Brakel en het labadisme
Hoe dachten de Reformatie en de Nadere Reformatie over de gemeente?
Aanvankelijk gaf het in de kringen van de Nadere Reformatie grote vreugde toen Jean de Labadie in 1666 naar Nederland kwam en predikant in Middelburg werd. Deze Fransman, rooms-katholiek opgevoed en door de jezuïeten geschoold, was een overtuigd aanhanger van de Reformatie geworden en beloofde veel voor de kerk. Toch ebde de vreugde over zijn komst al spoedig weg. Met name zijn standpunten over de kerk werden al snel als afwijkend en gevaarlijk gezien. Nadat de nodige problemen gerezen waren, verliet De Labadie de kerk en vormde hij „de echte gemeente des Heeren”. Met zijn volgelingen vestigde hij zich aanvankelijk in Amsterdam, daarna in Duitsland en Denemarken. Na zijn dood verhuisden zijn volgelingen naar Wieuwerd.
Het optreden van Jean de Labadie (1610-1674) en zijn volgelingen bracht binnen de Gereformeerde (Hervormde) Kerk het nodige teweeg. Zonder overdrijven kan van een crisis gesproken worden. Het kerkelijke standpunt van De Labadie komt er in feite op neer dat de kerk tot licht en bloei komt als de wedergeborenen zich van de kerken afscheiden en een „van de wereld afgezonderde kerk” vormen. Het is niet genoeg dat in een zichtbare kerk een aantal ware gelovigen is. Pierre Yvon, een scherpzinnige volgeling van De Labadie, stelde dat „het geen Kerk is, die niet ook in haar uitwendige gemeenschap enkel christenen en wedergeborenen omvat”. Alleen gelovigen moeten gedoopt worden en het is beter om geen avondmaal te vieren dan dat te doen in gemeenschap met onwaardigen. De Gereformeerde Kerk werd wel omschreven als een vergadering van zwijnen, honden en goddelozen. De aangewezen weg is dus separatisme en kerkelijk perfectionisme.
Redelijke Godsdienst
Een van degenen die het meest uitvoerig gereageerd hebben, is de bekende W. à Brakel geweest Hij schreef enkele boeken tegen de gedachten van De Labadie, terwijl hij er ook in de “Redelijke Godsdienst” niet aan voorbijging. Aanvankelijk werd hij zeer aangesproken door De Labadie en de zijnen. Later waarschuwde hij krachtig tegen hen. „Zodat ik nu tegen hen getuigen zou, al zou ik zo aanstonds voor de rechterstoel van Christus verschijnen”.
A Brakel ontkent niet dat er veel verdorvenheid in de kerk is. Hij betreurt dat met alles wat in hem is. Maar deze verdorvenheid van de kerk was er al in de tijd van het Oude Testament en evenzeer in de tijd van het Nieuwe Testament: De eeuwen door zijn er geweest die gedreven werden door een geest van afzondering, maar hoe heilloos zijn deze bewegingen geweest Vaak werd meer het eigen goeddunken gevolgd dan het welzijn van de zaak van Christus gezocht En bovendien, zelfs Yvon moet toegeven dat niet-wedergeborenen kunnen insluipen in de kerk. Verder blijkt na verloop van tijd dat de labadisten in hun doen en laten zeker niet gezegend worden. Waar loopt het allemaal op uit?! Met klem werpt A Brakel de vraag op of men zeker kan zijn van de wedergeboorte van anderen. Reformatie
Op sommige punten doet de strijd van À Brakel wat denken aan de strijd van Calvijn en Bucer tegen respectievelijk de dopers en de spiritualisten. Nog verder terug kan gedacht worden aan Augustinus tegenover de donatisten. Sommige argumenten van A Brakel zijn dan ook al te vinden bij de zojuist genoemden. Wat bij hem en bij de meeste reformatoren opvalt is de nadruk op het hart van de christelijke gemeente, de oprecht gelovigen. Er is ten diepste maar één Kerk, het lichaam van Christus. Beslissend is de gemeenschap met Christus. Op deze wijze kan tegenover dopers en labadisten de heiligheid van de kerk worden vastgehouden.
Wel is er in de Reformatie en ook de tijd erna de worsteling om de zichtbare en onzichtbare kerk in een goed verband met elkaar te houden. Hier blijft een immens spanningsveld. Nooit zal de kerk op aarde bestaan uit louter gelovigen en wedergeborenen, hoe klein zij ook kan zijn. Toch wil ook À Brakel een nauwe verbinding tussen de ware en de zichtbare kerk vasthouden.
Uit alle volken
Intussen kenden ook de reformatoren hun zorgen en klachten over veel gebreken en verdorvenheden van de kerk, waarbij zij door alles heen zich toch bleven richten op het hart van de kerk, op de oprecht gelovigen, de wedergeboren christenen. In de Apostolische Geloofsbelijdenis spreken we niet uit ik zie, maar: ik gelóóf een heilige, algemene, christelijke kerk. Christus vergadert Zijn gemeente. Zijn ene kerk uit alle volken door Woord en Geest.
Naast A Brakel hebben ook mannen als Voetius, Koelman en Van Lodenstein zich nadrukkelijk tegen de labadisten gekeerd. Zij kenden terdege hun zorgen en smart over het verval en de verdorvenheid van hun kerk. Ze hebben eraan geleden. De weg van separatisme en afzondering wijzen ze echter heel beslist af A Brakel richt zich uitvoerig tot de “scrupuleuzen”, degenen die zeer gevoelig zijn voor de gedachten van De Labadie. Hij waardeert hun ernst en verstaat ook hun begeerte naar een volstrekt heilige kerk, maar blijft niettemin indringend waarschuwen voor het terechtkomen in het vaarwater van De Labadie. À Brakel: „Ik verlang vurig naar een kerk die is zoals ze zijn moet, maar Gód moet haar geven!” Alle eigenmachtig optreden buiten het Woord om is hier uit den boze!
Twintigste eeuw
In heel kort bestek probeer ik enkele lijnen te trekken naar het heden. Bekijken we de geschiedenis van Reformatie en Nadere Reformatie, dan heeft het er veel van weg dat daar waar het gereformeerde denken aangaande de kerk is, het doperse en labadistische van tijd tot tijd de kop willen opsteken. Treffend is in dit verband de opmerking van A Brakel dat hij zelf een poosje zeer gevoelig voor het labadisme was.
Daarbij verdient de opmerking van Koelman onze aandacht dat het een kardinale fout van het labadisme was dat de eenheid van Oude en Nieuwe Testament uit het oog werd verloren. Hoe vaak is dit centrale punt niet in het geding, ook vandaag? In het spoor van het doperdom wordt het Oude Testament maar al te vaak als minderwaardig ten opzichte van het Nieuwe Testament afgedaan. Intussen blijft de vraag staan: Kennen we het hartelijk leedwezen over zoveel in de kerk dat anders zou moeten zijn? Hoe gemakkelijk zeggen we niet „Jawel, maar bij ons is dit nog” en: „Wij hebben dat nog”? A Brakel maakt duidelijk dat we het verval van de kerk ernstig hebben te nemen, maar ook dat reformatie-activisme geen heil brengt!
Het eigene?
Opmerkelijk is dat het labadisme weinig oog heeft voor het algemene, katholieke van de kerk van alle tijden en plaatsen. De kerk is er niet vandaag voor het eerst In Munster werd door bepaalde dopersen gezegd dat er al 1400 jaren geen echte christen op aarde geweest was! A Brakel stelt dat het gereformeerde en het katholieke heel dicht bij elkaar liggen. Hij heef -en daarbij gaat hij in het spoor van de Reformatie- grote waarde gehecht aan het katholieke van de kerk. Het gaat om één kerk van alle tijden en plaatsen. Spreekt deze gedachte ons vandaag aan of hebben we alleen oog voor “het eigene”? Niet onbekend is de uitdrukking van de Schotse theoloog Duncan: „Ik ben in de eerste plaats een christen, daarna een katholiek, dan een calvinist, vervolgens een voorstander van de kinderdoop en ten slotte een aanhanger van de presbyteriale kerkregering. Ik kan deze volgorde niet omkeren”.
Heeft het ons al eens getroffen in de Apostolische Geloofsbelijdenis de belijdenis van de ene kerk verbonden is met de belijdenis van de vergeving der zonden? Dat moet ons niet met grote stappen over de zonde doen heenstappen, het kan wel tot troost zijn in leed over kerkelijk verval.
Beslissend in dit alles is de gemeenschap met Christus of juist het ontbreken ervan. Beslissend, voor u en mij!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 26 september 1995
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 26 september 1995
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's