Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Persoonlijke voldoening handhaven tegenover algemene verzoening

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Persoonlijke voldoening handhaven tegenover algemene verzoening

Geschiedenis leert: tussenwegen tussen beide leerstellingen zijn doolwegen

17 minuten leestijd

„Wat is uw enige troost beide in het leven en sterven?" Die vraag houdt ons ook 422 jaar na de verschijning van de Heidelberger Catechismus nog bezig. Hoe wordt het heil en de zaligheid het persoonlijk deel van de zondaar? In het bestek van dit artikel zetten wij vooral de gereformeerde opvatting tegenover die van de algemene verzoening.

Wanneer wij spreken over de toeëigening des heils, kunnen wij daar twee dingen onder verstaan. In de eerste plaats ziet de term op het feit, dat de Heere Jezus Christus de door Hem in Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid verworven heilsweldaden nu in de staat van Zijn verhoging aan Zijn kerk deelachtig maakt. In de tweede plaats gebruiken wij het begrip toeëigenmg des heils ook wel op zodanige wijze, dat de mens er het subject van is, en doelen wij op de wijze, waarop de uitverkoren zondaar zich de heilsweldaden door het geloof toe mag eigenen.

Wij willen er sterke nadruk op leggen, dat de tweede vorm van toeëigenen (door de mens) nooit plaats kan vinden, indien de eerste (door Christus) ontbreekt. Wij willen nu op twee dingen letten. Ten eerste vragen wij ons af, indien de Schrift het woord toepassen niet gebruikt om Christus' werk in Zijn verhoging aan te duiden, welke woorden zij daar dan wèl voor gebruikt. Ten tweede willen wij bezien, hoe de Schrift de toeëigening van het heil door de zondaar onder woorden brengt.

God eigent Zijn kinderen de zaligheid toe. De Schrift brengt dit op veelkleurige wijze onder woorden. Opvallend is de trinitarische breedte van het spreken van de schrift. Wij lezen (1 Kor. 2:12): „Doch wij hebben niet ontvangen de geest der wereld, maar de Geest, Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn". Hier is God de Vader Degene, Die het heil schenkt en de Heilige Geest Degene, Die Gods kinderen er de wetenschap vangeeft. Hetzelfde begrip „schenken" komen wij ook tegen in Rom. 8:32: „Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?"

De evangelist Johannes gebruikt bij voorkeur het werkwoord geven. „Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij, en Ik geef hun het eeuwige leven" (10:27, 28). „Vrede laat Ik u. Mijn vrede geef Ik u...." (14:27). Van bijzondere betekenis in het vierde evangelie is ook het bekende woord, door Christus gesproken over de Heilige Geest: „Die zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen" (16:14).

In de brief aan de Romeinen lezen wij verschillende malen het woord „toerekenen", meestal in correlatie met het begrip gerechtigheid. Zo bijvoorbeeld Rom. 4:23 en 24: „Nu is het niet alleen om zijnentwil (Abraham) geschreven, dat het hem toegerekend is, maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen, die geloven in Hem, Die Jezus, onze Heere, uit de doden opgewekt heeft". Ongetwijfeld zien ook de woorden van Ephese 1:3 mede op de toeëigening des heils: „Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus. Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemel in Christus". Wij ronden ons summiere onderzoek naar de Schriftgegevens af met de vaststelling, dat de Heilige Schrift de toepassing des heils leert als een zaak, waarbij de drie Personen van het Wezen Gods betrokken zijn, en dat zij het begrip toepassen omschrijft, onder andere met de woorden schenken, geven, verkondigen, toerekenen en zegenen.

Geloofsdaad

Aangaande de toeëigening des heils als geloofsdaad van de zondaar, volgend op de toeëigening door God, gebruikt de Schrift het woord aannemen. Dit woord is in onze kringen wat belast geraakt, vooral vanwege de wijze, waarop in bepaalde „evangelische" kringen soms over het „aannemen" gesproken wordt. Het is niettemin een schriftuurlijk woord. Het Nieuwe Testament gebruikt het vaak. Object bij het „aannemen" is dikwijls het Woord, het getuigenis, het Evangelie (zo bv. Markus 4:20, Johannes 3:33, Handelingen 2:41, 1 Korinthe 15:1,1 Thessalonicenzen 1:6). Maar ook wel Christus Zelf, bijvoorbeeld in Johannes 1:12: „Maar zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn naam geloven". Of in Kolossenzen 2:6: „Gelijk gij dan Christus Jezus, den Heere, hebt aangenomen, wandelt alzo in Hem".

Vermeldenswaard is het gegeven, dat het hier gebruikte Griekse werkwoord lambanein even correct door aannemen als door ontvangen mag worden vertaald. Dit werkwoord wordt ook gebruikt in de tekst, die voor ons onderwerp van zo grote betekenis is, Johannes 3:27: „Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit de hemel niet gegeven zij". In deze woorden van Johannes de Doper vinden wij het „geven" (d.w.z. toepassen) door God als onmisbare conditie vermeld voor het „aannemen" (d.w.z. persoonlijk toeëigenen) door de zondaar. Hier ligt de schriftuurlijke onderbouwing voor onze reeds eerder uitgesproken stellig, dat het toeëigenen door de mens nooit plaats kan vinden, indien het toeëigenen door Christus ontbreekt.

Verwerving van het heil

Wij willen ons nu vervolgens afvragen, wélk heil door Christus (God) wordt toegepast. Het antwoord daarop kan slechts luiden: het door Hem verworven heil. Wij raken hier aan een cruciaal punt: de verhouding tussen de verwerving (acquisitio) en de toepassing (applicatio) van de zaligheid. Voor wie verwierf Christus het heil? Voor alle mensen? Voor Zijn uitverkorenen? Voor hen, van wie God voorzag, dat zij in Hem geloven zoude:n? En aan wie past Hij het heil toe? Aan allen, voor wie Hij het verwierf? Of niet aan die allen, maar aan sommigen van hen?

Nu eerst de vraag, voor wie Christus het heil verwierf. Het beruchte antwoord van Origenes, dat Christus door Zijn lijden en sterven alle schepselen zou hebben verlost (dus ook de gevallen engelen!), is door de Christelijke kerken over het algemeen afgewezen. Voor deze gedachte van de alverzoening schrok men terug. Helaas kan dit niet gezegd worden van de gedachte van de algemene verzoening of voldoening. Deze leeropvatting, die van de opvatting van Origenes scherp moet worden onderscheiden, stelt, dat Christus Zijn leven voor alle mensen zou hebben gegeven. Zij stelt niet, dat allen ook metterdaad zalig zullen worden. De vraag of men zalig wordt, hangt volgens de voorstanders van de algemene voldoening af van de persoonlijke wilsbeslissing van de mens.

In een bijzonder lezenswaardig gedeelte van zijn Gereformeerde Dogmatiek (III, par. 404-408) heeft dr. H. Bavinck gewezen op het schokkende gegeven, dat het Gereformeerd Protestantisme in de loop van de kerkgeschiedenis vrijwel alleen is komen te staan in zijn leer van de particuliere voldoening. Onder dit laatste verstaat men de opvatting, dat Christus geleden heeft en gestorven is ten behoeve van bepaalde door Hem gekende personen, in casu Zijn uitverkorenen. Wél zijn er telkens in de geschiedenis van de kerk mannen opgestaan, die met kracht voor de particuliere voldoening hebben gepleit.

Te wijzen is op Augustinus („Ieder, die door Christus' bloed verlost is, is een mens; echter, niet ieder, die een mens is, is ook door het bloed van Christus verlost"); op Gottschalk; zélfs ook tijdens de scholastiek op Petrus Lombardus („Christus had de uitverkorenen lief als Zichzelf en heeft hun zaligheid gewenst"); op Luther, op Calvijn vooral. De stroom was hun echter tegen. In de praktijk èn in de belijdenis heeft de leer der algemene verzoening, meer verfijnd in de vorm van semi-pelagianisme en remonstrantisme, of meer grof in de vorm van socinianisme, veelal het pleit gewonnen.

Brandpunt

Wie nu meent, dat dit alles weliswaar tot de historische wetenswaardigheden behoort, doch voor het theologisch en kerkelijk leven van nu niet relevant meer is, vergist zich. De leer van de verzoening door voldoening staat nog steeds in het brandpunt van de theologische discussie. Het is wijlen ds. G. Boer geweest, die in de jaren zestig een krachtig pleidooi gevoerd heeft voor de klassiek-gereformeerde leer van de verzoening door voldoening (De prediking van de verzoening, Woerden, 1968).

Helaas ging dit geluid in het geheel van het kerkelijk leven vrijwel verloren temidden van de kakafonie van ongereformeerde klanken. Dorothee Sölle schreef in 1965 haar geruchtmakende „Stellvertretung", een plaatsbekleding, die niets te maken had met de schriftuurlijke gedachte van Christus' borgtocht. H. Wiersinga ontwikkelde ten onzent een verzoeningsleer waarin de plaatsbekledende voldoening door Christus onder zware spanning kwam te staan (1971). Met zorg moeten wij vaststellen, dat de vraag, voor wie Christus heeft voldaan, voor velen een lang achterhaalde is geworden. Het front is verschoven naar de vraagstelling, hoc en zelf of Christus als Borg heeft voldaan.

Er is in de theologische discussie vandaag de dag enige moed voor nodig, op te komen voor de klassiek-gereformeerde leer van de verzoening door voldoening aan Gods recht. Er is echter nog meer moed voor nodig, bovendien op te komen voor de leer der particuliere, persoonlijke voldoening.

Binnen het Gereformeerde Protestantisme is deze leer bewaard gebleven; slechts zeer spaarzamelijk daarbuiten. Maar zolang deze leer van de particuliere voldoening geleerd wordt, ligt zij al onder spervuur. Ook heden! Er zijn helaas kringen, ons overigens in velerlei opzicht nauw verwant, waar de leer der verzoening door voldoening gehandhaafd wordt, terwijl de opvattingen van de algemene verzoening door de achterdeur zijn binnengehaald. „Jezus heeft ook u lief', „Christus stierf voor u", het zijn leuzen, die vanuit zekere „evangelische kringen en „charismatische" bewegingen, in koffiebars en evangelisatie-acties frequent te beluisteren zijn.

Men noemt zich in die kringen gaarne bijbelgetrouw, maar schuwt elke binding aan de gereformeerde confessie. Neen, men loochent niet de twee wegen, leert niet de uiteindelijke zaligheid aller mensen — maar leert wél, dat God alle mensen gelijkelijk bemint, dat Jezus voor allen stierf en dat wij dat nu slechts te geloven hebben. In de praktijk gaat dit universalistisch denken veelal gepaard met een meer of minder aperte loochening van de doodsstaat van de gevallen mens en met een zekere afkeer van de goddelijke verkiezing en verwerping.

De leer van de particuliere voldoening blijve onder ons met kracht beleden! Laat ons het verwijt van sektarische enghartigheid dan treffen — wij blijven ons enerzijds verzetten tegen een moderne vrijzinnigheid, die de verzoening door voldoening aantast, anderzijds tegen een „evangelische" ruimheid, die de verwerving van het heil algemeen maakt en daarom de toepassing noodzakelijkerwijze loochent.

Wij handhaven: Christus wist, voor wie Hij stierf! Hij stelde Zijn leven voor Zijn schapen (Joh. 10:11), maakt Zijn volk zalig van hun zonden (Matth. 1:21), vergadert de kinderen Gods tot één (Joh. 11:52), bidt voor degenen, die de Vader Hem gegeven heeft (Joh. 17:7), en geeft hun het eeuwige leven (Joh. 17:2), verkreeg Zijn Gemeente door Zijn bloed (Hand. 20:28) en is de Behouder van Zijn lichaam. Zijn Gemeente (Efeze 5:23). Enzovoorts, enzovoorts!

Elk beroep op die Schriftplaatsen, waar het verzoenend werk van Christus in verband gebracht wordt met de „wereld" (bv. Joh. 1:29), of met „allen" (bv. Jes. 53:6, Rom. 5:18), schiet te kort, indien het als wapen gebruikt wordt tegen de leer der particuliere, persoonlijke voldoening. Eerlijke exegese van bedoelde teksten zal de particuliere verzoening niet aantasten; daarvoor is deze leer een té consistent gegeven in de Schrift.

Tussenweg

In de loop van de geschiedenis van het Gereformeerd Protestantisme zijn enkele merkwaardige pogingen gedaan een tussenweg te zoeken tussen de leer der algemene en die der particuliere voldoening. Wij doelen nu niet op het Remonstrantisme. Dit zocht geen tussenweg, maar leerde duidelijk de algemene verzoening. Eén citaat uit de Remonstrantie van 1610: „Dat krachtens Gods eeuwig besluit Jezus Christus, de Zaligmaker der wereld voor ieder mens gestorven is, alzo dat Hij voor allen door de kruisdood de verzoening en de vergeving der zonden verworven heeft, alzo nochtans, dat niemand de vergeving der zonden werkelijk geniet dan de gelovige" (art. 2).

Een der tussenwegen, waarop wij hier doelen, is de theologie van Saumur. Het Franse plaatsje Saumur bezat van 1599-1685 een academie, waaraan door mannen als Cameron en Amyraldus theologische opvattingen verdedigd werden, die het Gereformeerd Protestantisme in hevige beroering brachten. Zo leerde Amyraldus niet zonder meer het universalisme (d.w.z. algemene verzoening), maar het hypothetisch universalisme: God zou een dubbel raadsbesluit genomen hebben; aanvankelijk zou Hij het heil bestemd hebben voor allen, die geloven zouden — vervolgens zou Hij besloten hebben, het geloof aan enkelen te schenken en hen metterdaad te behouden. Dat Saumur op deze wijze dichter bij Arminius dan bij Calvijn belandde, zal duidelijk zijn. De Calvinisten hebben het dan ook krachtig bestreden.

Een andere tussenweg tussen algemene en particuliere verzoening meende men in 1820 gevonden te hebben in de Schotse Secession Church. Men veroordeelde toen enerzijds de algemene verzoening, maar stelde tegelijkertijd, dat Christus met Zijn offerande èlle mensen gebracht zou hebben in een „salvable state", een toestand van gezaligd — kunnen — worden. Dat wil dus zeggen, dat Christus niet de werkelijkheid van de zaligheid, maar slechts de mogelijkheid van de zaligheid zou hebben verworven, geen reconciliatio (verzoening), maar slechts reconciliabilitas (verzoenbaarheid), vgl. H. Bavinck, Geref. Dogm. III, par. 405.

Het is duidelijk, dat óók hier — juist als in Saumur — ten slotte de keuze van de menselijke wil de beslissende schakel wordt in de keten der zaligheid. Waar dat gebeurt, is het erf van de Schrift en van de gereformeerde belijdenis verlaten. Dit zijn geen tussenwegen, maar doolwegen. Er is ook geen tussenweg tussen algemene en particuliere verzoening. Het is hier: óf-öt.

Verwerving en toepassing

Er is een onlosmakelijke band tussen verwerving en toepassing. Het werk van Christus in de staat van Zijn verhoging is niet los te maken van dat in de staat van Zijn vernedering. Zo houdt bijvoorbeeld Zijn voorbidding in, dat Hij als Verhoogde Zijn offerande, die Hij als Vernederde bracht, de Vader voorstelt als grond voor de zaligheid van Zijn Kerk. Juist wanneer wij ons verdiepen in het verband tussen verwerving en toeëigening des heils treft ons het onschriftuurlijke, ongereformeerde èn het onlogische in de algemene verzoeningsgedachte.

Immers: indien de verwerving universeel, alle mensen omvattend, zou zijn, moet de toepassing dit ook zijn. Is de toepassing niet universeel en de verwerving wèl, dan komt men tot de gedachte van een krachteloze Zaligmaker. Die het aan het vermogen zou ontbreken om de voor allen verdiende zaligheid ook metterdaad aan allen toe te passen. Stelt men, dat verwerving èn toepassing beide universeel zijn, dan komt men tot de gedachte dat alle mensen zalig worden. Deze gedachte neigt tot ketterij van Origenes en wordt door de Schrift en de ervaring gelogenstraft. Bovendien: wat te denken van de verschrikkelijke konsekwentie van de leer van het universalisme, dat blijkbaar de Vader allen verkoor, de Zoon allen verloste, maar de Heilige Geest niet allen zaligt?

Onze conclusie kan geen andere zijn, dan dat Christus voor Zijn uitverkorenen de zaligheid verwierf, en dat Hij datzelfde heil ook aan Zijn uitverkorenen toeeigent. Als de Verhoogde giet Hij, om met de Heidelbergse Catechismus te spreken, in ons. Zijn lidmaten, door Zijn Heilige Geest de hemelse gaven uit (Zondag 19). De Dordtse Leerregels merken in dit verband op, dat het de wil Gods is geweest, „dat de levendmakende en de zaligmakende kracht van de dierbare dood Zijns Zoons zich uitstrekken zou tot alle uitverkorenen, om die alleen met het rechtvaardigmakend geloof te begiftigen, en door ditzelve onfeilbaar tot de zaligheid te brengen". (II, 8). De Westminster Confessie sprak uit: „Aan al degenen, voor wie Christus de verlossing verwierf, past Hij haar zeker en krachtdadig toe" (VIII, 8).

Maar als de zaken zo staan, kan Christus dan wel gepredikt worden aan alle kreaturen? Holt de beperking van de zaligheid in verwerving en toepassing tot de uitverkorenen de ernst van de nodigingen van het Evangelie niet uit? Geenszins. Scherp hebben de theologen van Dordrecht onderscheid gemaakt tussen enerzijds de genoegzaamheid (sufficientia) van Christus' dood en anderzijds de werkzame kracht (efficacitas). De laatste strekt zich blijkens het zoeven gegeven citaat tot de uitverkorenen uit.

Van de genoegzaamheid van Christus' dood spraken zij uit: „van de oneindige kracht en waardigheid, overvloediglijk genoegzaam tot verzoening van de zonden der ganse wereld" (II, 3). Deze genoegzaamheid is ingebed in de verkondiging van de belofte des Evangelies, „dat een iegelijk, die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebben welke belofte alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof" (II, 5).

Volkomen toepassing

Als Christus nu als verhoogde Middelaar de zaligheid toepast aan de Zijnen, hoe doet Hij dit dan? Door Zijn Geest. Te denken is hier aan de bekende zinsnede uit het Doopformulier: „Desgelijks als wij gedoopt worden in de Naam des Heiligen Geestes, zo verzekert ons de Heilige Geest door dit Heilig Sacrament dat Hij in ons wonen, en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende hetgeen wij In Christus hebben..." In Christus hebben? Hoe is dit te verstaan?

Wij citeren H. Heppe (Dogmatik der Evangelisch-Reformierten Kirche, 1958, S.404): „De verdienste, die Christus Zich door Zijn vernedering en Zijn gehoorzaamheid verworven heeft, wordt voor de uitverkorenen — doch slechts voor hén — daardoor werkzaam, dat aan hen de goederen en beloften van het genadeverbond, d.w.z. Christus en Zijn weldaden, toegeëigend worden, en dat God daardoor de werkelijke gemeenschap van het genadeverbond in hen opricht. Intussen is deze toeëigening niet zó op te vatten, alsof vóórdien Christus' verdienste aan de uitverkorenen volstrekt vreemd zou zijn geweest. Veeleer wordt de objektieve toeëigening van het heil aan de uitverkorenen, die in het verlossingswerk van Christus Zelf plaatshad (doordat Christus dit met de bedoeling verrichte. Zijn verdienste aan hen ten goede te laten komen), door de eigenlijk zo genoemde applicatio saltutis (toepassing van het heil) slechts subjektief verwerkelijkt."

De bekende dogmaticus Heppe onderscheidt dus een voorwerpelijke toeëigening van het heil, plaatshebbend in het verlossingswerk van Christus zelf, van een onderwerpelijke (subjektieve) toeëigening. De tweede rust volgens Heppe op de eerste. Zo is ook de zojuist genoemde zinsnede uit het Doopformulier te verstaan: Gods kinderen hebben de zaligheid reeds in Christus, hun Hoofd (voorwerpelijk), eer deze hun onderwerpelijk door Christus' Geest wordt toegeëigend. Niemand kan echter leven bij een verstandelijke conclusie van hetgeen hij in Christus heeft. De persoonlijke, subjektieve toepassing aan het hart is onmisbaar!

Volkomen

Past Christus Zijn heilsweldaden aan een mensenkind toe, dan past Hij deze volkomen toe, niet gedeeltelijk of gebrekkig. Het niet te loochenen feit, dat er onder Gods kinderen toch zo groot onderscheid kan zijn in de mate van vrijmoedigheid, waarmee de heilsweldaden mogen worden omhelsd, vindt zijn oorzaak niet in een gebrekkige toepassing van Christus' zijde, maar in een zwak of krachtig zijn van de gelovige aanneming en omhelzing van die heilsweldaden. Het geloof als gave Gods, in de wedergeboorte geplant in het hart, is volkomen en zonder gebrek. Maar in de gelovige oefening is trap en mate. Gods kind kan niet geloven als het wil. Het kan geloven als de Heere het geeft, en dan gaat het vanzelf. Naar onze stellige overtuiging toch hebben de woorden „En dat niet uit u, het is Gods gave" (Eph. 2:8) niet slechts betrekking op de genadeweldaden, door Christus verworven, ook niet slechts op het geloof als gave Gods, maar ook op het geloven, op de daad en oefening van het geloof als gave. Wij zijn in alles afhankelijk van Hem, zeker in het geloven.

Ten slotte: in de meeste dogmatische werken wordt over de toeëigening van het heil gesproken tussen het gedeelte dat handelt over de staat van Christus' verhoging en de behandeling van de orde des heils. Terecht. Immers, de Verhoogde past het heil toe. Maar in die toepassing houdt Hij Zich aan een heilige orde. De applicatio salutis (toeëigening des heils) voltrekt zich in de ordo salutis (orde des heils). Ds. G. H. Kersten merkt erover op: „Door de orde des heils verstaan wij die orde, in welke de Heilige Geest de uitverkorenen de weldaden deelachtig maakt, die hun, naar het welbehagen des Vaders, door Christus zijn verworven en die zij in Hem. als hun Hoofd, airede deelachtig zijn, maar die in de tijd des welbehagens hun dadelijk worden toegepast" (Geref. Dogmatiek, Utrecht, 1966, deel II. blz. 63).

Het eerste onderdeel van de orde des heils moet daarom wel zijn de roeping. Zonder de inwendige krachtige roeping door Woord en Geest is en blijft de zondaar dood in zonden en misdaden. Slechts in de inwendige roeping voltrekt zich de toeëigening van het lieil. Dan horen doden de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven (Joh. 5:25).

Dit artikel is de bewerking van een lezing die ds. Moerkerken 13 januari te Utrecht heeft gehouden voor studerenden van de Gereformeerde Gemeenten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1984

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's

Persoonlijke voldoening handhaven tegenover algemene verzoening

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1984

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's