Opvallende kenmerken in preken van bisschop J. C. Ryle
De prediking van J. C. Ryle draagt opvallende kenmerken,die aan de hand van citaten uit enkele van zijn preken verduidelijktzullen worden. Allereerst benadrukt Ryle zeer hetontzaglijke belang van werkelijkheid in de godsdienst.
„Werkelijke godsdienst is niet louter vertoning en voorwendsel en oppervlakkig gevoel en tijdelijke belijdenis en uiterlijk werk. Het is iets van inwendige, degelijke, wezenlijke, innerlijke, levende, duurzame aard". Waarom moet dit toch zo sterk benadrukt worden? Omdat „een gebrek aan vrerkelijkheid een treffend kenmerk is van een veelomvattende hoeveelheid godsdienst in de tegenwoordige tijd". Het ergste is dat de meeste mensen daarvan in een ongelukkige onwetendheid zijn en zelfs denken dat men overtuigd is van het belang van werkelijkheid.
Zo „verwoesten zij de waarde van de werkelijkheid — aldus Ryle — door het als een zaak te beschouwen die bijna iedereen bezit". Hij noemt deze „algemene bespiegeling" één van de oorzaken waarom hij op dit onderwerp zo uitvoerig ingaat. „Ik wens de mensen te doen verstaan dat werkelijkheid een veel zeldzamer en ongewone zaak is dan gewoonlijk verondersteld wordt. Ik wens de mensen te laten zien dat schijn één van de grootste gevaren is waarvoor Christenen zich hebben te wachten".
Is het niet „een ongelukkige en algemene gewoonte om van allen'die heengegaan zijn wèl te spreken?" zo vraagt ons Ryle ernstig af. Al heeft iemand geleefd alsof hij geen ziel had, al heeft iemand nooit de bewijzen vertoond van een persoonlijke vereniging met Christus, toch roepen zij „vrede, vrede" boven zijn graf, „omdat ze graag willen dat dit zo is en dan bij zichzelf vaststellen dèt het zo is". Het is niet mijn bedoeling hiermee iemand te kwetsen, aldus Ryle, „maar is het niet wéér?"
Een leugen?
„Soms zou een mens gaan denken, als hij de wegen ziet die vele zogenaamde gelovigen bewandelen, dat héél de wereld naar de hemel gaat en de hel maar een leugen is".
Uit heel de toon van Ryie's spreken is te merken dat dit hem pijn doet. Hij bedoelt: wat een ontgoocheling zal het zijn voor zovele mensen, die op hun kerklidmaatschap of uitwendige belijdenis vertrouwd hebben. „Het is een pijnlijke gevolgtrekking. Het is een vreselijke gedachte, dat er zoveel kerkmensen, zoveel toehoorders en zoveel Avondmaalgangers verloren zullen gaan. Maar is het niet wéér? Het is tevergeefs er onze ogen voor te sluiten. Wat de Heilige Schrift zegt en de ondervinding leert, bewijst het".
En de H. Schrift is „de enige rechter die de zaak kan beslechten — aldus Ryle. Laten wij ons wenden tot onze Bijbels en ze eerlijk onderzoeken en dèn — indien wij kunnen — het belang van werkelijkheid in de godsdienst en het gevaar van niet werkelijk te zijn ontkennen".
Hij wijst met name op de prediking van de Heere Jezus Christus. Een groot deel hiervan werd gevormd door gelijkenissen. Deze zijn bijna alle bedoeld — aldus Ryle — om het grote onderscheid tussen de ware gelovige en de naamchristen aan te geven. Zie het in de gelijkenissen van de zaaier, van de tarwe en het onkruid, van het visnet, van de twee zoons, van het bruiloftskleed, van de tien maagden, van de talenten, van het grote Avondmaal van de ponden en van de twee bouwers. (Inderdaad een treffend kenmerk!)
Let ook eens — zegt Ryle — op de woorden die Christus richt tot de Farizeeën en Schriftgeleerden. Waarom bezigt Hij zulke ontzaglijk sterke uitdrukkingen? „Hoe is het dat onze genadige en barmhartige Zaligmaker zulke snijdende woorden bezigt omtrent mensen die in ieder opzicht meer zedelijlc en fatsoenlijk waren dan de tollenaren en de hoeren?" Het is omdat er niets is „wat Christus zo mishaagt dan geveindsheid en schijn".
Namaak
Bovendien toont ons de H. Schrift „het ontstellende feit", dat er bijna géén genade is waarvan geen namaak is. Achab had een onechte boetvaardigheid, Simon de Tovenaar een onecht geloof en Judas een onechte heiligheid. Al deze dingen zijn er een bewijs van — concludeert Ryle — welke een groot belang de Bijbel toekent een werkelijkheid in de godsdienst. Ryle wil de mensen eerlijk behandelen. Hij is afkerig van een valse liefde, „die een afkeer heeft van alle krachtige uitspraken van de H. Schrift, een liefde die wil dat niemand haar afkeurt, een liefde die iedereen in zijn zonden roet rust laat, een liefde die het zonder enig bewijs voor toegestaan houdt, dat iedereen wel op weg naar de hemel is en die het bestaan van de hel liever verzwijgt". Dat verdient de naam van liefde niet. Zo was ook de prediking van Christus niet. Het is juist liefde om de mensen uit hun zorgeloze slaap wakker te schudden en hen toe te roepen: „O, als ge niet zeker zijt van uw zaligheid, dan leidt ge het krankzinnigste leven van de wereld".
Want ik zeg al deze dingen niet als uw vijand, zegt Ryle, „maar als één die uw ziel liefheeft". „Hij die u een bitter medicijn geeft om uw leven te redden kan nooit uw vijand zijn. Hij die u ruw uit uw slaap wil opwekken omdat uw huis in brand staat, moet wel uw vriend zijn". Het is alsof wij Ryle de verzuchting horen slaken: „Och of hun God te eniger tijd bekering gave tot erkentenis der waarheid".
Heilige Geest
Verder merken wij dat Ryle een grote waarde toekent aan de Persoon van de Heilige Geest. „Toets iedere nieuwe leer — zegt hij — door twee eenvoudige vragen te stellen. Vraag eerst: waar is het Lam? en vraag ook: waar is de Heilige Geest?" Ryle wist het „uit pijnlijke ervaring", dat „de ijverigste pogingen van Gods dienaren alleen, de mensen niet kunnen bekeren".
Wij zien menigeen jaar in, jaar uit, onder onze kansel zitten en naar honderden preken luisteren, die vol Evangeliewaarheden zijn en dat zonder de minste vrucht. Ze blijven er even koud onder als de stenen waarover ze lopen — even onbewogen als de marmeren gedenkstenen op de graven — even dood als het oude, dode eikehout waarvan hun bank is gemaakt — even gevoelloos als het glas in de ramen waardoor het zonlicht op hen valt... O rotsen! o rotsen! wanneer zult ge openbreken?"
Juist daarom is de leer van de H. Geest zo'n gezegende en moedgevende leer, want wat nu het natuurlijke licht der consciëntie niet doen kan, „ook niet als het door het Woord versterkt en verbeterd wordt", dat vermag „het bovennatuurlijke licht, dat de H. Geest in de consciëntie doet schijnen, een licht dat de mens vanwege de zonde vernedert, tot Christus uitdrijft, hem heiligt en de Wet in het hart schrijft".
Heiliging
Behalve dat Ryle wijst op het Christusverheerlijkende karakter van de H. Geest, benadrukt hij ook sterk Zijn heiligend werk in het zondaarshart. ,,De vergeving der zonden alléén zou een waardeloze gave zijn, indien ze niet gepaard ging met de gave van een nieuw natuur, een natuur die ons Gode gelijk maakt. We hebben niet alleen een recht op de hemel nodig, maar ook een geschiktheid voor de hemel en deze geschiktheid werkt de H. Geest". Immers, Hij is het die ons de Goddelijke natuur deelachtig doet worden door de begeerlijkheden van ons vlees te doden en ons te vervullen met de vreze Gods, die ons doet zoeken de dingen die boven zijn. „De liefde tot de zonde moet evenzeer als de schuld van de zonde weggenomen worden. De begeerte om God te behagen moet evenzeer in ons gewerkt worden als de vrees voor Gods oordeel weggenomen moet worden".
„Laat al deze zaken altijd diep in uw hart geworteld zijn — zo roept ons Ryle toe. Recht verstaan zullen ze tot deze gevolgtrekking leiden: zonder de Heilige Geest géén zaligheid".
Evenwichtig
Ryle is zeer evenwichtig in zijn prediking, een element dat overbelangrijk is. Eenzijdigheid is een groot kwaad. Ieder leerstuk verdient zijn eigen plaats. Helaas werd dit Ryle niet altijd in dank afgenomen, iets wat ook heden ten dage geen vreemd verschijnsel is.
„Spreek krachtig over genade, en u wordt een Antinomiaan geschat! Spreek krachtig over heiligheid, en u wordt wettisch geacht! Spreek krachtig over verkiezing, en u wordt als een enghartige Calvinist beschouwd! Spreek krachtig over 's mensen verantwoordelijldieid, en u wordt voor een lage Arminiaan aangekeken". „Ik betreur deze mensen. Er zijn er juist nu helaas te veel in de kerken van Christus. Ik kan ze alleen een betere geestelijke gezondheid toewensen, en minder engheid van blik en een levendiger groei in geestelijke kennis".
Deze opmerkingen van bisschop Ryle verdienen onze aandacht. Wij kunnen zien dat zelfs in nauwe kring getwist wordt over zaken die de Christelijke leer aangaan. En waarom? Omdat wij alles precies in een kloppend syteem willen plaatsen. Wij kunnen de leer van Gods soevereiniteit en 's mensen verantwoordelijkheid moeilijk verenigen en daarom gaan we of de ene of andere kant op. De één dreigt in lijdelijkheid te vervellen, en bij de ander is het gevaar van syn-ergisme niet denkbeeldig. Wij zien niet hoe het te rijmen valt dat een mens gerechtvaardigd wordt zonder de werken der Wet en toch de Wet als een regel des levens moet betrachten en daarom worden we óf slordig in onze levenswandel óf iemand van „raak niet, smaak niet en roer niet aan".
Ryle zag het als zijn taak beide leerstukken te prediken en even gelijk te benadrukken. Hij wist met Calvijn, dat we alleen zo „de balans der waarheid kunnen bewaren".
Strijdt!
Ryle waarschuwt er nadrukkelijk voor zich niet mee te laten voeren met de idee van de meeste mensen, dat alles in het einde nog wel goed zal komen. Dit verwekt zorgeloosheid en verachting van de genademiddelen. Zijn taal is wat dat betreft duidelijk. 'Wat anderen ook in de godsdienst mogen doen, de Heere Jezus wil dat wij weten dat onze plicht duidelijk is. De poort is eng. Het werk is groot vijanden van onze ziel zijn velen, moeten gereed en handelende zijn. hebben op niemand te wachten, hebben niet te onderzoeken wat andere mensen doen of velen onzer ren en betrekkingen en vrienden Christus dienen". „Wij moeten stil zitten in zonde en wereldsgezindheid, wachtende op de genade van God. Wij hebben niet voort te gaan in onze boosheid, ons verschuilende onder het ijdele voorwendsel dat niets kunnen dien totdat God trekt. Wij moeten tot Hem naderen de aanwending van de genademiddelen. Hoe wij dit vermogen is een vraag waar wij niets mee te maken hebben. Het is in gehoorzaamheid dat de knoop zal worden losgemaakt. Het bevel is uitdrukkelijk en onmiskenbaar „strijd om in te gaan".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1977
Reformatorisch Dagblad | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1977
Reformatorisch Dagblad | 10 Pagina's