Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Het léven gaat ontbreken”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het léven gaat ontbreken”

12 minuten leestijd

„Het geestefijk leven gaat steeds meer in onze gemeenten ontbreken. De personen die vroeger de gemeenten nog samenbonden vallen veeg”. Ds. F. Mallan is wat dat betreft vol zorg over zijn kerkverband, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. „Maar gelukkig zijn er ambtsdragers die hun schouders er nog onder vtillen zetten, al missen zij veelal het geestelijk leven van de vroegere ambtsdragers. God houdt Zijn Kerk in stand. Er zijn er nog die toegebracht moeten worden”.

Al van jongs af aan voelde ds. Mallan zich geroepen’ tot het predikambt. „Toen ik ds. Kersten op de kansel in Rotterdam zag, voelde ik als kind dat ik daar ook eens zou staan. Ik werd erbij bepaald dat ik tot dit werk afgezonderd zou worden, zij het dat het wel door een diepe weg zou gaan. De lust tot het ambt was er altijd, maar ook altijd het gevoel van onbekwaamheid”. Hij was twintig jaar toen hij in 1945 door het curatorium werd aangenomen. Ds. J. Fraanje was toen voorzitter. Ds. G. H. .ersten en dr. C. Steenblok waren docenten.

Het was een grote groep studenten van de Theologische School die hij toen meemaakte, direct.na de oorlog. Maar liefst veertien studenten volgden de opleiding. Ds. K. de Gier is nog de enige die van de groep is overgebleven. Contact tussen beiden is er echter niet meer. De scheuring van 1953 verbrak de verhouding. Met student Dieleman had ds. Mallan zeer nauwe omgang.

„Het heeft mij veel pijn gedaan dat hij met de scheuring niet met ons is meegegaan”.

Ds. Mallan had grote achting voor dr. Steenblok. „Toen hij uit de Gereformeerde Kerken overkwam, was ik er gelijk overtuigd van dat hij de zuivere leer bracht. Ik kreeg zelfs apart les van hem in de oude talen. De voelde altijd dat de vreze des Heeren bij hem te vinden was”.

De eerste synodale vergadering die ds. Mallan in Rotterdam bijwoonde, in 1945, maakte grote indruk. „Ds. J. Fraanje stond aanvankelijk nog een beetje onder invloed van ds. R. Kok, die zich toen tegen dr. Steenblok keerde. Maar toen stond ds. Fraanje ineens op en zei van de Heere te geloven hebben gekregen dat Steenblok docent moest worden. Toen was men ineens uitgepraat”.

Veel achting had ds. Mallan uiteraard voor ds. Kersten. Als kind zat hij vaak al onder diens gehoor. „Ik weet nog dat toen ik als kind onder zijn prediking zat, vol overtuigingen, ik sidderde en beefde toen hij aan zijn toepassing begon”. Ds. Kersten gaf hem lessen in de dogmatiek en het kerkrecht. Ds. Mallan heeft ds. Kersten in de laatste drie jaar van diens leven meegemaakt.

„In 1948 deed ik kandidaatsexamen, in die nacht is ds. Kersten overleden”.

Scheuring

Ds. Mallan wil er liever niet over praten, maar eraan voorbijgaan kan hij ook niet: de beruchte scheuring van 1953. „Als je bent opgegroeid in het kerkelijk leven van onze gemeenten, dan is het zwaar te verdragen dat ineens die scheuring komt. Ik heb het niet voor niets een scheuring genoemd. Je bent ervan losgescheurd, zo’n pijnlijke zaak is het geweest. Dat heb ik vooral gevoeld tijdens de synode in Utrecht. Wel mocht ik achteraf geloven dat de scheuring móést plaatsvinden. Bij de gemeenten die we achterlieten, is veelal het hek van de dam. De oppervlakkigheid is toegenomen. Er is helaas geen weg meer terug”.

Het is een moeilijke tijd geweest direct na de scheuring, zo herinnert zich de Alblasserdamse predikant. „Toch, als ik er nu aan terugdenk, is het ook weer niet zo’n onaangename tijd geweest. Toen wij na de synode door Utrecht liepen, na de schorsing van de predi-’ kanten, waren verschillende achtenswaardige ambtsdragers met ons. In die tijd is de band nauw met elkaar gevoeld. Meer dan eens heb ik er goedkeuring over ondervonden, maar natuurlijk ook bestrijdingen”.

Visie op prediking

Bij ds. Mallan zijn leven en werk nauw met elkaar verbonden. De geestelijke gebeurtenissen in zijn jonge jaren hebben niet alleen het persoonlijk leven van ds. Mallan gestempeld, maar ook zijn prediking. De gangen van zijn leven werkten ook door in zijn prediking.

„Zoals ik het ervaren heb, zo preek ik het ook”, zo zegt ds. Mallan. „En „wat ik heb beleefd, lees ik ook bij de discipelen. Zij hebben eerst drie jaar een aangename tijd met de Heere Jezus gehad, als vrucht van de openbaring van de Persoon. Maar Hij zei: Het is u goed dat ik wegga”.

Ds. Mallan gebruikt liever niet gezelschapstermen in de prediking (zoals “zien is nog geen hebben”), maar vindt het wel nodig voor het jonge geslacht om op bepaalde uitdrukkingen van oude christenen te wijzen. De prediking moet er zijns inziens wel op wijzen dat de wedergeboorte met de ellende begint, niet met Christus. „Aan de kennis van Christus gaat het nodige vooraf’.

Dat laatste benadrukte hij recent nog eens in “De Wachter Sions”. „We moeten eraan vasthouden dat de heen wijzing naar de Persoon nog niet hetzelfde is als de kennis van de Persoon Zelf. Christus is een verborgen Persoon Die geopenbaard moet worden”. Of het dan allemaal nog verkeerd kan gaan na de wedergeboorte? „Nee, als het begin uit God is, kan het fiiet alle kanten meer uitgaan. Want het begin is er. Maar wannneer het Evangelie zijn kracht begint te doen in de heenwijzing naar de Persoon, kennen we de Persoon Zelf nog niet”.

Prediking

Ds. Mallan heeft veel gepreekt.Momenteel worden tal van preken klaargemaakt voor de druk. De prediking moet schriftuurlijk-bevindelijk zijn, zo vat hij samen. „De preek moet een goede vetklaring van de tekst geven en die plaatsen in het raam van het hoofdstuk en de geschiedenis. Je kunt niet zomaar een verhaal brengen en daar een tekst aan ophangen. Maar ook de weg die de Heere met Zijn volk houdt, mag niet in de preek ontbreken. Het blijft gaan om de kernpunten: de kennis van de verlorenheid en schuld van de mens, van God in Zijn recht en van Christus in Zijn verlossend werk”.

Ds. Mallan is er altijd een voorstander van geweest om de oude schrijvers te lezen. Veel heeft hij naar zijn zeggen geput uit a Brakel, Comrie, Van der Groe, Huntington, Warburton, Philpot, maar ook Boston en de Erskines. Dat de opkomende generatie in zijn kerk niet meer naar die schrijvers grijpt, betreurt hij ten zeerste. Hij durft er ook niets kwaads van te zeggen dat in de ‘eigen’ leesdiensten vaak wordt gegrepen naar Kersten, Fraanje, Steenblok en de eigen predikanten van de laatste tijd. Hij betreurt het wel als de ‘echte’ oudvaders er te veel bij inschieten. „De oudvaders zijïi zo vol geestelijke inhoud. Straks kennen we ze niet meer Wat de oude schrijvers betreft kunnen sommige baptistenpredikers, zoals Philpot, wel gelezen worden, maar niet regelmatig, orridat de toepassing ontbreekt”.

Ds. Mallan benadrukt verder dat oudvaders goed -dat wil zeggen ook helemaal- gelezen moeten worden. Vooral voor de latere puriteinse schrijvers heeft hij niet zo’n grote achting. Er zijn schrijvers waar ds. Mallan niet zo snel naar grijpt, zoals Spurgeon.

Ook in de leesdiensten komen ze niet voor. „In ons kerkelijk leven hebben we de strijd gehad over de wijze van voorstelling van de genade. Daar moeten we wel een beetje rekening mee houden. Ik geloof dat de ‘ruimere’ Schotse en Engelse schrijvers vroeger niet verkeerd werden gelezen”.

Opkomende geslacht

Ds. Mallan is vooral bezorgd over het opkomende geslacht. „We leven in hoogst ernstige tijden. De dag van de wederkomst is nabij. We leven in een tijd van oppervlakkigheid. De wereldgelijkvormigheid neemt ook bij ons sterk toe.

De wil er bij de jongeren op aandringen om de zuivere leer der waarheid te onderzoeken, zodat we bewaard worden voor afglijden. Er zijn er zo weinig die weten wat er gekend moet worden. En dat komt weer omdat er zo weinig geestelijk leven is. Vroeger waren er van die personen die de gemeenten samenbonden. Ook vrouwen. Juist die kinderen Gods gaan steeds meer ontbreken”.

Tot op heden heeft ds. Mallan echter veel liefde van de gemeenten mogen ondervinden. „Er mag een band van saamhorigheid zijn, een band van grote liefde. Waar je ook komt, je voelt het gelijk.

Ds. Roos en ik mogen als predikanten eikaars lasten opdragen om alzo de Wet van Christus te vervullen. Wij mogen in liefde en eensgezindheid met elkaar omgaan, terwijl het best kan zijn dat je met meer leraars meer verdeeldheid hebt”.

Noodtoestand

Verkeert het kerkverband in een noodtoestand? „Ja”, zegt ds. Mallan. „Maar het is de vraag of de nood ook gevoeld wordt”, zo voegt hij eraan toe. „Het is mijn verzuchting dat de nood werkelijk opgebonden wordt. Anderzijds, als je ziet naar andere landen: hoeveel ker ken bloeiden niet vroeger in Engeland, Schotland, Frankrijk en Duitsland? En wat is ervan overgebleven?”

Bijna vijftig j aar predikantschap, dat bi edt ook de gel egenhei d om de schuldvraag te stellen. Met hoeveel gebreken is het werk in Gods wijngaard vaak niet besmet? Ds. Mallan:

„Natuurlijk, er zijn altijd veel dingen die je verkeerd doet. Maar het is een verschil hóe je terugkijkt. De Heere doet je wel eens terugkijken, maar de satan ook wel eens! Ik kan toch niet ontkennen dat de Heere Zijn hand ten goede over ons wil uitstrekken en dat de Heere ons gedachtig wil zijn. En ik mag zelf ook geloven dat Christus verzoening gedaan heeft, ook aangaande mijn ambtelijke schuld. De laatste zondag heb ik dat nog eens mogen geloven”.

Ds. Mallan is oud geworden. Een zeer actief leven ligt achter hem. Lichamelijke gebreken maken het functioneren steeds moeilijker. „Ik mag voor opstand bewaard worden. Als ik ‘s nachts niet kan slapen, mag ik ook wel eens blikken op de weg die de Persoon van de Middelaar is gegaan. Zijn handen en voeten waren doorgraven. Wat heb ik dan meegemaakt?”

Hij grijpt de laatste tijd regelmatig naar het bundeltje “Uitgekipte geestelijke gezangen”. „Kent u het eeuwigheidslied?” zo vraagt hij mij.

Bewogen leest hij het voor: „Daar zullen we eeuwig zijn/ in ‘s Bruidegoms aanschijn/ en hebben vrij genieten/ en na een eeuwig zien/ zal ons het eeuwig zien/ van Hem nog niet verdrieten”.

„Ach, bij dat boekje leefden de oude christenen. Wie kent dat nog?”


„Ik heb het emeritaat echt niet gezocht”. Ds. F. Mallan (71), predikant van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, wil dat graag vooropstellen. Hij is om gezondheidsredenen gedwongen emeritaat aan te vragen. Oorsuizingen maken het hem onmogelijk zijn ambtelijk werk nog langer te verrichten. Veel troost ondervindt hij de laatste maanden uit een recent verschenen boek met brieven van Luther waaruit blijkt dat ook de Duitse hervormer gepijnigd werd door heftige aanvallen van oorsuizingen.

Ds. Mallan weet moeiteloos te citeren welke oudvaders óók rond zijn leeftijd met emeritaat gingen: Smytegelt (70), Hellenbroek (70) en Comrie (64). „Het is gewoon een bepaling in de Dordtse Kerkorde”. Maar het valt hem wel zwaar om niet meer te kunnen voorgaan in kerkdiensten. Ook in zijn eigen gemeente kan hij het Woor d niet meer bedienen. Hij volgt nu ‘s zondags aan de kerktelefoon de preken. De (kortere) doopdiensten en huwelijksbevestigingen probeert hij wel zo veel mogelijk nog te leiden. Maar ook het staan wordt moeilijker.

Frans Mallan werd op 18 april [925 te Rotterdam-Kralingen geboren. Op zesjarige leeftijd beleefde de kleine Frans een „dodelijkst tijdsgewricht”. „In de nacht van zaterdag op zondag moest ik sterven en dat kon ik niet. De zondagmorgen daarop liet ds. G. H. Kersten in de kerk aan de Boezemsingel psalm 116:2 en 3 zingen, over de angst en de benauwdheid der hel. Dat zijn dingen die je nooit meer vergeet”. Het behaagde de Heere de jonge Frans na een verdere leiding te openbaren dat hij zalig kon worden. Na deze openbaring van de mogelijkheid van zalig worden, kwam Frans later, op 11 -jarige leeftijd, t ot de kennis van de Persoon van de Middelaar Zelf. Daarmee was de geloofsweg nog niet beëindigd. Tot verzekering van zijn verzoende staat met een Drie-enig God kwam Mallan tussen het 13e en ISe levensjaar.

Ds. Mallan werd direct na de oorlog - i n 1945- door het curatori um als student van de Theologische Schooi aangenomen. Het jaar daarop preekte hij al, op 21-jarige leeftijd. Zijn eerste gemeente was Bruinisse, waar hij in 1948 door ds. J. Fraanje werd bevestigd. Bewogen jaren volgden. Hij ging met de ‘scheu-. ring’ van 1953 mee en diende daarna de gemeenten van Veenendaal (I960), Gouda (1968). Vlaardingen (1972), Rhenen (1976) en sinds 1984 Alblasserdam. Ds. Mallan vervulde als centrale figuur binnen zijn kerkverband tal van functies. Hij publiceerde diverse boeken, schreef en schrijft als hoofdredacteur wekelijks artikelen voor het kerkblad “De Wachter Sions”. Ter gelegenheid van zijn veertigjarig ambtsjubileum kreeg hij in 1988 een boek met opstellen aangeboden.

Ds. Mallan staat overal in den lande bekend als een strijder voor de “zuivere leer der waarheid”. Hij heeft er nooit een geheim van gemaakt dat de leer van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland volgens hem de enige ware is naar Gods Woor d. Van deze overtuiging leggen ook boeken als “Ui t ons uitgegaan” en het -recent e- “De waarheid hogelijk geboden” getuigenis af; boeken die vooral het opkomende geslatht moeten wijzen op het belang van de strijd die er rond ‘1953’ is gevoerd.

Maar ook de schaduwen zijn over zijn leven gevallen. De scheuringen van 1953 en 1980 lieten hem niet onberoerd. In 1980 verlieten zelfe drie ‘eigen’ predikanten het kerkverband. Zijn vrouw ontviel hem, vlak voor de herdenking van zijn ambtsjubileum, plotseling door de dood. Ds. J. Roos is nu als enige predikant in het kerkverband overgebleven, al mag het ds. Mallan t ot troost zijn dat hij student A. Schultink kan opleiden en dat deze bijvoorbeeld de catechisatielessen verzorgt in Alblasserdam.

Dat ds. Mallan oud geworden is, betekent dat hij steeds meer met zijn einde bezig is, zo zegt hij. „Ik moet de dingen steeds meer loslaten, ook het kerkelijk leven. Doe ik dat niet, dan voel ik dat het schade aanbrengt aan mijn geestelijk leven. Ik verlang soms ontbonden te worden en met Christus te zijn”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 september 1996

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's

„Het léven gaat ontbreken”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 september 1996

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's