrikkelijken afval van den Heere en van Zijn Woord. En de gevolgen zijn openbaar. Men hoort en leest van allerlei ellende, en men ziet allerlei ellende. De werken des vleesehes nemen de overhand, en de vrucht des Geestes wordt ternauwernood bespeurd.
De Heere God zit op Zijnen troon en slaat aller mensehen wegen gade; en, ofschoon alle vleesch Zijne regeering miskent en veracht, — Hij is nochtans Koning, de Koning der koningen, de Heer der heeren. Hij heerscht met rechtmatigheid, en zal eenen ieder vergelden naar zijn doen. Reeds is Hij met Zijne oordeelen op aarde, en Hij komt, om wraak te doen over degenen, die het Evangelie van Jesus Christus niet gehoorzaam zijn. Gods toorn wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensehen, die de waarheid in ongerechtigheid tenonder houden.
Is er behoud ? is er vergeving en verzoening onzer zonden ? is er ontkoming aan vloek en toorn, redding van het verderf? Het Evangelie, de prediking van Christus, den Koning der genade, der gerechtigheid en des vredes is tot ons gekomen. Het komt nog heden tot ons, opdat behouden worde, wat te behouden is, opdat een mensch zich bekeere tot God en geloove in den Heere Jesus Christus. Dat Evangelie vernemen wij ook uit het Boek der Psalmen.
Onze Psalmbundel is eene kostelijke gave Gods, — het gezangboek bij uitnemendheid In tijden van nood en druk, in dagen van lijden en strijd, in uren van zielsworstelingen om het heil des Heeren te zien, geeft de Heilige Geest menigmaal aan Zijn bedrukt en verslagen volk eenen Psalm in het hart en ook op de lippen tot versterking en vertroosting, opdat het moed grijpe en rust vinde in God.
De tweede Psalm, hoewel het opschrift missend, is van David, „den man, liefelijk in Psalmen in Israël". Wij lezen dit in het Boek van de Handelingen der Apostelen, Hoofdstuk 4 : 25. De discipelen van den Heere Jesus hebben in hunne verdrukking om der gerechtigheid wille — het waren toen zeer bange dagen, — uit dezen Psalm kracht en moed geput, om te volharden met het belijden en getuigen van den eenigen Naam ter zaligheid en des behouds: den Naam Jesus.
De kroning en regeering van koning David, tegen wien de afgodische volkeren krijgden, is een treffend beeld van de kroning en regeering van Vorst Messias, van Koning Christus, tegen Wien de wereld in al de macht harer vijandschap woedt. Wij vinden dan ook hier rechtstreeks Christus gepredikt, den Koning ons door Israëls God gegeven. Niet David, maar Christus is de Koning, aan Wien naar Gods Raad en op Zijn hoog bevel al de vorsten en volken der aarde onderworpen zijn. Door dezen in allen deele Messiaanschen Psalm wordt dan ons oog gericht vooreerst op de woede, den opstand en de vijandschap der wereld tegen Jehovah en Zijnen Gezalfde, tegen God en Zijnen Christus (Yers 1—3); vervolgens op het eeuwig raadsbesluit Gods, waarbij Hij Zijnen Gezalfde tot Koning verklaart, en de volkeren der aarde te niet gemaakt en hunne aanslagen verijdeld worden (Yers 4—9); en ten slotte hooren wij, hoe de volkeren der wereld vermaand worden, om zich aan God den Heere te onderwerpen en Zijnen Zoon te huldigen als hunnen Koning, opdat zij Zijnen toorn mogen ontvlieden (Yers 10—12).
De hier behandelde Verzen dan bevatten deze ernstige prediking: Knielt neder voor den Heere, laat u met God verzoenen, gelooft in den Zoon, Dien Hij tot Koning gezalfd heeft; Zijn toorn treft den ongehoorzame ten verderve; machtig echter is Zijne genade over allen, die tot Hem de toevlucht nemen.
D i e n t den H e e r e met v r e e z e en v e r h e u g t u met b e v i n g , zoo roept, zoo maant met macht des Heeren Woord.
Die roepstem komt tot al de volkeren der aarde. Is zij in de eerste plaats gericht tot de koningen en rechters dezer aarde (zie Vers 10), zij komt evenzeer tot het volk, dat deze vorsten tot leidslieden heeft. Yolken en vorsten beide worden vermaand. Beide zijn wederspannig, oproerig tegen den Heere. In Vers 1 heet het: „Waarom woeden de Heidenen en bedenken de volken ijdelheid?" Is het niet gebleken, hoe zeer de van God vervreemde volken gewoed hebben tegen den Heere, toen Hij Zijnen Gezalfde in de wereld deed ingaan ? De strijd der volkeren tegen David was een strijd tegen den Christus, van Wien David in zijn lijden en strijden een voorbeeld was. En toen de Heere Jesus in vleesche is gekomen, hebben toen niet de Heidenen Hem bespot, gehoond, geslagen, verguisd, als Hij, de Gezalfde des Heeren, de Koning Israëls, als „een Man van smarten" voor hen stond ? Hebben niet de volken in ijdelheid en dwaasheid, in haat en nijd zich tegen Hem gesteld, toen het Joodsehe volk, den Zone Gods versmadende, eenen moordenaar ter loslating begeerd heeft in plaats van den rechtvaardigen, onschuldigen, barmhartigen Jesus, den Helper der armen en verachten, den Koning Zijner ellendigen ? En wat het volk deed, het was de openbaring van de gezindheid hunner leidslieden. „De koningen der aarde", dus lezen wij in Vers 2, „stellen zich o p e n de vorsten beraadslagen te zamen tegen den Heere en Zijnen Gezalfde, zeggende.; Laat ons Hunne banden verscheuren en hunne touwen van ons werpen." Koning Herodes en de rechter Pilatus, hebben zij niet de banden, met welke zij in hun geweten door God en Zijnen Gezalfde gebonden waren, verbroken, om zeiven op den stoel der eere te blijven ? En de gansche Joodsehe priesterschaar, heeft zij niet als zoovele vorsten des volks in bitterheid tegen Hem gewoed en de scharen tegen Hem opgeruid ? hebben de priesters niet Gods geboden en inzettingen met voeten getrapt, om zich staande te houden in hunne eigengerechtigheid en goddeloosheid?
En nu, uit het hierboven aangehaalde blijkt niet alleen, dat de tweede Psalm eigenlijk en rechtstreeks op Christus ziet en van Hem getuigt, maar hij is ook eene duidelijke prent van de vijandschap van alle vleesch, d. i. van de menschheid, zooals zij, door haren afval van God, van den Heere en Zijnen Gezalfde haat en tegenstaat. Sedert de mensch God verlaten heeft en zich aan den duivel heeft overgegeven, is het „zelf regeeren", wat de vorsten en volken bedoelen, en God do Heere moet van den troon! De mensch, in vereeöiging met den boozen geest, duldt niet de regeering Gods, duldt niet het gezalfd-zijn van Koning Jesus, van Christus, den Heere. Sinds God door Zijn woord: „Ik zal vijandschap zetten", scheiding gemaakt heeft tusschen datgene, wat des duivels en des vleesches is, en tusschen datgene, wat Gods werk is, is er een woeden en woelen tegen het Zaad der vrouwe, tegen den Heere Jesus Christus, dat zich te allen tijde, ook in onzen tijd, op allerlei wijzen openbaart. Op wat al goddelooze vorsten wijst ons de geschiedenis der volkeren! op wat eene breede priesterschaar wijst ons de geschiedenis der Kerk! Die allen te zamen beraadslaagden tegen den Heere en Zijnen Gezalfde. En wie denkt niet aan de geschiedenis van ons vaderland in den Tachtigjarigen oorlog, toen de macht van Spanje en Rome woedde tegen God en Christus ? En wie, die op des Heeren Woord acht geeft, beeft niet bij het ontdekken van Rome's toenemende macht en bij het aanschouwen van het socialistisch gewoel? Beide zijn openbaringen van den geest van den antichrist, die al stouter en stouter zich verheft! Ja, kommer en vreeze moet onze harten vervullen voor land en volk, voor ons en onze kinderen. De geest van verzet tegen God en Zijne Wet, tegen Christus en Zijn Koninkrijk dringt al meer en meer door. Allerwegen, ook onder ons, is een onmiskenbaar zich onttrekken aan de tucht des Woords! En daarom allereerst den blik in eigen huis en hart geslagen. Het woord der vermaning in Vers 11 en 12 bedoelt ontdekking aan onszelven, aan onze vijandschap, aan ons woeden en woelen tegen den Heere en Zijnen Gezalfde. Wien dienen wij? waarin verheugen wij ons? Dienen wij den Heere? is in Zijn Woord onze verlustiging? beminnen wij Zijne rechten en inzettingen? Of beheerscht ons de strijd om geld en goed, om eer en macht en aanzien in de wereld? gaat het ons slechts om de spijze, die vergaat, om genot des vleesches, om goede dagen te hebben? laten wij ons gewillig binden door de banden der zonde, der wereld en des duivels, voegende ongerechtigheid bij ongerechtigheid? Of zeggen wij: „Neen, maar wij zijn rechtvaardig, vroom en braaf, godsdienstig, wij wijden ons leven aan God en goede werken, aan Jesus en Zijn Koninkrijk", ons aldus zegenende, terwijl wij blind zijn voor de touwen der eigene gerechtigheid, die ons zachte, liefelijke koorden zijn? Noch het een, noch het ander is een dienen van den Heere, integendeel, het is een van ons werpen van het ju k Zijner gerechtigheid, Zijner genade en waarheid. Het is een dienen van het eigen ik, een zich verheugen in de werken onzer handen, zij mogen goddeloos of vroom heeten. En in deze zelfregeering, in dit volgen van eigen lust en zin openbaren wij onze vijandschap tegen God en Zijnen Christus; wij betoonen ons geene dienstknechten van den Heere Jesus, wij zoeken niet het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid; wij verheugen ons niet in de werken en woorden des eeuwigen Konings.
„Dient den Heere met vreeze en verheugt u met beving", — dat is een donderwoord uit den hoogen hemel, om wakker te schudden zoo den een als den ander, die daar slaapt op het kussen der ongerechtigheid of der eigengerechtigheid. Weg met alle afgoden, houten en steenen, gouden en zilveren, vrome en goddelooze afgoden, — de Heere Jehovah is God! Geene knechten der zonde, der leugen, der duisternis, der wereld en des duivels, geene dienaars van onzen wil, van onze wijsheid en kracht, van onzen lust te wezen, maar knechten te worden, dienaars te zijn van den Heere alléén, — daartoe roept en dringt met allen ernst dit woord: „Ik ben God en niemand meer, en er is geen Heiland behalve Mij, spreekt do Heere!" En dat is een dienen met vreeze, d. i. met ontzag en eerbied voor den hoogen God, voor Zijne Majesteit en heerlijkheid, voor Zijne heiligheid en Zijn souverein gezag. Hij is de Heer van alle dingen; Hij doodt en Hij maakt levend; Hij kan behouden en verdoemen. Hij maakt zalig uit vrije verkiezing, om Zijns Naams wil. En wat de volken en vorsten ook beraadslagen en verrichten, Hij, de allerhoogste Koning, regeert. Hij spreekt: „Mijn Raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen". En Hij heerscht met waarheid en gerechtigheid, met genade en heiligheid. In Zijnen dienst kunnen wij niet bestaan met leugen en geveinsdheid, niet met halfheid en onbeslistheid, niet met onze onreinheid, ook niet met onze gerechtigheden, die als een wegwerpelijk kleed voor Hem zijn. In dezen dienst houdt dan het roemen en loven van deamensch, alle schepselvergoding en alle verheerlijking van de werken onzer handen op; er is eene verheuging met beving, een zieh verheugen met stil ontzag over de wonderen van Gods genade, trouw en macht, over Zijne liefde en wijsheid, waarmee Hij raad en daad geweten heeft, om vijanden met Zich te verzoenen en zondaren te doen deelen in Zijne zaligheid, om een „wederhoorig kroost" in Zijn heerlijk Rijk te doen wonen.
Zoo wordt dit woord, dat eerst verschrikt en veroordeelt, een liefelijk, bemoedigend woord voor al wie met den dienst der zonde, der wereld en des duivels te schande is geworden, en nu van harte vraagt naar den dienst des Heeren. Hij hoort, dat er plaats voor hem is, dat hij een knecht des Heeren mag worden en zich in Zijnen Naam en Zijne daden mag verheugen. (Slot volgt.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's

Overdenking van Psalm 2 : 11 en 12.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1893

Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's