Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gebrek aan stijl is allerergste

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gebrek aan stijl is allerergste

Ds. Doornenbal inspireert Bart Jan Spruyt tot essay

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vanavond wordt in Gouda 'Als je eenmaal hebt liefgehad van dr. Bart Jan Spruyt gepresenteerd, over ds. J.T. Doornenbal, geloof, cultuur en politiek. De van zijn kerkberichten uit Oene landelijk bekende predikant (1909-1975) biedt de auteur bouwstenen voor een christelijk conservatisme. Een fragment.

Wat Doornenbal zo aantrok in boeren en vissers was de combinatie van karakter en geloof, standvastigheid en vastberadenheid en een teder innerlijk leven, en vooral: eenvoudige oprechtheid.
Deze combinatie bleek vaak een garantie voor een stijl die Doornenbal als niets anders kon bekoren. Het woord ‘stijl’ is een kernbegrip in zijn preken en artikelen. Een van de mooiste voorbeelden die hij daar zelf van gaf, betrof de uitvaarten in de omgeving.

Tussen Epe en Doornspijk liggen grote hofsteden, verscholen achter wallen van akkermaalshout. In de ruime kamers staan hoge, donkere kasten, tegen de gewitte muren hangen geborduurde voorstellingen van Bijbelse taferelen, antieke tegels sieren de brede schoorstenen. Na aankomst in een van de boerderijen drinken de boeren eerst koffie in het ruime achterhuis, waar ook de koeien staan.
Daarna is er de rouwdienst in de voorvertrekken, gevuld met een grote schare van familieleden en gasten, en de witte mutsen der vrouwen lichten op in het halfduister tussen het donker van rouwkleren en meubelen. Iedereen loopt nog eenmaal langs de kist voor een laatste blik op het gelaat van de dode. Allen verzamelen zich daar­ na op het erf, groepen van mannen en vrouwen tussen de gebouwen en de hooibergen, de val der mutsen scherp afgetekend tegen het lange, zwarte gewaad.
Iets terzijde stond Doornenbal te wachten op het vertrek van de stoet bij één zo’n begrafenis. Het was een gebeurtenis van werkelijke schoonheid, aartsvaderlijk bijna en van een zeldzame waardigheid, en daarom een vreugde voor altijd, ondanks de zware ernst van de plechtigheid. Naast hem stond jonkvrouw van Sytzama, de freule van Schouwenburg, een moeder des vaderlands. En zacht zei ze tegen hem: ‘Die stijl!’ (…) Doornenbal heeft het gezien en het liefgehad, en de teloorgang van deze stijl heeft hem dan ook met weemoed vervuld. En met woede.
‘Gebrek aan stijl is ’t allerergste. Het is domweg een belediging. Vooral in de kerk’, schreef hij scherp en bits (…).’

Heilige stilte
‘Die christelijke levensstijl had op van alles en nog wat betrekking, vooral op gewone, heel concrete dingen. Niet alleen op de manier waarop begrafenissen werden gehouden, maar ook op de zondagsrust, op hoedjes en mutsen, op het gedrag in de kerk, op het zingen van de Psalmen, op het vieren van de biddagen, en op kleding en klederdracht. Stijl had voor Doornenbal alles te maken met het principe van de eerbied. Herrie maken op de zondag, slecht of snel zingen, slapen, praten, hoesten en snuiten in de kerk was met dat principe in flagrante strijd.
Op de zondag moest er volgens Doornenbal ‘een heilige stilte over de ganse aarde’ heersen. Dat was Gods scheppingsordinantie. En de zondag begon al op zaterdag­avond. De stille blijdschap om de zondag werd al te vaak verstoord, ook op de Veluwe, door de herrie op de weg. In zijn jonge jaren had Doornenbal vaak gedacht: ‘Waarom neemt God niet al die auto’s op en gooit Hij ze niet in de zee?’
Niets was zo verontrustend als het ‘rausen en rossen’ op de weg op zondag. Doornenbal hoopte ’s zondags soms dat Christus spoedig zou wederkomen en alle auto’s en brommers in een poel van vuur en sulfer zou werpen.
Het misbruik van de zondag getuigde vooral van ‘levensleegte’, en dat verslapte christendom kon wel eens een leemte nalaten waarin allerhande kwalijke ideologieën zich konden gaan nestelen. Als mensen uit ontrouw hun plaats in de kerk leeg lieten, ook al was het alleen maar in de avonddienst, dan ging Doornenbal, aan het begin van zijn predikantenloopbaan althans, op maandagochtend bij hen op ziekenbezoek – ‘dan schrokken ze toch wel even’. Later deed hij dat niet meer want kerkgangers waren geen kleine kinderen. Maar dan bad hij dat het dan in ieder geval op zondag mocht regenen – ‘meest zonder succes, want God hoort de zondaars niet’.
Doornenbal vreesde vooral dat de teloorgang van de zondag het begin van het einde zou zijn. De liefde tot ‘Gods huis en Woord en dag’ is immers een van de eerste vruchten, zo niet de eerste, van de wedergeboorte. (…)’

Praten
‘Het deed Doornenbal pijn de teloorgang en de vervlakking te zien, zelfs in de kerk, zelfs op de Veluwe, waar de galerijen in de kerken leken te veranderen in sportstadions, met mannen in hemdsmouwen en zonder boord en vrouwen in ‘ordinaire flodderjurken’. Het ‘statigdeftige’, het ‘vormachtende’ verdween en het moderne dat ervoor in de plaats kwam was de beledigende stijl- en vormloosheid (…).
Als de mensen zondags in de kerk waren, dan wilde Doornenbal niet dat ze voor het begin van de dienst met elkaar gingen zitten praten. Ook dat was stijlloos en getuigde van een gebrek aan eerbied. ‘Dat [praten] is iets verschrikkelijks! Ieder moest toch aanvoelen dat praten in de kerk tot het uiterste beperkt moet blijven. Hoe kan er een zegen van de dienst uitgaan als er tot vlak voor aanvang een geroezemoes van stemmen is en iedereen over alles en nog wat zit te praten? ’ (…) Verschrikkelijk vond hij ook het oorverdovende lawaai dat opsteeg uit de schare, wanneer iedereen verkouden was en nadrukkelijk ging zitten blaffen zodat er met geen zes luidsprekers bovenuit te komen was. (…)’

Zingen
‘Erger nog dan al dit wangedrag was het slechte zingen. Doornenbal verzekerde er zijn lezers geregeld van dat hij helemaal geen verstand van muziek en het muzikale gevoel van een kip had, maar dat hij wel wist wat een psalm was, dat hij ook iets begreep van het ‘levensgevoel der psalmen’, en het een en ander wist van gemeentezang (…).
Hij wilde geen pleidooi voeren voor ‘zeurderig getrek’, wilde ook niet kibbelen over ritmisch zingen (al ging zijn voorkeur er zeker niet naar uit), maar verzette zich wel tegen het dunne en vlugge, magere en jachterige, rommelige en oneerbiedige zingen, waarbij er geen enkele ruimte meer was voor stichting omdat men geen tijd meer had om na te denken bij wat men zong. ‘Ik geloof nooit dat de Heilige Geest het bij kan houden en ik denk dat de engelen vol afkeer hun oren dichthouden.’ De psalmen dienden vol en plechtig te worden gezongen, zoals in Langbroek en in Elburg, en in Arnemuiden en in Huizen en op Urk: ‘langzaam, plechtig, een orkaan van stemmen, gedragen door het orgel, als een apotheose, een aanbidding van het Lam in de triomferende kerk, machtig en meeslepend’. Een psalm is ‘een psalm en geen mars’, en het zingen ervan behoort niet in ‘raar gehuppel’ te ontaarden. (…)’

Uit het hoofdstuk ‘Natuur, mystiek, geloof ’ (blz. 147-155).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 2009

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Gebrek aan stijl is allerergste

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 2009

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's