Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BEKERING VAN HAGAR?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BEKERING VAN HAGAR?

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Achter het onderwerp staat een vraagteken. Een lezer was het niet eens met de gedachte, dat Hagar tot bekering gekomen is, blijkens Genesis 16. In de Genesisverklaring van J. P. Lange wordt het zo geleerd. De gang dezer bekering wordt dan als volgt beschreven. Hagar openbaart eerst haar zonde, nl. de hoogmoed. Zij stelt zich aan alsof zij de (tweede) vrouw van Abraham was. Dat was zij niet. Wat dan wel? Zij was een dienstmaagd. Men zou ook kunnen zeggen: en slavin. Sommigen zouden in de bijbel liever het woord slaaf dan dienstknecht gebruiken. Dat heeft echter ook weer z'n bezwaren. Bij slaaf denken we aan een heel harde behandeling, zoals de negerslaven hebben ondervonden. De positie van Israëls slaven was echter aanmerkelijk gunstiger dan hun positie in de Grieks-Romeinse wereld. Een dienstmaagd of dienstknecht was wel eigendom van de heer, maar dat eigendomsrecht was beperkt door de wetten van Mozes. Terwijl bij de Romeinen een heer het recht had een slaaf te doden, had hij dit onder Israël niet. Het doodslaan van een slaaf was een strafbaar feit volgens Exodus 21 : 20. Wanneer de heer zijn slaaf lichamelijk letsel toebracht, moest hij hem vrijlaten. Ex. 21 : 26 v. Zelfs verbood de wet een weggelopen slaaf aan zijn heer uit te leveren, Deut. 23 : 16. Daar kan de gedachte achter zitten, dat een slaaf bij een goede behandeling niet wegliep. Voorts werden reeds bij Abraham slaaf en slavin tot het gezin gerekend en als zodanig als eigen kinderen behandeld en in het verbond opgenomen en besneden. Onder Israël mochten de slaven ook het Pascha eten. Zij waren als kinderen, schreef ik. In Gal. 4 : 1 lezen we: Doch ik zeg zo lange tijd als de erfgenaam een kind is, zo verschilt hij niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles."

Die dienstknecht is een slaaf. Sara was de meesteres des huizes, de wettige en enige vrouw van Abraham. Zij had geen kinderen. Dat was voor haar een diepe vernedering. Dus grijpt ze naar een ander middel om haar echtgenoot (althans juridisch en dus voor de wet) een kind te kunnen schenken. De wetten van Hafflmurapie, koning van Babel, spreken hier reeds van. Uitvoeriger nog optekeningen uit Nuzi. Wat was dat voor middel? De wettige vrouw, die over een aantal „dienstmaagden" beschikte, kon één van deze aan haar man geven om er een kind van te ontvangen, dat na de geboorte voor de wet een kind van de wettige vrouw zou zijn. Hagar was daartoe uitgekozen. Men neemt wel aan, dat zij een Egyp 11 ' sche was; ook haar zoon Ismaël huwde met een dochter van Egypte.

Sara is niet gemakkelijk tot deze stap overgegaan. Tien jaren heeft ze gewacht Toen heeft zij zich vernederd en haar slavin aan Abraham gegeven. Dat moet nee wat voor haar geweest zijn. De aartsvader heeft dit aanbod aanvaard. Hij zal 9 e ' meend hebben, dat Gods belofte in

weg werkelijkheid moest worden. Maar dit is de weg, die bij Abraham en Sara mogelijk is en God wil een zoon schenken, die bij hen onmogelijk is. Dat heeft Abraham bij ondervinding moeten leren.

Hagar wordt zwanger en denkt haar meesteres te mogen misprijzen. Zo matigt zij zich wederrechtelijk een machtspositie aan. Spreuken 20 : 23 kan ook vertaald worden: , als zij haar vrouw uit het bezit verdringt". Dat probeert Hagar. Deze is nu in het bezit van Abraham. Deze heeft het over haar te zeggen. Als Sara onstuimig klaagt over het onrecht, dat Hagar haar aandoet, geeft Abraham de laatste terug in de rechtsmacht van Sara. Deze vernederde haar. Waarin zou dit bestaan hebben? Waarschijnlijk niet zozeer door de zwangere te mishandelen of te tuchtigen, maar door haar weer op gelijke voet te plaatsen met de andere dienstmaagden. Maar dat kan Hagar, die leven draagt van de grote meester Abraham, niet verzetten. Zij vlucht.

Hier is dus de zonde van Hagar: hoogmoed. Deze vrucht van de zondeval is bij ieder mens te herkennen. De gevluchte vindt in de woestijn een bron en overdenkt daar haar weg.

Bij die bron ontmoet haar de Engel des Heeren. Voor de eerste maal komt in dit bijbelvers deze naam in de Schrift voor. Volgens gereformeerd gevoelen is deze niet een geschapen engel, maar de tweede Persoon uit het Goddelijk Wezen. God zoekt haar op en noemt haar bij de naam: dienstmaagd van Sara. Als dit waar is, hoort zij hier niet. Zij antwoordt stoer: Jawel, ik ben dienstmaagd van Sara. Maar ik wil niets van haar weten. Ik ben vluchtende van het aangezicht van mijn vrouw Sara.

Nu zegt men: at is de bekering van Hagar. Ik kan dit er niet in zien. Wat is het dan wel? Volgens Galaten 4 blijft Hagar de dienstmaagd. Zij blijft onder het werkverbond, om zo te zeggen. Wat is haar positie? Zij behoort bij het huis van Abraham en zo tot de kinderen des verbonds, gelijk ook Ezau en zovele anderen. Onder de kinderen des verbonds zijn echter kinderen des vleses en kinderen der belofte. Van Ismaël is het zeker, dat hij tot de kinderen des vleses behoorde. Hij was een zoon van Abraham, evenzeer als Izak. Doch in Rom. 9:7, 8 staat: Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar in Izak zal u het zaad genoemd worden. Dat is: iet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend."

Hagar en Ismaël worden in Galaten 4 dicht bij elkaar genomen, dus het is wel moeilijk, dacht ik, van een bekering van Hagar te spreken. Maar toch behoort zij tot het verbond. Zij is er in, al is zij er n 'et van. De grenzen van verbond en kerk j-'jn wijder dan menigeen waar wil heten. Men kan uiterlijk in de kerk zijn, zonder innerlijk in te wezen. Toch is men in de kerk en men geniet daar zegeningen. v °lgens de oorspronkelijke tekst van vraag 74 uit de Heidelberger behoren ook de jonge kinderen tot de gemeente Gods. In de eerste Nederlandse uitgave van de Geloofsbelijdenis stond in art. 34: „door hetwelk wij uiterlijk in de Kerke Gods worden aangenomen". Bij ons is dat uiterlijk vervallen. Maar wel rekenen wij ook oudere doopleden tot de kerk, al menen zij geen belijdenis te kunnen doen. Ja. zegt iemand, dat zijn haar hypocrieten. Maar ik vraag: wat wordt er met dat vreemde woord bedoeld? De betekenis is: huichelaars of toneelspelers. Maar dan zijn het slechte toneelspelers, want iedereen kan zien, dat het geen ware christenen zijn. Onder hypocrieten dienen we hier naamchristenen te verstaan, die gewoon tot de kerk gerekend worden. Het zijn dus geen schijngelovigen zozeer, doch naamchristenen, die, hoewel zij de kentekenen van de ware christenen niet vertonen, niettemin in het lichaam en de gemeenschap van de kerk worden verdragen en geduld.

Wat vinden wij bij Hagar? Is dat de ware bekering tot de genade Gods (in Christus) of is het de bekering tot de deugd en tot de uiterlijke tucht? Zij zat in grote nood, dat laat zich denken. De Engel zegt dan vriendelijk tot haar: „Keer weder tot uw vrouw en verneder u onder haar handen." Dat is een goed ding, als zij terug gaat. Doch gaat zij tot God terug? Of gaat zij alleen tot Sara terug? Ik weet wel, zij is gelukkig met deze ontmoeting, omdat de Engel haar zulke wondermooie dingen vertelt, maar gaat het haar om de aardse zegen of om de verbondsgenade? Aan het laatste valt te twijfelen. Zij behoorde weliswaar tot Abrahams huis en zij droeg Abrahams zaad onder het hart. Zij stond als Sara's dienstmaagd in betrekking tot het verbond, waarin de Heere met Abraham getreden was, al was zij van geboorte een Egyptische. Maar later is zij toch door Abraham uit de sfeer van het verbond weggezonden. Hagar is echter niet uitgeworpen, omdat zij een Egyptische was, en Ismaël niet, omdat zijn moeder in het burgerlijke leven dienstmaagd was. Hagar is wel tot bekering geroepen, maar onbekeerd gebleven, zover ik oordelen kan. Met haar zoon is zij uitgeworpen. Zo is het niet gegaan met de dienstmaagden Bilha en Zilpa, die later op gelijke wijze als Hagar bij Abraham, in Jacobs huwelijk intraden. Zij zijn in Israël ingelijfd. Maar Ezau, Hagar en Ismaël zijn er buiten getreden. Deze drie hebben het verbond verworpen. Hagar is met Ismaël uit de verbondskring weggezonden, omdat Izak, als de ware zoon der belofte, door hen veracht werd. Zo hebben zij het verbond des Heeren in het uitverkoren zaad verworpen. Dit alles komt later openbaar.

Wanneer evenwel de geschiedenis uit Genesis 16 een bekering betekende, zou dat vervolg er moeilijk geweest kunnen zijn. Jawel, zal iemand zeggen, maar de Heere zegent toch Hagar. Daarvan zegt de Schrift: „God zegent mens en beest en doet Zijn hulp nooit vruchteloos vergen." Er is godsdienst en er is geloof. Die godsdienstig zijn, zijn nog niet altijd gelovig.

Met dit laatste bedoel ik, dat men God kiest tot zijn God voor tijd en eeuwigheid. Geloof trouwt met God, godsdienst gaat in dienst bij God en vraagt loon. In het verbond heeft de Heere dienstknechten en kinderen, dienstmaagden en ondertrouwden. Sta mij toe, dat ik het zo zeg. Daar zijn in vorige jaren veel preken te beluisteren geweest bij bepaalde richtingen, waar het vooral ging om licht in de duisternis op aarde, om steun en troost in de vele benauwdheden. Het ging daar echter veel minder over de verlorenheid van de mens, over de noodzakelijkheid der wedergeboorte, over de totale ontbloting en de totale overgave aan God. Het is vaak zo, dat degenen, die veel over geloof preken, het eigenlijk over godsdienst hebben. Zij blijven in een knechtelijke gestalte voor tijd en eeuwigheid. Zij leven van hun doen, of dat nu geloof of ijver of dienst genoemd wordt.

Hagar is in het verbond. Zij heeft er een plaats in. Zij heeft leren bidden, als ik het goed zie. We lezen immers in vers 11, dat de Heere haar verdrukking heeft aangehoord, de Almachtige heeft naar haar ellende geluisterd. Die tot 't verbond behoort, krijgt waar hij of zij om bidt. Terecht zingen we: , , Opent uwe mond." Wanneer echter een verbondskind alleen ware behoefte heeft aan tijdelijke dingen, zo geeft God naar zijn vragen. Ieder verbondskind zou zalig worden als het waarlijk om God en om Christus en om wedergeboorte door de Geest en om geloof verlegen en vragende werd. Velen zijn om zaligheid enz. verlegen, doch niet om God, niet om de Persoon. Heel weinig mensen doorzien het onderscheid tussen godsdienst en geloof.

De Heere heeft dus het geroep van het verbondskind Hagar gehoord. Zij is hierin een voorbeeld van Gods goedheid over verdrukten, die zuchten onder echtelijke verhoudingen, onder dienstbaarheid, onder drukkende zeden en gewoonten. Hagar krijgt uit vrije verkiezing Gods nog veel meer om Abrahams wil. Deze zou tot een groot volk worden. Dat zou hij ook worden door middel van Hagar. Deze verbinding draagt aardse vruchten. Een woudezel van een mens zal er uit geboren worden. Zoals Abraham en zijn ware volk uit God zouden leven, zo zal het zaad van Abraham en Hagar uit eigen kracht leven. Izak was een zoon des geloofs, Ismaël zal er een zijn van het vlees. Straks wordt daar een religie geboren van een vrij volk, dat zijn Allah dient en geen Verlosser behoeft.

Is het geen bewijs van bekering, dat Hagar de Heere zo innig dankt, en dat zij ootmoedig weerkeert tot Sara? De vraag is maar: welke bekering? Er is inderdaad een omkering. Maar zijn er in het vervolg blijken van dat dit de waarachtige bekering tot God was? Ongetwijfeld is Ismaël van God gezegend, zoals veel godsdienstige mannen en vrouwen. Zij kunnen daar vaak oprecht met veel goede woorden de Heere voor danken. Dat deed de farizeeër uit Lukas 18 ook. En toch blijven het dwaze bouwers. Zij graven niet

en verdiepen niet. Als het predikanten zijn ontbreekt de eigenlijke diepte aan hun preek; als het ouderlingen zijn. zijn ze meer geestdriftig, dan vol van de wijsheid des Geestes. Het is volkomen duidelijk, dat Ismaël geen erfgenaam is van het diepe van de verbondsbelofte aan Abraham geschonken.

Misschien vindt deze en gene het niet goed, dat ik een oordeel over Hagar uitspreek. Dat is ook eigenlijk mijn bedoeling niet. Ik spreek een vrees uit en tracht te waarschuwen voor de gedachte, dat men ook in de lijn van Hagar en Ismaël, met spot voor het ware volk Gods, zalig kan worden. In elk geval wordt ons in het volk van Hagar getoond, hoe een mens of groep kan delen in de uiterlijke zegeningen des verbonds, terwijl men toch aan de kern en het wezen der zaak vreemd blijft. Deze uitwendige zegeningen zijn van grote waarde. Maar de geschiedenis van Ismaël toont toch óók, dat ieder dwaas handelt, die zich met het uitwendige tevreden stelt. Men kan veel genieten door een uiterlijk meeleven met de kring des verbonds en in de sfeer van het Evangelie — tenslotte zijn al die weldaden slechts voor een tijd. Waar het op aankomt, dat is altijd weer die ene grote vraag, of wij door een levend geloof persoonlijk deel hebben aan Abrahams God en dus ook aan het eeuwig heil, dat Hij wil schenken. Men krijgt de indruk tegenwoordig, dat sommige kerkelijk meelevenden denken, dat het allemaal gelijk is: Izak en Ismaël. De een bleef dicht bij God en bij het sobere leven, de ander trok de wijde wereld in om zich te verzadigen aan natuur en cultuur.

Nu denkt men, dat het allebei wel kan. De Bijbel denkt zo niet. Voor Gods Woord is er in de wereld een strijd. Deze is er ook in de gelovige. Het leven des geloofs worstelt met het vlees en de uitwendige genadegaven Gods.

Daar zijn er altijd twee. In alle verhoudingen van Israël, in alle openbaring en gemeenschap der Christelijke Kerk, in alle leven en wegen der gelovigen, in alle overlegging des harten aangaande het Woord Gods, moeten deze twee, vlees en Geest, wel in het oog gehouden worden. We hebben aan de ene kant de geschiedenis van Hagar. Zij is een vruchtbare vrouw. Zij vertegenwoordigt het kunnen en werken van de mens ook in het godsdienstige. Daar is een godsdienstig volk en het is de hele kerk en de kerken ingedrongen, dat komt nooit voor zijn onvruchtbaarheid en onmogelijkheid te staan. Het handelt kloekelijk. Het weert zich geducht, het lacht om de Izak's. Maar God geeft aan dit volk slechts een aardse en geringe zegen. Hier op aarde lijken ze wat, doch het loopt op niets uit. De dienstmaagd met haar zoon erft niet.

Aan de andere kant is daar Sara. Wat zou zij graag kinderen hebben. Maar bij haar kan het niet. Zij is onvruchtbaar. Dan neemt zij het vlees te baat om toch tot een zoon te komen. Wat een verdriet. Maar God geeft aan deze onvruchtbare een vrijgeboren zoon, waarin de Heere Zijn behagen heeft. Dit is tegen het vlees in. Het is opmerkelijk, dat Izak zoveel van Ezau hield en Abraham van Ismaël. „Och, dat Ismaël leve voor Uw aangezicht." Maar beiden moesten van wat zij liefhadden, afstand doen. God gaat wegen tegen het vlees. Hij verheerlijkt Zich in Zijn eigen werk. Onze bekering wordt tot niets, Gods bekering brengt in het eeuwig zalig leven.

Waar zullen wij uit leven? Alleen uit Christus, tegen de werken des vleses in. De Schrift stelt ons enerzijds de wet voor, ons kunnen, ons verdienen, onze rechten, dus de Sinaï, omringd van bliksemstralen. Uit die wet wordt een vrome stad geboren, waar Christus gekruisigd wordt. Daar woont louter dienstbaarheid en werk en kracht van het vlees. Maar de

vrucht van die kracht is een spotter, een vijand van God. wiens huis tenslotte woest gelaten wordt.

Aan de andere zijde zijn er de ellendigen, de verachten, die niets zijn, de armen, blinden, naakten, ellendigen, maar zij wonen in een stad met een eeuwig verbond der genade, waarvan Christus de Borg is. Deze Christus maakt vrij. Hij verdrijft Zijn vondelingen niet, doch haalt ze thuis: , , Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn." Hij maakt, dat de onvruchtbare juicht en lacht en vrolijk orgelspel ten beste geeft, omdat zij een huis vol kinderen heeft. Het is vrije genade en niet uit de werken, opdat niemand roeme. Was Hagar een wijze maagd of een dwaze? Het laatste ligt soms dicht bij het eerste. Maar de dwaze meisjes begonnen buiten te staan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 september 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE BEKERING VAN HAGAR?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 september 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's