Van onzorgvuldige citaten en niet bestaande teksten
Spottend hebben gereformeerden gezangen „sirenische minneliederen" genoemd. Het zingen ervan riep vooral in de kleinere afgescheiden kerken bezwaren op. Wat in diezelfde kring de organist heeft te vermijden neemt de predikant een enkele keer wél voor zijn rekening. En zo klinkt nogal eens van de kansel „alle roem is uitgesloten" van ds. J. Scharp, medewerker aan de bundel onwettig ingevoerde Evangelische gezangen van 1807. Het is merkwaardig hoe een aantal liederen zich in het spraakgebruik een blijvende plaats heeft verworven.
Het Liedboek reduceerde het in de Hervormde bundel van 1938 met acht coupletten opgenomen gezang van Scharp tot drie verzen. Daarbij mocht de uitdrukking „met mijn zwaren val bewogen" het veld ruimen.
Andere liederen uit de bundel van '38 konden in 't geheel de toets van de Liedboekkritiek niet doorstaan. Ik denk aan Van Lodensteins „'t Oog omhoog, het hart naar boven". Het enige voordeel daarvan is dat zo'n gezang wellicht in de toekomst minder vaak onjuist aangehaald wordt.
Want het is merkwaardig - en daar gaat het mij om - dat juist wat zich in het spraakgebruik weet te handhaven en niet in de officiële liturgie, soms helemaal niet klopt met het origineel.
Veranderd
Nu is de verandering van „'t Oog omhoog" in de volksmond niet zo'n ramp en begrijpelijk vanwege de gewijzigde opname in de bundel van 1938. In werkelijkheid dichtte Van Lodestein: „Hoog! omhoog! mijn ziel, naar boven! Hier beneden is het niet: 't rechte leven, lieven, loven is maar daar men Jezus ziet".
Het wordt pijnlijker als men de bedoeling van de dichter aantast. Zo waarschuwt Van Lodenstein de „hersenloze, die de snode zonde doet": „weet gij niet, dat u de dood, en de hel nog in de boezem kleeft?" Dat vers elimineerde men in 1938.
Nog ernstiger is het, indien men een tekst uit Gods Woord in de volksmond zo wijzigt dat deze de oorspronkelijke betekenis weerspreekt of daar niet mee in overeenstemming is. Dat gebeurt wanneer men bijvoorbeeld van Hosea 4 vers 9, „gelijk het volk, alzo zal de priester zijn", maakt: zo de priester is, zo het volk. In datzelfde hoofdstuk, vers 6 heet het: „Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is". Meestal maakt men daarvan: mijn volk gaat verloren omdat het geen kennis heeft.
Klanken exegese
De bedoeling weerspreken zonder de letterlijke tekst te veranderen is minstens zo ernstig. Het was niet alleen dr. A. Kuyper die volgens dr. A. D. R. Polman te weinig tijd had voor grondige exegese en daarom vaak op-de-klank-af de Schrift uitlegde.
Hoe heeft ds. G. H. Kersten niet geijverd voor een theologische school om daarmee het te sterk allegoriseren of de mottopreek etc. tegen te gaan? Tot de dag van heden hoor ik de opmerking: wat heeft deze of die dominee er weer veel „uitgehaald". Waarop de wedervraag steevast luidt: lag het er ook in, bood de tekst in het verband aanleiding tot uitleg en toepassing?
Van Alphen
Ik keer inmiddels terug tot de veranderde verzen. Veel predikanten zullen niet weten dat het volgende vaak geciteerde gedicht van Hieronymus van Alphen is:- „Hoe dichter ik nader aan 't huis van mijn Vader, hoe sterker ik hijg naar de eeuwige woning, het feest van mijn kroning en 't eind van mijn krijg".
Indien men de bron niet kent kan ik het moeilijk iemand kwalijk nemen als hij een paar regels weglaat. Dat gebeurt meestal met Van Alphens vers.
Het bewuste gedicht verdient overigens breder aangehaald te worden. Let immers op de inzet: „wijk, werelds gewemel! Ik moet naar de hemel; verhindert mij niet! Weg, zonden! zwijgt, lusten ik wil hier niet rusten in 's vijands gebied."(.....) „Veel schatten zijn boeijen, om met haar te spoeijen naar 't hemels paleis."
Het is niet alleen poëzie of Bijbeltekst die aan verminking blootstaat. Allerlei uitdrukkingen leiden een eigen leven. Zo heeft het nageslacht zowel aan Smytegelt als aan Van Lodenstein toegeschreven dat zij op hun sterfbed verbaasd gevraagd zouden hebben: „is dat sterven?"
Van Ambrosius wordt verteld dat hij over Augustinus gezegd zou hebben; een kind van zoveel gebeden kan niet verloren gaan. Volgens de „Belijdenissen" van Augustinus echter heeft een niet met name bekende bisschop tot Monica gesproken: „Het is onmogelijk dat een zoon van zulke tranen verloren gaat."
Groenewegen
Onzorgvuldig haalt men ook vaak de „Lofzangen Israels" van de gebroeders Groenewegen aan. In „Ik zal mijn hand tot de kleine wenden" treffen we de regels: „Ik vrees dat ik nog alles mis en nog mijn werk geen waarheid is." Het tweede „nog" veranderen wij meestal in „dat". Het zelfde gedicht besluit met de bekende regels „en nooit zal zijn mijn zak ontbonden totdat ik Jezus heb gevonden".
In een van de verzen.van „Zoete banden die mij binden" gaat het om meer dan een enkel woord. Groenewegen zingt: „geef mij Jezus, of ik sterf, Jezus is mijn zieleleven, buiten Jezus het verderf". Wij zeggen bij de twee laatste regels meestal: buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.
„En kon ik dan maar innig klagen en mijn nood voor Jezus dragen" uit „De ongevoelige pijn" ondergaat meestal deze wijziging dat „dan maar" vervangen wordt door „nog eens". In „ja ziel, al had gij al de zonden van Adams nakroos 't saam gebonden. Mijn bloed wist alle zonden uit", vergeten wij doorgaans de eerste twee woorden „ja ziel". Terwijl Groenwegens gedicht een samenspraak is tussen Jezus en de zondaar.
Verbindingen
Er zou zeker meer bij elkaar te lezen zijn. Maar ik wil nog een ogenblik terug naar de Bijbel. Al menigmaal heb ik met de stelligheid van een letterlijk citaat horen voordragen: graaf maar dieper, o mensenkind en gij zult grotere gruwelen vinden. De profeet Ezechiël biedt dat aaneengesloten geheel echter niet. In Ezechiël 8 vers 8 komt het gebod „mensenkind, graaf nu in dien wand". En pas in vers 15 luidt het: „gij zult nog wederom groter gruwelen zien dan deze".
Haggaï 2 vers 9 zegt: „Mijn is het zilver en Mijn is het goud, spreekt de Heere der heirscharen". Psalm 50 vers 10 zingt: „Want al het gedierte des wouds is Mijne; de beesten op duizend bergen". De veelgehoorde uitspraak: Mijne is het zilver en het goud en het vee op duizend bergen, kon ik tot heden nog nergens vinden.
In Jeremia 2 vers 2 gaat het over de „weldadigheid uwer jeugd", toen „gij Mij nawandeldet in de woestijn, in onbezaaid land". Vaak horen we een combinatie van „bezaaid en onbezaaid", maar zoiets staat er niet. Zijn we misschien in de war met de „gebaande weg(en)" van Jesaja 2 vers 2 of Psalm 84 vers 6?
De les uit dit alles? We moeten áls we iets zeggen wel weten wát we zeggen anders hoort men niet meer dát we iets zeggen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1981
Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1981
Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's