Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Simon van Velzen (1809-1896)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Simon van Velzen (1809-1896)

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als gevraagd wordt naar de belangrijkste personen van de afscheiding, zal de naam van Simon van Velzen niet vaak genoemd worden. De naam van Hendrik de Cock staat uiteraard vooraan in het rijtje bekende namen. Qua bekendheid volgen daarop meestal de namen van H.P. Scholte, A. Brummelkamp en A.C. van Raalte. Toch mag ook Simon van Velzen tot de vaders van de afscheiding gerekend worden. Jarenlang was hij een invloedrijk fi guur onder de afgescheidenen. Als enige vader der afscheiding maakte hij in 1892 de vereniging van afgescheidenen en dolerenden mee.

Amsterdamse jeugd

Simon werd geboren te Amsterdam in december 1809. De bronnen zijn het niet eens over de exacte datum. Zowel 14 als 25 december worden genoemd. Het doopregister van Amsterdam meldt dat hij op 26 december gedoopt is. Tenzij het in Amsterdam in die jaren de gewoonte was binnen een dag na de geboorte te dopen, ligt het voor de hand om te veronderstellen dat 14 december de juiste datum is. De wieg van Simon stond aan de Amsterdamse Bloemgracht. Het huis werd door een volgende eigenaar aan de afgescheiden gemeente te Amsterdam in bruikleen gegeven. Als Amsterdams predikant heeft Van Velzen later zijn geboortehuis als pastorie bewoond.

Vader Van Velzen, die eveneens de naam Simon droeg, was onderwijzer aan een ‘instituut’, een opleiding die meer bood dan het lager onderwijs, maar niet het niveau had van een hogeschool of universiteit. Waarschijnlijk valt het te vergelijken met het tegenwoordige MBO. De leerlingen kregen er les in vreemde talen, wiskunde en boekhouden teneinde een baan op een kantoor te vinden. Over Simons moeder is weinig meer bekend dan haar naam: Neeltje Johanna Gezelschap.

Waarschijnlijk ontving Simon jr. lessen aan het instituut van Simon sr. In 1827 werd hij ingeschreven aan het Atheneum te Amsterdam. Daar ontmoette hij Hendrik Pieter Scholte, die een grote invloed op zijn verdere leven zou uitoefenen. Samen togen ze twee jaar later naar Leiden om theologie te studeren. Scholte kreeg later onder bevindelijk gereformeerden een verdachte naam, vanwege op sommige punten afwijkende opvattingen. Maar in de jaren ’20 en begin ’30 van de negentiende eeuw viel Scholte vooral op door zijn levensernst en zijn gereformeerde levensovertuiging. Scholte werd een middel tot bekering van Van Velzen. Voor hun ontmoeting was Simon nog vreemd van ‘de ernst des levens’. In Leiden ontstond rond Scholte een vriendenkring die spottend ‘de club van Scholte’ werd genoemd en waartegen gewaarschuwd werd. Naast Simon van Velzen behoorde ook Brummelkamp ertoe, en later Van Raalte. Niet iedereen meed deze ‘club’: de Leidse familie De Moen ontving haar leden hartelijk. Met een dochter van dit gezin, Johanna Christina, huwde Simon van Velzen, op dezelfde dag dat de oudste zich in het huwelijk met Brummelkamp verbond.

Van Velzen sprak later –in tegenstelling tot Scholte, die voor de Leidse hoogleraren geen goed woord had– met respect over zijn docenten. De hoogleraar Johannes Clarisse bijvoorbeeld, was een man van grote ernst en kennis, die als gematigd gereformeerde zelfs wel sympathie had voor de ‘club van Scholte’. Zo steunde hij Van Raalte bij diens examen en was hij tegen de afzetting van De Cock. De Leidse academie was in die tijd nog gematigd rechtzinnig. Een tolerante vorm van orthodoxie had er de overhand. De Groninger richting had in Leiden nog geen echte invloed, maar er werd ook niet tegen opgetreden of zelfs maar gewaarschuwd.

Onder de wapenen

In 1831 werden de Nederlandse jonge mannen onder de wapenen geroepen door de koning, om de Belgische opstand de kop in te drukken. Ook de club van Scholte trok de wapenrok aan. In deze periode vond de ommekeer in Simons leven plaats. Later schreef hij erover: “Tijdens mijn verblijf aan de akademie te Leijden, en onder de wapenen, die ik, voldoende aan de roepstem des konings, tot verdediging des vaderlands tegen den opstand der zuidelijke gewesten, aangegord had, was ik met mijne eeuwige belangen werkzaam geworden. Terwijl ik met mijzelven bekend gemaakt werd, en naar verlossing uitzag, onderzocht ik Gods Woord, gelijk ik nooit tevoren had gedaan. En toen mij de weg van behoud werd geopend, toen mij daarna de Zaligmaker, die mij vroeger verborgen was, met klaarheid in het hart geopenbaard werd, en ik in Hem mijne gerechtigheid en sterkte vond, gevoelde ik mij ook met de belijdenisgeschriften der kerk ten volle verenigd; ik vond er mijn geloof in uitgedrukt.” Zo werd Simon van Velzen tijdens zijn krijgsdienst onder de Nederlandse koning ook een krijgsknecht van de hemelse Koning.

Beroepen en bevestigd te Drogeham

Na terugkeer uit België vervolgde Simon zijn studie, die hij met goed gevolg afsloot. Bij het kerkelijk examen was de commissie bevreemd over zijn opvattingen aangaande de uitverkiezing. Die had hij toch niet aan de academie geleerd, zo veronderstelde men. Hij werd eigenlijk te steil gereformeerd gevonden, maar werd desondanks toegelaten, in de verwachting dat hij wel bij zou trekken.

Kort daarop werd Van Velzen uitgenodigd te komen preken in het Friese Drogeham. Het beviel wederzijds. Van Velzen ontving een beroep en nam het aan. De goedkeuring liet echter op zich wachten. Dat was hoogstwaarschijnlijk te wijten aan een voorval dat de kerkelijke situatie in die dagen illustreert. Op een zondagmiddag ging Van Velzen opnieuw voor te Drogeham. Die avond preekte er een proponent. Deze bracht een andere leer dan Van Velzen, en dat viel niet in de smaak bij de kerkgangers. Een aantal van hen verliet tijdens de preek het kerkgebouw. Ook Van Velzen viel het verschil in leer op en hij weigerde daarom na afloop van de preek de proponent de hand der gemeenschap te geven. Hierop weigerden de kerkelijke instanties aanvankelijk om Van Velzen de nodige approbaties te geven. Maar aangezien hij niets strafbaars gedaan had, kon de bevestiging uiteindelijk doorgaan. Op 9 november 1834 werd hij bevestigd.

Eerste optreden

Van Velzen aanvaardde de herdersstaf in een roerige tijd. Slechts een paar weken eerder, op 13 oktober, had de Ulrumse kerkenraad zich afgescheiden. Tegen zijn vriend Scholte werd actie ondernomen, en ook hij werd spoedig afgezet. Toen Scholte zijn studiegenoot in december opzocht, was het weerzien hartelijk, maar was de breuk ook duidelijk: Scholte weigerde onder het gehoor van zijn vriend te komen, omdat hij zich had afgescheiden van het ‘hervormd genootschap’.

Zwager Brummelkamp was een van degenen die protest wilde aantekenen tegen de afzetting van De Cock en Scholte. Ook Van Velzen besloot actie te ondernemen, vooral om de Drie Formulieren te handhaven, maar wilde dat langs de kerkelijke weg doen: via zijn eigen classis. Hij schreef een voorstel, maar omdat hij de jongste predikant van de classis was, zocht hij enkele oudere rechtzinnige predikanten aan om dit voorstel te berde te brengen op de vergadering. Zij weigerden echter en zo moest Van Velzen zelf wel het woord vragen. In stilte werd hij aangehoord, maar bijval kreeg hij niet. Er werd besloten het stuk onder de maaltijd te bespreken.

Op weg naar de maaltijd kwam een oudere predikant naast hem lopen. Deze weigerde ook zijn instemming met Van Velzens voorstel te betuigen, hoewel hij tegenover hem persoonlijk aangaf het ermee eens te zijn. Wel beloofde hij Van Velzen te beschermen tegen verbitterde ambtgenoten, want, zo deelde hij hem mee, ‘gij loopt gevaar dat men u van de trappen zal afwerpen.’

Tijdens de maaltijd werd er geen woord meer gerept over Van Velzens voorstel. Wel werd er vrolijk gegeten en gedronken. Er werden dronken uitgebracht op allerlei zaken. Van Velzen voelde zich een vreemde. Toen er een dronk werd ingesteld op ‘de eendracht en de liefde in de kerk’ was de verontwaardiging van zijn gezicht af te lezen. Hoe kon men op een kerkelijke vergadering, onder de vreemde leringen die de kerk binnendrongen, en na het afzetten van De Cock en Scholte, toasten op eendracht en liefde?

Zonder dat hij een woord sprak, werd zijn verontwaardiging opgemerkt. Wederkerig toonden de classispredikanten hun verontwaardiging over het feit dat Van Velzen niet meedronk op de liefde en de eendracht. Er ontstond rumoer en de sfeer werd dreigend. De oudere predikant beschermde Van Velzen opnieuw door achter hem te gaan staan. De voorzitter wist uiteindelijk de rust weer te brengen, maar uitte vervolgens scherpe verwijten aan het adres van Van Velzen. Deze verliet daarop de vergadering. Hij diende vervolgens toch direct een adres in bij de synode met daarin de oproep de Drie Formulieren te handhaven en allen die er openlijk van afweken te verhinderen hun opvattingen in de kerk te verkondigen. Het had geen resultaat; geen positief resultaat althans.

De gezangenkwestie

Naast de kwestie van de Formulieren begon ook de gezangenkwestie Van Velzen bezig te houden. Zelf had hij er geen bezwaar tegen, maar hij merkte dat veel gemeenteleden zwegen als er een gezang werd aangeheven. De kerkenraad nam een halfslachtige houding in: zelf zongen de ambtsdragers niet mee; ze waren bevreesd dat door de gezangen vreemde opvattingen de kerk binnengedragen zouden worden. Maar ze wilden wel dat hun predikant gezangen opgaf omdat ze anders last met het kerkelijk bestuur vreesden. Van Velzen hield niet van halfslachtigheid. Hij riep de gemeente bijeen en probeerde die ervan te overtuigen dat het niet verkeerd was gezangen te zingen. De gemeente was niet tot andere gedachten te brengen. Vervolgens stelde hij voor om dan geen gezangen meer te laten zingen. Maar ook dat wenste de gemeente niet. Uiteindelijk zou alles blijven zoals het was: de predikant zou volharden in het opgeven van gezangen en de gemeente zou volharden in haar weigering die te zingen.

Schorsing en afzetting

De jonge predikant van Drogeham had inmiddels de aandacht op zich weten te vestigen. Zijn optreden op de classis, zijn brief aan de synode en zijn overleg met de gemeente over het zingen van gezangen waren niet onopgemerkt gebleven. Waardering hadden zijn classicale ambtsbroeders er niet voor. Hoewel Van Velzen geen kerkelijke regel overtreden had, moest hij zich voor zijn daden verantwoorden voor een classicale commissie. Kort daarop werd hij geschorst, voornamelijk omdat hij door middel van zijn adres gesteld had dat er onrechtzinnige predikanten in de kerk waren, en omdat hij zijn gemeente geraadpleegd had betreffende het zingen van gezangen.

Van Velzen paste zich niet aan, maar deed wat hij meende te moeten doen. Hij was niet tevreden over de gang van zaken betreffende de gezangen. Die vond hij onstichtelijk en daarom zag hij er vanaf om voortaan nog gezangen op te geven.

Een ingediend bezwaar tegen zijn schorsing haalde niets uit. Uiteindelijk kwam Van Velzen tot de conclusie dat het bestuur van de Hervormde Kerk de dwalingen tolereerde, maar de rechtzinnigheid tegenwerkte. Op 11 december 1835 riep hij de leden bijeen en deelde hij mee dat hij het kerkbestuur verwierp. Die dag werd met 28 leden van de gemeente een verklaring opgesteld waarin stond dat men ‘verenigd was met de ware Gereformeerde Kerk’ en men het ‘Bestuur in de Nederlandsch Hervormde Kerk als antichristelijk verworpen’ had. Vervolgens werd Van Velzen op 13 januari 1836 afgezet, met als reden dat hij besloten had voortaan geen gezangen meer te gebruiken in de eredienst.

Naar Leeuwarden

Na zijn afscheid van de Hervormde Kerk wist Van Velzen dat hij kerk en pastorie los zou moeten laten. Zijn buurman stak hem een hart onder de riem. Deze man behoorde niet tot degenen die de verklaring van afscheiding hadden ondertekend, maar had veel waardering voor zijn predikant. Hij was een wever zonder geldelijke vermogens, maar hij bezat wel een stukje grond. Met het voedsel dat hij daarop verbouwde, kon hij zijn gezin onderhouden. Dat stuk land bood hij de predikant aan om er een huis op te bouwen. ‘Ik heb het ervoor over,’ zei hij, ‘om uws werks wil.’

Ds. Van Velzen heeft er geen gebruik van gemaakt. Hij verhuisde naar Leeuwarden om van daaruit de provincie Friesland te bedienen. Hij was niet aan één gemeente verbonden, maar aan alle gemeenten binnen Friesland. Overal waar hij gevraagd werd, bediende hij Woord en sacramenten. Het was geen gemakkelijke tijd, en dat is een eufemistische uitdrukking. Het werd de afgescheidenen moeilijk gemaakt. Herhaaldelijk werd de prediker veroordeeld tot het betalen van een geldboete wegens het houden van illegale samenkomsten. Een jaar na zijn afscheiding bedroeg het totaalbedrag aan boetes in Friesland al f. 6.860,-. Niet zelden werden bijeenkomsten uit elkaar geslagen, waarbij geweld niet geschuwd werd. De politie weigerde soms bescherming te bieden.

In deze periode bleef het huiselijk leed de Leeuwarder predikant ook niet bespaard. Zijn vrouw, met wie hij pas kort voor zijn bevestiging, op 16 augustus 1834, was gehuwd, werd in deze periode ernstig ziek en overleed in 1837. Het was hem tot troost dat zij in volle verzekerdheid des geloofs was ontslapen. Voor haar heengaan sprak ze: “Ik geloof in Hem Die de goddelozen en ook mij rechtvaardigt.” En even daarna: “Ik hoor het Halleluja der engelen.” Na die woorden ontsliep ze. Van Velzen hertrouwde een jaar later met Freule Johanna Alyda Lucia van Voss. Deze vrouw overleed in oktober 1839 bij de geboorte van een levenloos kind.

Zijn derde huwelijk mocht langer duren. Vrij kort na het overlijden van zijn tweede vrouw huwde Van Velzen met Zwaantje Stratingh. Deze vrouw gaf het leven aan acht kinderen. Ze overleed in 1872.

Een kerkdienst in Tjalleberd

Het is in dit artikel niet mogelijk veel voorbeelden te geven van de vervolging waarmee ds. Van Velzen te maken kreeg. Eenmaal in Tjalleberd werd het hem wel heel moeilijk gemaakt. Als voorbeeld van vele incidenten beschrijf ik dit ene voorval, of eigenlijk een opeenstapeling van voorvallen.

Het was op zondag 18 september 1837. Van Velzen verliet zijn huis, waar hij zijn ernstig zieke vrouw en een baby achterliet, en stapte in een huifkar die hem naar Tjalleberd zou brengen. Hij moest daar niet alleen preken, maar ook de sacramenten van doop en avondmaal bedienen, een diaken in het ambt bevestigen en een huwelijk bevestigen. De dienst werd gehouden in een grote schuur. Er waren zo’n 400 mensen aanwezig.

Ds. Van Velzen opent de dienst met gebed. Als hij zijn ogen opent, ziet hij de burgemeester en een officier staan. De vergadering wordt gelast uiteen te gaan, anders zal zij met geweld uiteengedreven worden. Dat laatste gebeurt. Enkelen die zich verzetten, worden door soldaten door een luik naar buiten gegooid.

De predikant gaat met een van de leden mee naar diens huis, waar zich spoedig ook anderen verzamelen. Hij stelt daarop voor de dienst voort te zetten en wil het Avondmaal bedienen. Wat daarvoor nodig is, staat echter nog in de schuur, die nu bewaakt wordt. Dan wil Van Velzen toch in ieder geval de doop bedienen. Hij is er net mee klaar, als de soldaten bij het huis verschijnen en de vergadering uiteen jagen. Van Velzen gaat naar een andere woning, waar men enkele uren met rust gelaten wordt. In die tijd wordt de diaken bevestigd. Daarop worden de aanwezigen opnieuw uit elkaar gejaagd. In een vierde woning komen mensen opnieuw bijeen, en daar wordt inderhaast het huwelijk bevestigd.

Voor de vierde keer wordt dan de bijeenkomst verstoord. Van Velzen wordt nu onder politiebegeleiding naar de woning van de zojuist bevestigde diaken gebracht, waar soldaten ingekwartierd worden. Daar moet hij onder bewaking blijven. Op het erf van deze boerderij verzamelden zich relschoppers. Het gerucht gaat rond en bereikt ook de bewoners dat ze Van Velzen van het leven wilden beroven. Het rumoer neemt toe en de angst van de bewoners en hun gast eveneens. Van de soldaten hoeven ze geen bescherming te verwachten. Die tonen zich eveneens vijandig. Als de ruiten worden stukgeslagen vreest men het ergste. Maar juist dan wordt het stil. Buiten zijn juist de burgemeester en de officier “toevallig” langsgekomen. Ze zien wat er gebeurt en kunnen nog bijtijds ingrijpen. Het huis wordt de verdere nacht bewaakt.

De volgende dag toog Van Velzen weer naar Leeuwarden. Maar het gebeuren was voor hem nog niet ten einde. Kort daarop werd hij voor de rechter gedaagd en veroordeeld tot het betalen van een boete en van de kosten.

Van Velzen had geen moeite met de vrijheidsaanvraag. Zij die daarmee wel moeite hadden vormden de gereformeerde gemeenten onder het kruis. Van Velzen en andere afgescheidenen van het eerste uur zagen omwille van de vrijheid af van het gebruiken van de naam ‘gereformeerd’ en noemden zich christelijke afgescheiden gemeenten.

Terug naar Amsterdam

Te Amsterdam was in 1835 door Scholte een gemeente gesticht. Deze gemeente ging over tot het beroepen van predikanten. Men wilde in Amsterdam geen predikant van een hele provincie, maar van de eigen gemeente alleen. Om die reden vond het beroep op Brummelkamp, die naast predikant van Amsterdam ook predikant van de Gelderse gemeenten wilde blijven, geen doorgang. Van Velzen wenste zijn Friese gemeenten niet op te geven en bedankte daarom in 1837 voor het beroep uit Amsterdam. In 1839 nam hij het beroep wel aan, maar zonder zich los te maken van de Friese gemeenten, zoals verlangd werd. Van Velzen stelde de gemeente te Amsterdam voor een voldongen feit. Hij werd predikant te Amsterdam, maar bleef het ook van de Friese gemeenten. Deze handelwijze moest wel op tegenstand stuiten. Van Velzen wrong zich in vreemde bochten om de oppositie de mond te snoeren. Zo stelde hij het onmogelijke compromis voor dat zowel de Friese gemeenten als Amsterdam vacant zou zijn en hij beiden zou bedienen. Wel vacant dus, maar geen vacature. Later bewilligde hij erin om losgemaakt te worden van Drogeham, maar opnieuw dus niet van de Friese gemeenten. Van Velzens houding in deze situatie was niet fraai te noemen.

Zo’n onstuimig begin van een ambtsperiode kan haast niet gevolgd worden door een rustig verder verloop. De Amsterdamse periode was er een van grote onrust. Die betrof soms zijn optreden – dat niet altijd tactisch was, of juist zo tactisch dat het woord ‘geslepen’ er ook voor gebruikt kan worden. Soms betrof het ook zijn prediking. Enkele leden maakten er bezwaar tegen dat Van Velzen hen zo vaak voorhield wat een mens niet zalig maakt en zo weinig hoe een mens wel zalig wordt.

Wat heeft Van Velzen bewogen om zo te opereren in Amsterdam? Waarschijnlijk was de achtergrond daarvan zijn meningsverschil met H.P. Scholte, zijn vroegere vriend en studiegenoot. De twee groeiden steeds verder uit elkaar. Scholte werd uiteindelijk afgezet en vertrok naar Amerika. Het is tussen hem en Van Velzen niet meer goed gekomen. Verondersteld wordt dat Van Velzen Amsterdam aan de invloed van de in Utrecht werkzame Scholte probeerde te onttrekken. Het is niet zeker, maar het zou wel passen in de wijze van opereren die Van Velzen kenmerkte.

Een man van gewicht

Van Velzen was een man met grote wilskracht. Zijn wil was vaak sterker dan zijn lichaam. Zo maakte hij alle synodale vergaderingen mee, maar was hij door zwakte lang niet altijd in staat het hem door die vergaderingen opgedragen werk te verrichten. De synode van 1836 wees o.a. hem aan om de vrijheidsaanvraag op te stellen, wat door ziekte verhinderd werd. Ook werd hij gekozen in de commissie tot onderzoek van degenen die predikant wilden worden.

In 1837 was Van Velzen voorzitter van de synode en werd onder zijn leiding een gewijzigde kerkorde ingevoerd. De wijze waarop hij dat deed, prikkelde voorstanders van handhaving van de Dordtse kerkorde des te meer tot verzet.

De gewijzigde kerkorde zorgde de jaren erna voor heel wat onrust en maakte synodale bijeenkomsten zelfs vrijwel onmogelijk, omdat de ene provincie in de lastbrief aan haar afgevaardigden schreef bijeen te willen komen naar de regel van de DKO, en een andere provincie op grond van de nieuwe kerkorde. Van Velzen speelde geen fraaie rol in deze verwikkelingen. In 1843 was de verwarring zo groot dat men op vrijwel geen enkel punt een beslissing kon nemen. De synode van 1846 werd door Van Velzen niet erkend. Wel bezocht hij haar en hij mocht zelfs ‘een adviserende stem’ uitbrengen.

Toch was Van Velzens invloed in deze periode onmiskenbaar groot. Hij had de gave de zaken zodanig te verwoorden ‘dat wie het met hem eens was, volkomen overtuigd werd, en zijne tegenstanders geen vat op hem konden krijgen.’ Zijn persoon heeft een zwaar stempel gedrukt op het kerkelijk leven van de afgescheiden gemeenten.

Verdeeldheid

In 1837 was er een breuk geslagen onder de afgescheidenen, tussen voor- en tegenstanders van de vrijheidsaanvraag. Later kwam er een breuk met Scholte en diens aanhangers. Nog was het leed niet geleden: er waren grote verschillen van mening tussen Brummelkamp en onder andere Van Velzen. De kerkordelijke toestand was in die tijd zo onduidelijk dat het niet valt vast te stellen of er in die periode nog kerkelijke eenheid was tussen de velzianen en de brummelkampianen. Wel ontmoeten de partijen elkaar op vergaderingen, maar welke status zulke vergaderingen hadden, is niet altijd duidelijk. De vergadering van 1851 laat een scheiding zien, maar die van 1854 toont een hereniging. Van beide synodes was Van Velzen voorzitter, althans van dat deel van de vergadering in 1854 waarop de hereniging tot stand kwam.

Docent aan de Theologische School

De synode van 1854 was van groot belang voor de afgescheiden kerken, omdat toen uiteindelijk werd besloten tot oprichting van een Theologische School. Vaak was daarover al gesproken op synodale vergaderingen, maar het was nooit tot daden gekomen. De keus voor een locatie viel op Kampen. Als docenten werden benoemd o.a. Van Velzen en diens voormalige tegenstander Brummelkamp.

Het leven van Van Velzen kwam daarmee niet in rustiger vaarwater. Onder de docenten zowel als in de gemeenten bestonden verschillen van inzicht, zowel over de leer als over de inrichting van het kerkelijk leven. Maar Van Velzens opstelling was niet meer zo hard en zo dominant als vroeger.

Vereniging

Hoewel ds. Van Velzen altijd een strijdbaar man geweest was die het conflict niet schuwde, zocht hij toch de eenheid met en van allen die de gereformeerde leer dierbaar was. Hij verheugde zich in de hereniging met de kruiskerken in 1869. De synode waarop dat gebeurde vond plaats te Middelburg in de Gasthuiskerk. Ds. Van Velzen schreef erover: “Wij zagen ons verzameld in een kerkgebouw, waar een der meest gezegende leraren ( B. Smijtegelt) der kerk in ons vaderland voor anderhalve eeuw de gemeente is voorgegaan, een der leraren wier schriften nog aan een dankbaar nageslacht tot voedsel strekken. Het is mij alsof ik hem hoor, gelijk hij met krachtige stem, ernstig, liefderijk en getrouw tot ontdekking, bestraffing, bestiering en vertroosting sprak. Het is mij alsof ik hem daar zie staan, gelijk hij bij het vooruitzicht van donkere tijden zijn hart uitstortte in gebeden tot God, en smeekte voor de bewaring der gemeente in de waarheid en de liefde. Zeker heeft hij menigmaal voor de kerk in ons vaderland tot God gebeden. En God heeft verhoord; wij zijn getuigen!

De waarheid die door hem verkondigd is, wordt ook door ons beleden. Al de gemeenten, die hier vertegenwoordigd zijn, gevoelen zich met deze waarheid verbonden; in deze vergadering zijn broeders der gemeenten, die gedurende vele jaren van elkander verwijderd waren, herenigd.”

Na de doleantie toonde Van Velzen zich een groot voorstander van vereniging van de afgescheidenen met de dolerenden. De synode waarop deze vereniging tot stand kwam, heeft hij bijgewoond. De drieëntachtigjarige predikant werd naar de vergadering gedragen, want kracht om te lopen had hij niet meer. Hem werd het woord gegeven, maar omdat hij te zwak was om te staan en zich verstaanbaar te maken, las zijn zoon S. van Velzen jr., lid van de Tweede Kamer, een boodschap voor. Daarin benadrukte hij onder meer dat de wortels van zowel afscheiding als doleantie lagen in de gehechtheid aan de gereformeerde belijdenis.

Het einde van de strijd

Een van de laatste keren dat Van Velzen in het openbaar sprak, was bij de begrafenis van Brummelkamp in 1888. Eerst waren ze vrienden geweest als Leidse studenten, daarna zwagers, toen lotgenoten als afgescheiden predikanten, vervolgens tegenstanders die verschillende stromingen vertegenwoordigden, en tenslotte collega’s aan de theologische school. Veel hadden ze samen meegemaakt, veel hadden ze elkaar aangedaan, veel hadden ze elkaar ook vergeven.

Kort daarop nam hij afscheid van de Theologische School. Zijn afscheidsrede ademde niet meer de strijdbare geest die hem tijdens zijn arbeidzame leven gekenmerkt had. Ze was samen te vatten als: Kinderkens, hebt elkander hartelijk lief.

De laatste jaren van zijn leven verliepen rustig. Kerkelijk en geestelijk was zijn strijd voorbij. Hij verlangde naar de dag van zijn overlijden. Als hij bericht kreeg dat iemand van zijn bekenden ontslapen was, antwoordde hij: “Ook deze ging mij voor.”

Het wonder van zalig worden was voor hem nog altijd een wonder. Zijn dochter en schoonzoon hoorden hem soms door de kamer lopen, al prevelend: “O, als er toch geen Jezus was, als er geen Jezus was …, ” om hem even daarna tegen zichzelf te horen zeggen, “maar er ís een Jezus, er ís een Jezus.” Simon van Velzen ontsliep op Goede Vrijdag 1896. Hij werd begraven te IJsselmuiden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 2011

Oude Paden | 48 Pagina's

Simon van Velzen (1809-1896)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 2011

Oude Paden | 48 Pagina's