Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KRITIEK VAN WAPENVELD OP KERSTENS DOGMATIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KRITIEK VAN WAPENVELD OP KERSTENS DOGMATIEK

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

(vervolg)

Hetzelfde geldt ook al het beweren van Wapenveld hier, dat in Kerstens dogmatiek het belijdenis-doen maar is een belijdenis-doen van de waarheid (II, 125 v.v.) De betreffende uitspraak bij Kersten luidt zo: De belijdenis des geloofs is een vrijwillige en uitdrukkehjke toestemming aan en behjdenis van de in Gods Woord geopenbaarde en door de Gereformeerde Kerken saamgestelde waarheden, door hen, die tot de jaren des onderscheids gekomen zijn. Dit wordt dan vervolgens nader nog toegehcht met de woorden: Reeds in het feit, dat niet aUe doopleden wedergeboren zijn ligt de beschikking des Heeren, dat de zichtbare Kerk kaf en koren bevat; door de belijdenis verandert dit feit niet.

Niet allen, die belijdenis des geloofs afleggen, zijn wedergeboren; velen staan slechts in een uitwendige betrekking tot de Kerk en genieten niet meer dan de uiterlijke voorrechten, die, hoe groot zij ook zijn, niet genoegzaam zijn ter zali^eid. Alleen door wedergeboorte wordt men een lid van des Heeren Kerk.

We zien hier weer het verschü naar voren komen tussen de schrijver in Wapenveld en Kersten. Beide leggen nadruk op de onderhouding van Gods insteUingen in de zichtbare kerk.

Maar Wapenveld wU hier, dat het verbond niet genoegzaam functioneert in de prediking, de gemeentebeschouwing en opvoeding. God heeft ons en onze kinderen opgenomen in het genadeverbond, en heeft dit betekend en verzegeld door de doop. God heeft de belofte daarin aan die allen gegeven, (12e jg. 12). Men voelt waar dat op uitloopt. Dat dit echter niet de leer der Vaderen is, is wel duidelijk. De vraag is echter of Kersten hier in botsing komt met de belijdenis, of daar in overeenstemming mee is.

En dan kunnen we aanhalen wat Ursinus al zegt in zijn verklaring op de Heid. Catechismus, uitg. van Proosdij, 1886, als hij bij vr. 81 (p. 87) aanwijst wie ten avondmaal mogen komen. Hij zegt daar dan: Wie ten avondmaal moeten komen en wie tot het avondmaal toegelaten moeten worden, zijn twee verschillende vragen. De eerste spreekt over de phcht der gebruikers, de andere over de plicht der kerk en der dienaren. De eerste is enger, de laatste ruimer en meer algemeen, omdat alleen de vromen moeten komen, doch niet slechts de vromen, maar ook de nog verborgen huichelaars moeten toegelaten worden.

Allen, die moeten komen, moeten ook toegelaten worden; doch niet omgekeerd moeten allen komen, die ook moeten toegelaten worden maar slechts zij die de drie stukken bevindelijk mogen medemaken. En wat verder op zegt hij: en ongelovigen en den huichelaars, die geen waar geloof en bekering hebben, staat het niet vrij te komen:1. omdat de sacramenten alleen voor de gelovigen en bekeerden zijn ingesteld om de belofte des Evangehes te verzegelen en het geloof te versterken. Het Woord is wel gemeenschappelijk voor bekeerden en onbekeerden, opdat de bekeerden bevestigd en de nog niet bekeerden bekeerd worden; doch de sacramenten hebben alleen op de gelovigen betrekking en Christus heeft het avondmaal alleen voor Zijn discipelen ingesteld, Luc. 22, 15, enz.

Beide, bekeerd en onbekeerd, zit onder de bediening der uiterlijke middelen in de zichtbare Icerk. De onherborene zit wel onder de uiterlijke roeping en prediking, die hem de weg der genade wel aanwijzen, maar hem er zonder nieer niet opzetten. Doet hij nu, in de jeugd gedoopt en tot zijn jaren gekomen, belijdenis jn het midden der gemeente dan belijdt hij daar zeker mee de leer der waarheid voor zich te aanvaarden, maar die leer houdt ook in, dat (enzij iemand wederom geboren worde hij het koninkrijk Gods niet zal zien. Joh. 3, 3, alsook, dat niemand tot het avondmaal komen mag dan de ware gelovige, zoals antw. 81 in Zondag 30, aanwijst.

Hij kan dus belijdenis van de leer der waarheid doen als onherborene, en daarmee blijven onder de uiterlijke roeping met de eis der ware bekering daarbij ingesloten, zonder zich te bezondigen met toetreding tot de heilige dis als onbekeerde. Zo blijft dan met de hervormmg, bij monde van Ursinus, dat allen wel belijdenis doen van de geloofswaarheid, maar dat alleen de ware gelovige belijdenis doet van het geloof des harten, welke genade des geloofs versterkt wordt aan de dis, maar, waar die genade niet aanwezig is kan ze ook niet gesterkt worden, welk onderscheid ook Kersten in zijn dogmatiek nauwkeurig aanmerkt.

Wapenveld wil hier daartegenover de hele zichtbare kerk, jong en oud de belofte des ver bonds toekennen. Ieder dient voor zichzelf ook toe te eigenen, en dan dat met de belijdenis te bevestigen, en zo verder in prediking en sacrament gesterkt te worden, maar o.i. met een eigenmachtig toegezegde en genomen Christus een opgedrongen belofte en genadeverbond, waarbij een uitwendige gedaante van godzaligheid verwisseld en verward wordt met het ware wezen en de praktijk der godzaügheid, en zodoende en ingebeelde hemel gekweekt wordt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1965

De Wachter Sions | 4 Pagina's

KRITIEK VAN WAPENVELD OP KERSTENS DOGMATIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1965

De Wachter Sions | 4 Pagina's