Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Waarden en normen in het onderwijs en hun relatie met de samenleving

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Waarden en normen in het onderwijs en hun relatie met de samenleving

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het was minister Ritzen die in juni 1992 middels een brief aan de scholen het initiatief nam om het debat over de pedagogische opdracht van de school een nieuwe stimulans te geven. De discussie over normen en waarden is ook aan onze kring niet voorbijgegaan en heeft mede geresulteerd in het jaarthema van de GOLV: 'Normen leren waarderen, waarden leren normeren'.In het kader hiervan werd in het laatste nummer van DRS een lezenswaardig interview gepubliceerd, dat de eindredacteur van DRS heeft gehouden met prof. dr. J.M.G. Leune. In dit interview maakt de voorzitter van de Onderwijsraad enkele behartenswaardige opmerkingen.

Dr. Leune constateert dat er in onze tijd sprake is van een moreel nihilisme. Hij verstaat hieronder de gedachte dat alles kan en alles mag en dat niets meer zeker is. Dit denken heeft geleid tot het relativeren van alle normen en waarden. Hierdoor kunnen, aldus de hoogleraar, heel essentiële menselijke waarden gaan schuiven: waarden als rechtvaardigheid, barmhartigheid, solidariteit en tolerantie. Wanneer we ervan uitgaan dat alles kan, lopen we het risico dat fundamentele gedragsprincipes worden weggeredeneerd. Dit kan achtereenvolgens leiden tot asociaal gedrag, criminaliteit en chaos. Bovendien kan het psychisch welbevinden van mensen erdoor worden aangetast. De toeneming van psychische klachten heeft dan ook mogelijk te maken met het gebrek aan moreel gezag in de maatschappij.

In zoverre kunnen wij dr. Leune volgen in zijn visie op de ontwikkelingen die gaande zijn friet betrekking tot de waardering van normen. Als het gaat over de oorzaken van deze ontwikkeling noemt hij, naar mijn mening terecht, een drietal maatschappelijke processen: individualisering, secularisatie en toenemend consumentisme,

ik wil daar persoonlijk bij aantekenen dat voor mij de secularisatie het belangrijkste verschijnsel is. En voordat ik verder ga, wil ik hierbij een klein uitstapje maken, waarvan de bedoeling later duidelijk zal worden.

Naar mijn gedachte is deze secularisatie begonnen met de Schriftkritiek. Ze begon toen men niet meer onvoorwaardelijk wilde buigen voor het in de Heilige Schrift van Godswege tot ons komende absolute gezag, maar haar gezag afhankelijk maakte van

de vraag of haar inhoud beantwoordt aan door ons opgestelde criteria. Criteria die werden ontleend aan de menselijke rede, aan de resultaten van wetenschappelijk onderzoek of aan vrome ervaring of zedelijk besef. Maar welke criteria men ook gebruikt, in al die gevallen wordt een instantie buiten de Heilige Schrift tot haar rechter verheven.

Het-is een ontwikkeling die begonnen is ten tijde van het rationalisme in de zeventiende en achttiende eeuw. Dat is een tijd die gekenmerkt werd door een onbeperkt vertrouwen in de menselijke rede. Het begon met het ontkennen van het bestaan Van de wonderen door de Engelse deïsten, even later gevolgd door de loochening van iedere bovennatuurlijke openbaring als zodanig.

In een diepgaand gesprek met de gemeentesecretaris in de periode dat ik nog wethouder was te Werkendam, kwam dit punt steeds weer naar voren. De gemeentesecretaris was actief betrokken bij het kerkelijke leven, in een gemeente waaraan een vrouwelijke predikant verbonden was. Aan het eind van het gesprek was zijn conclusie: 'Weet je wat tussen ons beiden staat? Dat is onze visie op de Heilige Schrift.'

Het mag ons allen wel bij voortduur alert maken op allerlei sluipende ontwikkelingen, ook binnen onze gezindte, waarbij men dat Woord wil aantasten en daarmee het fundament van ons bestaan omverwerpen.

De geschetste ontwikkeling gaat in steeds hoger tempo. Dit vanwege een tweetal aspecten dat aan het voorgaande kan worden toegevoegd: de enorme hoeveelheid informatie die op ons afkomt en de steeds verder gaande mondialisering van onze cultuur. Internet speelt hierbij natuurlijk een belangrijke rol. Te vrezen valt dat ook de etnische differentiatie dit proces zal stimuleren.

Zoals in de zeventiende en achttiende eeuw, toen men nieuwe landen ging ontdekken en bezoeken, de kennismaking met andere culturen leidde tot relativering van het eigene, leidt confrontatie met andere culturen in eigen land thans tot geestelijke grensverschuivingen.

Ten gevolge van dit alles is er de laatste 25 jaren sprake van een sterke relativering van de bestaande normen en waarden.

Ook de bekende en in brede kring gewaardeerde pedagoge Lea Dasberg wijst op deze ontwikkelingen. Zij constateert dat de pedagogiek het gehoorzaamheidsprobleem al vele decennia lang heeft geschuwd en daarmee tevens (een deel van) de morele opvoeding buiten de discussie heeft gehouden. 'Weg met de opvoeding' werd na de Tweede Wereldoorlog de leuze van mensen als Michel Foucault. De anti-autoritaire opvoeding brak door. Weg met de disciplinering, de regels, de dwang en de gehoorzaamheid. Alles wat immoreel was geweest in de Tweede Wereldoorlog en daarna, in de kampen van de Goelag- Archipel, in Indonesië, in Korea, in Vietnam, in Zuid-Afrika werd geïdentificeerd met het kwaad van de gehoorzaamheid: gehoorzaamheid aan wereldlijke wetten,

gehoorzaamheid aan de traditie, gehoorzaamheid aan de kerk, gehoorzaamheid aan de Bijbel. Deze anti-autoritaire opvoeding gaf aan het traditionele denken en opvoeden de schuld van alle genoemde ellende. Bevrijd kinderen van deze indoctrinatie en laat ze zelf hun waarden en normen bepalen en alles zal beter worden, zo was de gedachte van velen in toonaangevende kringen.

De kern van de problematiek

De geschetste ontwikkeling heeft geleid tot afnemend verantwoordelijkheidsgevoel, een steeds meer calculerend gedrag, hedonisme, verlies van houvast en zekerheid en daarmee gepaard gaande psychische problemen.

De constatering hiervan heeft de ministers Hirsch-Ballin (justitie) en Ritzen (onderwijs) verontrust. En vanuit deze zorg hebben zij het debat over de betekenis van waarden en normen heropend.

Dr. Leune wijst voor de oplossing van de problematiek met name naar het gezin, waar de ouders voor de taak staan de waarden en normen in een onderhandelingsklimaat beargumenteerd en met moreel gezag over te dragen. Hij noemt daarbij ook de bijzondere scholen, die vanuit hun grondslag geroepen zijn om waarden en normen over te dragen.

Maar de kern van de problematiek wordt mijn inziens door zowel de genoemde ministers als dr. Leune niet geraakt. Het gaat namelijk over de vraag welke waarden en normen moeten worden overgedragen. Ja, nog essentiëler, over de vraag wat de bron is waaruit wij de waarden en normen putten.

Dat is het essentiële waarom het in de gehele discussie rond waarden en normen mijns inziens gaat. Dr. Leune noemt het terloops en zegt relativerend: 'Je kan met elkaar twisten over de vraag uit welke bronnen je de waarden en normen moet putten.' Maar daar ligt nu juist de crux van de problematiek.

Lea Dasberg heeft dat voortreffelijk aangetoond in haar rede Meelopers en dwarsliggers, die zij in 1993, tijdens de Nationale Onderwijstentoonstelling, hield ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van Trouw.

Allereerst stelt zij heel nadrukkelijk dat de moraal, het geheel van opvattingen die bepalen wat goed en kwaad is, niet anders dan absoluut kan zijn en haar oorsprong buiten zichzelf vindt. Daarna gaat Dasberg in op de vraag door wie of door wat de moraal gedicteerd wordt. Ze wijst op verschillende antwoorden. Een van de oudste is: de natuur bepaalt de inhoud van de moraal. In de natuur geldt de wet van de sterkste. Dat betekent wegselecteren van de zwakken. Op grond van deze moraal konden Spartanen hun zwakke en gebrekkige kinderen te pletter gooien.

Daarna is de schriftcultuur gekomen. Men ging toen een geschreven codex, als Gods Woord, bevragen naar het hoe en wat van goed en kwaad.

Tijdens de Verlichting werd Gods Woord als bron van de moraal vervangen door de rede. Wat met de rede strookte, was goed en wat haar weersprak, was slecht. Dat maakte goed en kwaad tot objectieve begrippen.

In onze tijd neemt men als uitgangspunt het gevoel en de beleving van de mens: goed is wat ik als goed aanvoel en wat ik beleef als zinvol. Hierdoor werd de moraal tot een subjectief begrip gemaakt.

De bron van de moraal is verschoven van een buiten de mens gelegen gezag naar de mens zelf als maat van alle dingen.

De mens werd daarmee niet alleen de oorsprong van de moraal, maar ook het doel: dat wat het geluk of welbevinden van de mens dient, is moreel goed; dat wat dit geluk of welbevinden in de weg staat, is slecht. Vervolgens wijst Dasberg op het probleem dat het welbevinden van de een het welbevinden van de ander kan schaden. Het belang van de grootgrondbezitter staat tegenover dat van de pachtboer, het belang van de fabrieksdirecteur tegenover dat van de arbeider enz. In dit verband noemt ze de opkomst van stromin­

gen als het socialisme en het liberalisme. Beide, hoewel verschillende en tegenstrijdige opvattingen huldigend, gaan uit van de mens als maat van alle dingen.

De filosoof Drukheim probeerde dit dilemma te overstijgen door niet de mens, maar de samenleving, de maatschappij, als bron en doel van de moraal aan te wijzen. Van hem is de uitspraak: 'Zij, de samenleving, is voor haar leden wat God is voor Zijn gelovigen.' We kunnen hier spreken van een sacralisering van de samenleving.

Wanneer de moraal een zuiver maatschappelijk produkt is en uitsluitend gebaseerd wordt op de vraag wat bevorderlijk is voor de maatschappij, wordt de moraal onderworpen aan utiliteit. Dit nuttigheidsdenken heeft in onze dagen een grote ingang gevonden, ook onder ons!

Maar ook dit uitgangspunt blijkt niet houdbaar. Er zijn in een samenleving immers verschillende opvattingen over moraal en de samenleving zelf wijzigt ook steeds weer haar opvattingen.

Helder heeft Dasberg in deze analyse de noodzaak laten zien van een universele bron. Maar het wonderlijke is dat zij zelf niet kiest voor zo'n bron. Want uiteindelijk defini­

eert ze morele opvoeding als 'kinderen/leerlingen bekend maken met het probleem van de moraliteit, zonder te proberen daar kant en klare oplossingen bij te leveren.' Morele opvoeding is niet leerlingen vertellen wat goed en kwaad is. Dat moeten ze zelf, al discussiërend, opsporen. Wij als opvoeders moeten volgens Dasberg de leerlingen leren hun eigen principes te vormen en hun eigen criterium, waaraan ze die principes kunnen meten. Daarbij is het niet van belang of dat criterium God, de natuur, de rede, de gemeenschap of nog weer iets anders is. Een triest slot van een imponerende rede. De oproep van Ritzen is onuitvoerbaar. Zolang niet aanvaard wordt dat de Heilige Schrift de enige bron is voor het vaststellen van onze waarden en normen, kan er geen sprake zijn van een hernieuwde aandacht voor waarden en normen. Dan zal de discussie eindigen in een Babylonische spraakverwarring.

Toch is hiermee het debat nog niet gesloten. Het heeft ons ais onderwijsmensen wel wat te zeggen. Het doet ons weer eens op een andere wijze zien wat een onwaardeerbare schat we hebben gekregen in Gods Woord. Daarin

hebben wij de bron van onze opvattingen over goed en kwaad. In Gods heilige Wet hebben wij in het bijzonder een onfeilbare gids voor deze discussie. In de Thora, een woord dat de Duitsers zo treffend vertalen met 'Weisung', vinden wij de weg ten leven. Dat Woord is voor een lamp voor de voet en licht op het pad. Of om het met de apostel Petrus te zeggen: 'Wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichteen de Mor­

genster opga in uw harten.' (2Petr.l:19)

De relatie met de samenleving

Als wij dan in dankbaarheid mogen concluderen dat God ons in deze verwarrende tijd een onfeilbare gids heeft gegeven, zijn wij er dan met onze kinderen normen en waarden aan te leren die gegrond zijn op de Schrift? Nee, want het zijn geen zaken die alleen geleerd moeten worden.

Ik herinner me een gesprek dat ik onlangs had tijdens een overleg rond het thema 'godsdienstige en

pedagogische vorming van docenten binnen het voortgezet onderwijs'. Aan dat gesprek namen onder anderen deel ds. W. Visscher uit Amersfoort en de rectoren D. Vogelaar en W. Büdgen. Tijdens dat spontane gesprek kwam de vraag op hoe het toch kan dat we op onze scholen voor voortgezet onderwijs zoveel doen aan godsdienstige vorming en dat er zo weinig van beklijft. Alle gesprekspartners hadden die ervaring opgedaan met sollicitanten in het voortgezet onderwijs. Niet alleen elementaire kennis ontbrak, maar men wist ook vaak de toepassing van onze reformatorische uitgangspunten in de concrete lessituatie niet te maken.

Een van de gesprekspartners wees ons op twee mogelijke oorzaken: a. de voortgaande fragmentarisering van onze samenleving; en b. het feit dat onze scholen nog steeds niet voldoende in staat zijn de normen en waarden voor onze leerlingen te operationaliseren, zodat deze leerlingen de normen en waarden ook concreet leren toepassen in de bestaande samenleving. 'Leerlingen zijn nog te weinig in staat om de touwtjes aan elkaar te knopen', zo werd plastisch gezegd. Het raakte de kern van een stuk problematiek van onze scholen. Op dat laatste aspect, dat voor mij van wezenlijk belang is, wil ik tenslotte nog nader ingaan.

Allereerst wijs ik op de noodzaak van de docent als identificatiefiguur. Ongetwijfeld een bekende opmerking en misschien tot vervelens toe gehoord en gelezen. Maar het is het meest wezenlijke van ons onderwijs. Ik ben zelf vader van zes kinderen, van wie er drie voortgezet reformatorisch onderwijs volgen. Ik hoor, tijdens de gesprekken aan tafel, hoe er leraren zijn die door hun gedrag alle respect en alle moreel gezag van wat ze met hun woorden zeggen voor te staan, verliezen. Er kan dus nooit voldoende gewezen worden op het belang van de leraar als identificatiefiguur.

Maar het tweede is dat de we als opvoeders allen weten dat abstracties voor de klas moeten worden geoperationaliseerd in concrete zaken en handelingen. Dat geldt ook voor waarden en normen.

Tijdens de voorbereiding voor deze lezing stuitte ik op het project 'identiteit in de beroepsgerichte vakken'. Binnen dit project hield men zich bezig met de vraag of het aanleren van praktische vaardigheden ook iets te maken heeft met levensbeschouwing. Of, anders gezegd: Kan een docent tijdens de beroepsgerichte lessen in de bovenbouw van het vbo buiten het verzorgen van de dagopening en -sluiting iets meegeven aan waarden en normen, die voortvloeien uit onze geloofsovertuiging? Dit leek mij een aardig project, waarvan we met elkaar iets kunnen opsteken. Het vbo staat mooi tussen de basisschool en het avo/atheneum en heeft een directe link naar de dagelijkse praktijk via de praktijkgerichte vakken.

In het project heeft men gekeken hoe waardebegrippen als rentmeesterschap, gezagsverhoudingen, naastenliefde, toewijding, de persoonlijke relatie tot God, afhankelijkheid, verantwoordelijkheid, dienstbaarheid en ijver (overigens een niet-limitatieve opsomming) in de beroepsgerichte vakken van een Bijbelse inhoud worden voorzien.

Om de praktische betekenis van deze waardebegrippen wat nader te adstrueren enkele willekeurige voorbeelden uit de praktijk:

Vanuit de school a. Een leerling hangt een stuk gereedschap bij de verkeerde machine, waardoor voor de volgende leerling een gevaarlijke situatie kan ontstaan. Het was een 'geintje'.

b. Een leerling ruilt een mislukt onderdeel van zijn werkstuk met dat van een andere leerling.

c. In plaats van in de olieton spoelt een leerling 'afgewerkte' olie via de wasbak in het riool.

d. Een groep leerlingen drukt bij het handenwassen de hele zeepautomaat leeg.

Vanuit de stage 1. Een collega, met wie je samen een klus doet, flest de zaak. Hoe zit het met jouw verantwoordelijkheid?

2. De afdelingsleider, onder wie jij als bejaardenverzorgster moet werken, zegt geen enkele moeite te hebben met het toepassen van euthanasie op demente bejaarden. Wat zeg je dan?

3. Het collegaatje met wie je samenwerkt, vertelt je dat ze lesbisch is. Hoe reageer je?

4. Wat doe je als je in een supermarkt werkt waar ook seksbladen in het schap liggen? Of als je in een garage werkt waar seksbladen aan de muur hangen?

Dit is een vrij willekeurige greep uit de situaties waarin de waardebegrippen die we zojuist hebben aangegeven, een plaats dienen te krijgen.

Middels een zeer uitgebreide enquête heeft men gepeild welke plaats de identiteit in de beroepsgerichte vakken krijgt. De concrete vraag was: Hoe vindt de overdracht van waarden en normen plaats en hoe komt dat bij de leedingen over? /\an de enquête hebben zo'n 600 leerlingen (uit 4vbo) meegedaan en ongeveer 80 docenten, die allen beroepsgerichte vakken geven. Rond alle bovengenoemde waardebegrippen zijn vragen gesteld.

Bij het begrip gezagsverhoudingen werd onder meer de vraag gesteld of en hoe door docenten gesproken werd over collega's en/of directieleden. 34% van de leerlingen meldde dat er positief, 4% dat er negatief en 62% dat er afwisselend positief en negatief door docenten over mededocenten gesproken werd.

Bij het begrip naastenliefde werd gevraagd naar de correcties van docenten op ruw taalgebruik. 51% gaf aan dat er altijd of meestal aandacht aan werd gegeven, 49% gaf aan dat er soms of nooit over werd gesproken.

Bij het begrip toewijding werd gevraagd naar de houding op de werkplek als men geconfronteerd werd met aanstootgevende posters, schuine moppen en schuttingtaai. Uit de antwoorden bleek dat er door de docenten met 6% van de leerlingen altijd over was gepraat, 13% gaf aan dat dit meestal, 43% dat dit soms en 38% dat dit nooit gebeurde.

Bij het begrip diensthaarfieid g\ng het over zaken als zondagsarbeid, zwart werken, knoeien met de gevraagde kilometervergoeding en staken. 58% van de leerlingen vond dat deze zaken voldoende aan de orde waren geweest, maar 42% vond dat niet.

Eenzelfde tendens was merkbaar bij het begrip relaties, omgaan met andersdenkenden. Ook hier gaf bijna 50% van de leerlingen aan dat er niet over was gesproken tijdens de les.

De opstellers van de enquête vermelden in hun conclusies het volgende: 'Tevens komt naar voren dat op het terrein van de praktische invulling van de reformatorische identiteit nogal wat zaken blijven liggen.' Ik denk, gezien het bovenstaande, dat dit een terechte constatering is.

Vervolgens lezen we in de reflectie op deze enquête de hartenkreet: 'Gezien de maatschappelijke ontwikkelingen dienen we de leerlingen nog bewuster voor te bereiden op een verantwoorde en gemotiveerde keuze, waarbij het Bijbelse principe van 'vreemdelingschap' uitgangspunt dient te zijn.' Tijdens een symposium waarbij de uitslag van de enquête werd gepresenteerd, werden door de aanwezige docenten de volgende stellingen geponeerd:

1. De docenten moeten beter voorbereid zijn om bij te dragen aan de geestelijke vorming van de leerlingen en zich meer bewust worden van hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het overdragen van de identiteit op de leerlingen.

2. Er dient een katern te worden gemaakt met een verhandeling over bijvoorbeeld de Tien Geboden, waarin een duidelijke relatie wordt gelegd met de beroepsgerichte vakken. Hierin moeten situaties uit de praktijk verwerkt worden.

Tot zover enkele krenten uit dit rapport, dat naar mijn mening een duidelijke worsteling aangeeft met de bovengeschetste problematiek en ook aanzetten geeft tot een verdere doordenking.

Helaas trof ik in de DRS een artikel aan waarin gemeld werd dat het initiatief in het voorjaar van 1998 is vastgelopen. Een trieste ontwikkeling. Maar gelukkig is aan het eind van dat jaar een nieuwe werkgroep gestart, de werkgroep 'Normen en waarden'. Men heeft een ambitieus programma, waarin onder meer staat dat men zich wil bezinnen op de vraag hoe we jonge mensen kunnen leren als christenen onbeschroomd in deze wereld te staan. De wereld daagt ze namelijk uit voor hun diepste overtuiging uit te komen.

Nu spreekt mij dat laatste argument niet het meest aan. Naar mijn oordeel dienen we te leven als christen om de Heere daarin te eren en de naaste tot Hem te trekken. Maar dit terzijde. Het gaat erom dat we onze leerlingen zo toerusten, dat ze waarden en normen concreet kunnen toepassen en dat ze leren eruit te leven in een geseculariseerde samenleving.

Ik wil graag een aantal concrete suggesties geven.

Werk in de klas met concrete situaties: oefen de leerlingen met voorbeelden uit de dagelijkse praktijk, bijvoorbeeld een verzoek van de baas om zwart te werken. Laat de leraar de leerlingen enigszins prikkelen door hen over eigen opvattingen te laten nadenken in een discussie met medeleerlingen. Laat leerlingen (het ontbreken van) waarden en normen heel concreet in beeld brengen door ze uit bijvoorbeeld bladen als Libelle en Margriet artikelen te laten verzamelen die iets zeggen over zaken rond het zevende gebod. En bespreek wat ze in collagevorm hebben verzameld.

Laat bijvoorbeeld leerlingen een sollicitatiebrief schrijven naar een bedrijf en oefen het voeren van sollicitatiegesprekken middels een ingehuurde medewerker personeelszaken. En laat daarbij dan zaken als zondagsarbeid en abortus aan de orde komen.

Laat door concrete situaties heel duidelijk de relevantie van de waarden en normen voor het dagelijkse leven zien.

Tenslotte nog een aantal afsluitende opmerkingen. Laat elke onderwijsvorm, van basisschool tot vwo, zich bezinnen op de vraag welke normen en waarden zij wil overdragen en op welke wijze zij hier heel concreet gestalte aan wenst te geven, zoals hierboven gedaan is bij het vbo. Ten tweede stel ik de vraag aan de orde - die ik mis in veel publicaties hierover - hoe we het gezin hierbij kunnen betrekken. Want het is noodzakelijk dat men ook daar weet op welke wijze de school vorm geeft aan de oplossing van deze problematiek. En het is ook hard nodig dat binnen het gezin door de ouders aandacht aan deze zaken wordt gegeven. Want als alles binnen de gezinnen duidelijk was, behoefde de school aan deze zaken niet zo expliciet aandacht te schenken. Daarom moet erover nagedacht worden hoe de samenwerking tussen school en gezin geïntensiveerd kan worden. Wat kan er een vormende werking uitgaan van een goed en open gesprek onder het eten met de kinderen. Een gesprek waarin ook hun inbreng serieus wordt genomen. Daarbij moeten we meenemen de waarschuwing van professor Dodde in zijn reactie op de lezing van Lea Dasberg, dat het voor de school onmogelijk is op te voeden, als de waarden en normen niet reeds in het gezin en de kerk zijn bekendgemaakt en voorbereid. Hij acht namelijk opvoeden allereerst een taak voor gezin en kerk. Als deze hun taak in dit opzicht verwaarlozen, is het bewerken van een mentaliteitsverandering een onmogelijke opdracht voor de school.

Ik rond af. We hebben ten opzichte van alle anderen die worstelen met de discussie rond waarden en normen een bijzonder voorrecht: we hebben Gods Woord tot bron en norm van ons handelen. Laten we, mede in het licht van Dodde's waarschuwing, ons als kerk, gezin en school gezamenlijk'mzetten om onze jonge mensen te leren, onder biddend opzien tot de Heilige Geest, van Wie we in alles afhankelijk zijn, als christen in deze samenleving te staan tot eer van de Koning.

Ds. mr. A.A. Egas

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

De Reformatorische School | 44 Pagina's

Waarden en normen in het onderwijs en hun relatie met de samenleving

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

De Reformatorische School | 44 Pagina's