Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Oorzaken van problemen met kinderen en de taak van de school (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Oorzaken van problemen met kinderen en de taak van de school (1)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Die jeugd van tegenwoordig

Klachten over 'die jeugd van tegenwoordig' zijn niet van de lucht. Velen maken zich zorgen over de houding en het gedrag van jongeren.

De pedagoge Lea Dasberg was een van de eersten. Zij ziet onder pubers een toenemende vlucht uit de werkelijkheid die zich uit in: alcohol-en druggebruik, het zich aansluiten bij (oosterse) mystieke bewegingen en groepen en een toenemend aantal zelfmoorden (1984 blz. 164, 165) De oorzaak zoekt zij in een opvoedingsmilieu dat weliswaar in materieel opzicht veel te bieden heeft, maar in emotioneel opzicht kil is en in opvoeders die 'je alle bekende normen en waarden als moed, vlijt, prestatie, leergierigheid, hebben leren wantrouwen of zelfs verachten' (1980 blz. 27).

Wellicht is de belangstelling voor oosterse mystiek tanende - hoewel de New-Age-beweging een grote aantrekkingskracht heeft. De interesse voor occulte en paranormale verschijnselen lijkt daarentegen sterk gegroeid (Staples 1993). Tegelijkertijd kan men een toenemende kerkverlating constateren. Van der Ploeg en anderen die hiernaar onderzoek hebben gedaan, zoeken de oorzaak onder andere in het feit dat de godsdienst nauwelijks echt wordt beleefd in het gezinsleven van elke dag. Het is een leeg testament geworden, een vorm van uiterlijk leven, gereserveerd voor de zondag en enkele, korte momenten van de dag.

Wellicht dat bovenvermelde verschijnselen min of meer aan de school voorbij gaan. Dat geldt niet voor schoolverzuim en het drop-out verschijnsel. Het schoolverzuim is, vooral in bepaalde wijken en op bepaalde scholen in de grote steden sterk gestegen. Een toenemend aantal leerplichtige kinderen verschijnt helemaal niet meer en verdwijnt zonder een diploma (drop-outs). De leerplichtambtenaren hebben van de politiek de opdracht gekregen daartegen strenger op te treden.

Intussen zijn de politici gealarmeerd, vooral vanwege het sterk toegenomen vandalisme en de criminaliteit onder jongeren. Het lijkt wel of de regering een moraliseringsoffensief is begonnen. Oud-premier Lubbers was de eerste die in 1991 in een geruchtmakende rede zei: 'Nederland is ziek.' Hij stelde voor om kampen in te richten voor jeugdige delinquenten om daar opgevoed en gedisciplineerd te worden. Intussen functioneert reeds een dergelijke inrich-

ting in Westerbork. De ministers Hirsch Ballin (Justitie) en Ritzen (Onderwijs) volgden. Hirsch Ballin bepleitte sterk de overdracht van normen en waarden in de opvoeding. Ritzen legde de nadruk op de pedagogische opdracht van de school. Hij stelde zelfs een commissie in: het 'Platform Pedagogische Opdracht van het Onderwijs' (1993) onder voorzitterschap van de oud-minister van Justitie J. de Ruiter. In september 1995 kwam dit Platform met het eindrapport: De school van je leven. De inhoud valt tegen. Het Platform heeft geen visie op de pedagogische opdracht geformuleerd. De scholen moeten zelf uitzoeken welke normen en waarden zij belangrijk vinden.

Het is opvallend dat door de overheid de taak van de school zo benadrukt wordt. Het is lange tijd taboe geweest om uitspraken te doen over de pedagogische opdracht van de school. Vanuit het christelijk onderwijs overigens zal deze pedagogische opdracht niet ontkend worden. Hierop is namelijk min of meer het bestaansrecht van de christelijke school gebaseerd. De Schoolstrijd ging hier mede over.

Opmerkelijk is echter dat het eerste opvoedingsmilieu, het gezin, in het overheidsbeleid buiten schot blijft. Terwijl daar in de meeste gevallen de bron gezocht moet worden van problemen die zich later openbaren. Prof. Hoefnagels, hoogleraar in familie-en jeugdrecht, ziet een relatie tussen het uitbesteden van de opvoeding door ouders aan anderen en jeugdcriminaliteit. 'Als kinderen vijf dagen per week in een crèche of peuterspeelzaal zitten, is de kans groot dat ze later afglijden naar de criminaliteit'. 'In een crèche is het niet goed mogelijk een gevoelsband te ontwikkelen met ten minste één of twee volwassenen. Er treedt dan zogenaamde affectieve verwaarlozing op'. 'Als kinderen thuis komen moet er ten minste één ouder aanwezig zijn'. 'Uit onderzoek blijkt dat kinderen het liefst twee ouders hebben' (R.D. 09-10-1995).

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat klagen over 'die jeugd van tegenwoordig' niet nieuw is. Zo schreef Ds. Zandt in 1951: 'Wat al de klachten over de vergaande baldadigheid onzer jeugd kan men in de dagbladen lezen! Hoe dikwerf leest men daarin van diefstallen, roverijen, oplichterijen en ander wandaden door haar bedreven'! (Criterium april 1980).

Een ander voorbeeld uit 1917. De burgemeester van Utrecht verspreidde toen het 'Manifest: Aan alle ouders in Nederland!' van het algemeen bestuur van de Tucht-unie over "de tuchteloosheid en verwildering van de Nederlands jeugd". Baldadigheid en straatschenderij, misdrijven, kleine vergrijpen en kindercriminaliteit breiden zich uit, aldus de Tucht-unie. Wie het Manifest leest komt tot de conclusie dat het nu geschreven had kunnen zijn.

In hetzelfde jaar 1917 werd door de regering de 'Staatscommissie tot onderzoek naar de ontwikkeling der jeugdige personen van 13-18 jaar' ingesteld onder voorzitterschap van Mr. A.J.M.J. Baron van Wijnbergen. De commissie kwam tot de conclusie dat stijgende jeugdcriminaliteit en jeugdverwaarlo-

zing - met name in de lagere maatschappelijke klasse - moest worden bestreden door voortgezet onderwijs en jeugdzorg te stimuleren (Kruithof blz. 304-309).

We kunnen nog verder terug gaan: men komt zelfs in de zestiende eeuw al klachten tegen over het gedrag van jongeren: 'Ik schaam mij het te moeten zeggen, maar hoe onbeschaamd laten de ouders tegenwoordig hun kinderen hun gang gaan' en 'als de jeugd van deze tijd niet straf aangepakt wordt, bekommeren zij zich om niets, dan zijn alle woorden vergeefs' enz. (Peeters blz. 240, 241).

Je zorgen maken over 'die jeugd van tegenwoordig' is dus niet nieuw, maar helaas wel actueel. Geldt dat ook voor kinderen in de basisschoolleeftijd?

2. Kinderen van nu zijn anders dan vroeger!

Wie zijn oor te luisteren legt in de personeelskamer van de basisschool, bijvoorbeeld tijdens de koffiepauze, kan ook daar zorgen en klachten over kinderen aanhoren:

- De kinderen van tegenwoordig luisteren zo slecht. Ze kunnen zich minder goed concentreren. Ze zijn ook visueler ingesteld. Je moet als onderwijzer steeds meer in huis hebben om ze te boeien en hun aandacht vast te houden.

- Ze kunnen niet stilzitten. Kinderen zijn zo beweeglijk en zitten zo vol energie, daar moet je terdege rekening mee houden.

- Ze zijn ook ik-gericht. Samenwerken is al moeilijk, samen-delen nog meer. - Kinderen zijn luidruchtig en brutaal, zegt de een. Een ander noemt hen vrij, zelfbewust en kritisch. In elk geval zijn ze minder gezeglijk en is gezag minder vanzelfsprekend.

- De kinderen zijn niet alleen druk, ze hebben het ook druk. Ze zitten op een club of een vereniging, moeten naar de muziekschool, gaan naar catechisatie en hebben soms nog een krantenwijk ook. Als ze dan ook nog huiswerk krijgen van school, zijn hun dagen aardig gevuld.

Men zou de opsomming nog langer kunnen maken. En dan noemen we nog niet eens het stille, teruggetrokken kind, het angstige kind, het kind dat een verlies heeft geleden, enz. Omdat deze kinderen minder storend gedrag vertonen, worden ze vaak niet onderkend als kinderen met problemen. Problemen worden vaak vanuit de onderwijzer gedefinieerd (in hoeverre heb ik problemen met bepaald gedrag) in plaats van vanuit het kind (in hoeverre wordt het kind belemmerd in zijn ontwikkeling).

Niet alleen in Nederland maakt men zich zorgen over kinderen, ook in het buitenland. Toen Prof. Dr. Hartmut von Hentig in 1975, na 12 jaar met studenten gewerkt te hebben, opnieuw leraar werd, schrok hij. Hij schrijft: 'Ik neem met ontzetting waar, hoe de kinderen - en daarmee de opgaven waarvoor de pedagogiek staat - veranderd zijn'. 'De kinderen van tegenwoordig zijn niet alleen nerveus, chaotisch, levendig en 'gestoord' - ze terroriseren elkaar ook, ze vechten onophoudelijk (om dingen, alsof ze in de diepste armoede leefden; om de plaats in de groep; om de aandacht van volwassenen, alsof ze in een wereld zonder liefde opgroeiden), ze vernielen gemeenschapsgoederen, ze zijn verregaand onbekwaam zichzelf en anderen vreugde te bereiden, ze lijken niet in staat om vaste en duurzame betrekkingen met mensen of zaken aan te gaan - en ze moeten ononderbroken huilen' (Ariès p. 32).

Nu is Von Hertig bepaald geen cultuurpessimist die denkt dat vroeger alles beter was dan tegenwoordig. Als hij zich zo ongenuanceerd en sterk uitdrukt is dat om een trend aan te geven. Hij maakt zich zorgen omdat het met te veel kinderen niet goed gaat.

3. Het gaat met (te) veel kinderen niet goed

De zorg die we hierboven uitgesproken hebben, wordt helaas ondersteund door feitelijke ontwikkelingen en door onderzoek. We beperken ons nu tot het kind in de basisschoolleeftijd.

Speciaal onderwijs

Meer dan 6% van alle kinderen van 10 jaar zit niet op een basisschool, maar bezoekt een van de vele typen speciaal onderwijs. Nederland is uniek in de wereld, zowel wat betreft het aantal soorten speciaal onderwijs als het aantal kinderen dat deelneemt. En ondanks het beleid vanaf ongeveer 1975 is het niet gelukt dit aantal te verminderen. Zo is eerst de stimuleringsregeling in het leven geroepen, daarna kwam het onderwijsvoorrangsbeleid, toen werd zorgverbreding inclusief remedial teaching een speerpunt van beleid en nu zitten we middenin de implementatie van 'Weer Samen Naar School'.

Opmerkelijk is dat er veel meer jongens dan meisjes speciaal onderwijs ontvangen. Bij het L.O.M.-onderwijs is de verhouding jongens: eisjes ongeveer 3:1.

Basisonderwijs

De Utrechtse orhopedagoog Prof. Stevens heeft duizenden leraren basisonderwijs geënquêteerd. Het resultaat is dat 15% van alle kinderen door de leraren aangemerkt wordt als 'kinderen met leer-en/of gedragsproblemen . Neemt men de cijfers van speciaal-en basisonderwijs samen dan mag geconcludeerd worden dat het met ongeveer 20% van de kinderen niet goed gaat op school. Dit cijfer komt verrassend overeen met een recente uitspraak

van staatssecretaris Netelenbos: 'Eén op de vijf jongeren heeft extra zorg nodig in het (basis)onderwijs' (Algemeen Dagblad 14-10-1995).

Maar er is meer: enige jaren geleden baarde de Universiteit van Amsterdam opzien met de conclusie na onderzoek dat 7% van de basisschoolverlaters analfabeet is, 14% slecht leest en 9% zeer slecht schrijft.

En het Rapport van de Evaluatiecommissie Basisonderwijs (13-10-1994) komt eveneens tot de conclusie dat de prestaties van de leerlingen aan het eind van de basisschool bij de cultureel-instrumentele vaardigheden (lezen, schrijven, rekenen, taal) te wensen over laten.

Psychische problemen

De Leidse psycholoog Prof. Verhulst stelt op basis van onderzoek vast dat 25% van de kinderen tussen 8 en 11 jaar meer of minder ernstige psychische problemen heeft die zich uiten in zich slecht kunnen concentreren, vechten, duimzuigen, aandacht vragen, bedplassen en stotteren. Dr. De Wit komt tot de conclusie dat 2% van de 8-tot 11-jarigen ernstig depressief is. Zij voelen nu zich leeg, machteloos en doelloos. Zij zijn lusteloos, verdrietig en hebben geen plezier. Ze hebben een negatief zelfbeeld, zijn angstig en verwachten weinig van het leven en van zichzelf. Zij hebben soms zelfs suïcidale neigingen.

Sociaal-emotionele problemen

Hoewel faalangst op een christelijke school niet zou moeten voorkomen, komt het toch (veel? ) voor. Vooral naarmate kinderen ouder worden, komt het meer voor.

Naar het 'zondebok'-verschijnsel is de laatste tijd veel onderzoek gedaan en er is recent zelfs een publieke campagne gestart om het onder de aandacht te brengen. Tussen de 5 en 10 procent van de kinderen wordt dagelijks getreiterd. Dat betekent dat er gémiddeld minimaal één kind per klas is die dit treft. En tenslotte noemen we in dit verband het verschijnsel kindermishandeling. Onderscheid wordt gemaakt tussen lichamelijke, psychische en sexuele mishandeling (incest). Opnieuw zou er gemiddeld in elke klas één meisje zitten dat slachtoffer (in lichtere of ernstige mate) is van het laatste.

Voor al te veel kinderen blijkt de kindertijd een verre van onbezorgde tijd te zijn. Is dit anders dan vroeger? Zijn de kinderen van nu anders dan vroeger? Of is ook de wereld waarin kinderen opgroeien anders dan vroeger?

A.W. Boes zegt daar het volgende van: 'In onze samenleving staan kinderen bloot aan een eisende samenleving. De (...) integratie van kleuter-en lager onderwijs kan een geweldige bedreiging voor kinderen (...) betekenen. Moeders vinden steeds meer dat 'echt werk' belangrijker is dan opvoeden, vaders laten

nog steeds het opvoeden aan moeder over. In West-Duitsland en Japan pleegt een groeiend aantal kleine kinderen suïcide door moeilijkheden thuis en op school. We kunnen een dergelijke ontwikkeling zeker ook hier verwachten. Steeds meer kinderen zijn slachtoffer van mislukte huwelijken. In toenemende mate krijgt de commercie greep op kinderen, al heel vroeg wordt hun (aanstaand) koopgedrag beïnvloed. Kinderen absorberen, zittend voor de televisie, het beeld van een gewelddadige wereld met alle bewezen, nog onbewezen en niet-bewijsbare gevolgen van dien. Met andere woorden: er is, ook hier en nu, genoeg om zich zorgen over te maken; voor de opvoedkunde zijn er taken genoeg' (Imelman p. 52).

(wordt vervolgd)

* Eerste deel van de bewerkte weergave van het referaat, denvergadering van de KLS, d.d. 7 oktober 1995

Te raadplegen literatuur

Jan Arnos Comenius, Orbis sensualium Pictus. Laren 1991.

Lea Dasberg, Grootbrengen door kleinhouden als historisch versc 1984.

Lea Dasberg, Pedagogie in de schaduw van het jaar 2000 of Hulde Meppel 1980.

René Diekstra, Overleven, hoe doe je dat? Bloemendaal 1993.

E.M.H. Hirsch Ballin, De relativering voorbij. Amsterdam 26-02-1992. Wie de jeugd heeft... Amersfoort 17-09-1992.

P. Hoefnagels, "Jeugdcriminaliteit is tijdbom onder de samenleving', in 07-10-1995.

J.D. Imelman (red.), De uniciteit van het kind. Groningen 1978.

Kruithof, Noordman en De Rooy (redactie), Geschiedenis van opvoeding wijs. Nijmegen 1985.

Bob v.d. Meer, De zondebok in de klas. 's Hertogenbosch, Nijmegen 1989.

Klaus Mollenhauer, Vergeten samenhang. Over cultuur en opvoeding.

H.F.M. Peeters, Kind en jeugdige in het begin van de moderne tijd. C Meppel 1975.

Prof. Dr. C.A. van Peursen, Cultuur in stroomversnelling. Leiden 1987.

P. v.d. Ploeg, Het lege testament. Franeker 1985.

Neil Postman, Wij amuseren ons kapot. Houten 1987.

J.M.M. Ritzen, De pedagogische opdracht: niet alleen voor de school. 09-1992.

H.E. Staples, Satanism and associated Phenomena: A Studi; in the

Education. Niet gepubliceerd proefschrift. Potchefstroom 1993.

P. Zandt, "Het jeugdvraagstuk. Ouders, opvoeders en jeugd", in: De Banier, 15-1951.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1995

Criterium | 60 Pagina's

Oorzaken van problemen met kinderen en de taak van de school (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1995

Criterium | 60 Pagina's