De schat van Elia Kahvedjian
Drie generaties Armeense fotografen in Jeruzalem
"Hij begon met niets en hij liet ons een schat na." Ruben Kahvedjian vat leven en werk van zijn grootvader Elia in een paar woorden samen. Elia Kahvedjian trok met de Leica en de Hasselblad heel Palestina door, van noord tot zuid, van west naar oost. Hij legde de karakters op zachte manier vast. Dat was misschien vanwege de verschrikkingen die hij meemaakte. Pas toen hij over de tachtig was, begon hij daarover te spreken. Hij zei: "Nu pas is het mij heel duidelijk wat mij en mijn familie overkomen is."
Op de toonbank van de winkel van Ruben Kahvedjian en zijn vader Kevork dampt de zwartbruine koffie in een grijs plastic bekertje. Achter het glas liggen de oude beelden van Jeruzalem die Elia Kahvedjian nog geschoten heeft. De ventilator ruist zachtjes en een lichte geur van ontwikkelaar hangt in de winkel. Want vader Kevork en zoon Ruben drukken de antieke negatieven nog steeds af.
Toen Elia Kahvedjian in 1915 vijf jaar oud was, werd zijn leven wreed verstoord. Het Turkse leger dreef de Armeniërs uit het plaatsje Urfa naar de Syrische woestijn. Zijn moeder zag kans hem onderweg aan een Koerd te geven. Even later hoorde Elia geweerschoten. De Armeense bannelingen riepen tot God. De grote moord was begonnen.
De Koerd nam Elia voor enkele weken in huis. Daarna bracht hij de kleine jongen naar Mardin. Hij verkocht hem aan een Syrisch-orthodoxe vrouw. Hij moest lucht pompen in de werkplaats van haar man, een ijzersmid. Telkens als hij ondeugend was, zei de smid: "Ik heb je voor twee stukken goud gekocht, en nu doe jij me dit aan?" Toen zijn vrouw overleed en hij hertrouwde, wilde zijn nieuwe vrouw dat Elia op straat werd gezet. Hij was hun zoon immers niet.
Elia zwierf over straat en was gedwongen te bedelen. Er heerste honger. Eén keer zelfs wierp iemand een mes naar hem. Hij zag de schedels. De mensen waren door de honger tot kannibalisme vervallen. Elia slaagde erin een Syrisch-orthodox klooster aan de rand van Mardin te bereiken. De monniken gaven hem 's nachts onderdak, maar overdag was hij gedwongen langs de straat te slenteren en om geld of eten te smeken.
Vluchtelingen
Toen de Eerste Wereldoorlog in 1918 afliep, verschenen er zendelingen van de American Near East Relief Foundation (NEF) in de stad. De NEF was in 1915 opgericht om de vluchtelingen te helpen. Ze vonden een groep van ongeveer twintig Armeense kinderen uit Urfa. Ze brachten hen terug naar hun geboortestad. Elia, toen 9 of 10 jaar oud, kon het huis van zijn ouders niet terugvinden. De familieleden van alle kinderen waren verdwenen.
Toen de Britten en Fransen zich uit Turkije terugtrokken, brachten de zendelingen de weeskinderen via Syrië naar Jibeil in Libanon. Vandaar uit zouden ze over het Midden-Oosten worden verspreid. Elia wilde graag naar Jeruzalem. De zendelingen brachten hem naar Nazareth, omdat daar een weeshuis was dat hem kon opvangen.
Een van de leraren in het weeshuis was tevens fotograaf. Hij zag dat Elia talenten had op het gebied van schilderkunst. "Ik zal je leren fotograferen", zei hij. Telkens als zijn leermeester eropuit trok, ging Elia mee. Een extra handje konden de fotografen in die dagen wel gebruiken, want de camera's waren loodzwaar. In 1924 maakte hij zijn eerste foto's in Nazareth. Kevork heeft er nog een paar negatieven van.
Toen hij 15 jaar was, gaven zijn opvoeders hem te verstaan dat hij groot was en dus het weeshuis kon verlaten. Maar aan zijn lot overgelaten werd hij niet, want hij kon terecht in een weeshuis dat onder supervisie van de Britten stond: het Armeense convent in de Oude Stad van Jeruzalem. Zijn verzorgers vonden een baantje voor hem bij Armeense fotografen. In 1935 begon hij te werken in de fotowinkel van de broeders Hanania.
Catastrofe
Ondertussen was Elia ook meer te weten gekomen over de catastrofe die zijn familie was overkomen. De American Near East Relief Foundation hielp de overlevenden van de genocide de familieleden terug te vinden. Alleen een van Elia's zusters had de grote moord overleefd. Zij woonde in Aleppo in Syrië. Het bleek dat Elia's ouders, vijf broers en drie zussen, ooms en tantes -in totaal zo'n 160 familieleden- uit het leven waren weggerukt.
Elia ging bij zijn zuster in Aleppo op bezoek. In Syrië vond hij ook zijn vrouw Azniv. In 1940 kreeg hij de kans de winkel van de gebroeders Hanania te kopen. Hij vroeg hen twee jaar tijd om de prijs te betalen. Dat lukte. In 1942 werd de naam van de winkel veranderd in Elia Photo Service. Het ging de Armeense fotograaf voor de wind. Boven de winkel bevond zich een hotel voor Britse soldaten, en de Britten namen hem als fotograaf. Hij opende nog twee andere winkels in de buurt.
Maar in het Midden-Oosten laten oorlogen -en daarmee nieuwe tragedies- niet lang op zich wachten. Elia's Britse vrienden waarschuwden hem in 1948 dat er een ramp kon plaatsvinden. In allerijl wist hij nog dozen met negatieven en camera's naar het Armeense convent te brengen. Even later was de opsplitsing van Jeruzalem in een Joods (westers) en een Arabisch (oostelijk) gedeelte een feit. Voor Elia was het logisch dat hij naar het oostelijk gedeelte trok, omdat daar het Armeense convent lag. Zijn drie winkels lagen tussen beide gedeelten in. De winkels -en de negatieven die niet in veiligheid waren gebracht- gingen verloren.
Toen hij in 1950 het winkeltje in de christelijke wijk van de Oude Stad van Jeruzalem opende, zeiden Palestijnse vluchtelingen dat hij gek was. "Wij gaan terug naar onze huizen in het westelijk gedeelte", zeiden zij. Het lukte hem het hoofd boven water te houden als portret- en bruiloftsfotograaf. Toen in 1967 de Israëliërs Oost-Jeruzalem veroverden, waren er geen gevechten in de buurt van de winkel. De klandizie nam na de oorlog toe.
In de genen
"Fotografie zit ons Armeniërs in de genen", zegt Kevork Kahvedjian, nu 57. Hij studeerde in de jaren zestig voor accountant, maar besloot hetzelfde werk als zijn vader te gaan doen. Die vertelde hem: "Als je van je hobby je werk maakt, zul je succes hebben." Ook Kevork hield zich bezig met portret- en bruiloftsfotografie voor de Arabieren in Oost-Jeruzalem. Bovendien kreeg hij er werk bij op de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. Tot op de dag van vandaag maakt hij dia's die docenten gebruiken bij colleges archeologie en kunstgeschiedenis.
In 1984 vond Kevork op een zolder in het Armeense convent een aantal dozen. Zijn vader zei: "Dat zijn wat oude negatieven." Met de hulp van zijn vader catalogiseerde Kevork ze en noteerde de data. In 1993 hingen zijn zwartwitfoto's in het American Colony Hotel in Jeruzalem. De bezoekers van de tentoonstelling waren enthousiast. Dat gold vooral voor het personeel van de consulaten. "De mensen hielden van de dagelijkse scènes die hij in beeld bracht", zegt Kevork. In 1998 publiceerde Kevork een fotoboek. Zijn vader voelde zich overgelukkig. "Jij zorgt ervoor dat men zich mij nog een hele tijd zal herinneren", zei hij.
In de etalage van de fotozaak hangen enkele foto's die Elia heeft gemaakt en die de klanten voor 18 euro kunnen kopen. Hij documenteerde een veranderende samenleving. Platen van biddende Joden bij de Klaagmuur, Arabieren op het land, vissers die hun netten uit de zee trekken bij Gaza, Britse soldaten die jongeren fouilleren, een zeppelin die over de Heilige Stad zweeft, en nog veel meer.
Deze dagen zijn er nog maar weinig toeristen die door het Al Khandastraatje kuieren. Angst voor bommen en schietpartijen heeft ze uit het Heilige Land weggejaagd. De elfde september bracht de klad er nog verder in. Kevork schat dat de omzet driekwart is gedaald. De clientèle bestaat vooral uit de "plaatselijke buitenlanders", de Europeanen, Amerikanen en Aziaten die een tijd in Jeruzalem wonen. Als mensen een tijdje in de stad hebben geleefd, nemen ze graag enkele oude prenten mee om aan de muur te hangen.
Identiteit
Kevork heeft recent zo'n vier Armeense gezinnen zien wegtrekken. Hij schat het aantal Armeniërs in het Heilige Land nu op 1800. Volgens onderzoekers waren er in 1945 nog zo'n 6000 Armeniërs. "Tot op de dag van vandaag proberen Armeniërs het land te verlaten", zegt Kevork. "Ze verkopen hun spullen en gaan naar een ander land als het ergens niet goed is."
Maar de Kahvedjians hebben met goede en slechte tijden leren leven. De 24-jarige Ruben heeft nieuwe plannen. Hij heeft een broer die in een andere fotozaak in Jeruzalem ervaring opdoet met moderne afdrukapparatuur. Met die broer wil hij in "het nieuwe Jeruzalem" een fotozaak openen. Nu wandelt hij in de voetstappen van zijn grootvader door op dezelfde plekken kleurenfoto's te maken. Die zijn bestemd voor een nieuw boek. "Ik werd geïnspireerd door het werk van mijn grootvader", zegt hij. "Ik wilde zien hoe de stad Jeruzalem veranderd was. Overal blijken de verschillen. In de kleding, in het werk dat de mensen doen en in levensstijl."
Thuis spreken ze Armeens. Kevork spreekt ook Engels, Arabisch en een beetje Hebreeuws. De Armeense identiteit is alles voor hem. "Als Armeniërs hebben wij hier ons eigen leven, onze eigen clubs en onze eigen zaken. We proberen de Armeense jongens en meisjes met elkaar in contact te brengen. Ik vecht voor mijn identiteit. Mijn voorouders stierven omdat zij aan hun identiteit wilden vasthouden. Mijn vader was de enige die overbleef. Ik probeer dat leven nu voort te zetten."
Dit is het derde en laatste artikel in een serie over Armeniërs en de genocide. De vorige artikelen verschenen 31 augustus en 3 september.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 2002
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 2002
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's