Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"De allervolmaakste juffer van hare eeuw"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"De allervolmaakste juffer van hare eeuw"

SSNR-wintercursus "Moeders in Israël" start met Anna Maria van Schurman

4 minuten leestijd

VEENENDAAL - De Nadere Reformatie kent ook vrouwelijke 'oudvaders'. Dat blijkt uit het thema van de zesde wintercursus van de Stichting Studie der Nadere Reformatie. Dit jaar staan zes "moeders in Israël" centraal. Zaterdag werd in Veenendaal de spits afgebeten met de meest begaafde vrouw die gereformeerd Nederland heeft opgeleverd: Anna Maria van Schurman (1607-1678), die "de allervolmaakste juffer van hare eeuw" werd genoemd.

Op zes zaterdagochtenden komen aan de orde Anna Maria van Schurman, Sara Nevius, Dina van den Bergh, Eva van der Groe, Johanna Avinck en Geesjen Pamans. De term "moeders in Israël" is ontleend aan Richteren 5, waar de richteres Deborah zichzelf zo aanduidt. "Moeders in Israël, dat zijn eigenlijk de moeders in de genade, zoals er ook vaders in de genade waren", aldus drs. A. Ros tijdens de opening. Samen met Van Schurman-kenner dr. Pieta van Beek leidde hij het eerste thema in: Van Schurman en de dichteressen van de Nadere Reformatie.

Anna Maria was enorm begaafd, zei Van Beek, docente Nederlandse taal en cultuur aan de universiteit van Stellenbosch. Toen ze drie jaar was, kon ze lezen, toen ze zeven was, kon ze Latijn spreken. Van Beek citeerde een uitvoerige lofrede uit 1720. De "hemelse jonge Juffer" kreeg bezoek van de Poolse vorstin. Ze las naast de klassieke talen ook Ethiopisch en Syrisch,

correspondeerde met een bisschop in Efeze, en verder met talloze geleerden in Europa.

Ze was de eerste studerende vrouw in Nederland en heeft zich ook duidelijk uitgesproken over het studeren van vrouwen, aldus Van Beek. In Schurmans "Logisch Betoog of vrouwen kunnen en mogen studeren" (1641) treffen we de redenering aan: "Wie een redelijk rustig en vrij leven te beurt valt, is geschikt voor de letterenstudie. Juist vrouwen valt zo'n leven te beurt. Dus zijn vrouwen geschikt voor de letterenstudie." "Ik heb mijn eigen ouders destijds aan de hand van Van Schurman kunnen overtuigen dat een vrouw mag studeren", bekende de doctor. Volgens haar is een van de redenen waarom er zo weinig is overgebleven van de gedichten van vrouwen, het feit dat de stimulans om te publiceren ontbrak. "En dat is nog zo. Als vrouwen willen publiceren, moeten ze het wiel opnieuw uitvinden."

Van Beeks studie naar Van Schurman heeft haar geleerd dat "de Nadere Reformatie veel en veel humanistischer is geweest dan wij denken. Aanstaande predikanten kregen een opleiding in de klassieken, dat moeten we niet vergeten. Ook de dissertatie van C. A. de Niet over Voetius heeft dit bevestigd. Pas later, in de achttiende eeuw, treedt een versmalling op."

Behoorlijke plaats

"Liefste Jezus myn Beminde, In u Heer is 't al te vinde, Groot vermaak en 's Herten lust." De versregel is van de dichtende predikantsvrouw Maria van der Deliën (1630-1673). Ze behoort tot de dichteressen van de Nadere Reformatie die in het betoog van drs. A. Ros de revue passeerden. Ros, die zich gespecialiseerd heeft in de religieuze poëzie uit de zeventiende en achttiende eeuw, concludeerde dat de literaire publicaties van vrouwen uit de Nadere Reformatie verhoudingsgewijs "een behoorlijke plaats" innamen. Dat bewees hij aan de hand van onder anderen Cornelia Teellinck, Cornelia Leydekker, Allegunda Ilberi en Jacoba Petronella Winckelman. "De 'moeders in Israël' hadden een geachte en volwaardige plaats in het conventikel. Hun positie werd ongetwijfeld versterkt als zij liederen dichtten in de trant van de door Anna Maria van Schurman ingezette bevindelijke poëzietraditie."

Ros noemde als kenmerk van deze religieuze poëzie het persoonlijke karakter. "Het gaat meestal om soliloquia, puur bevindelijke alleenspraken van de ziel met God. Kenmerkend is ook het gebruik van de tale Kanaäns: niet alleen de taal van de Statenbijbel, maar vooral de geloofstaal, de taal die het zielenleven onder woorden brengt, werd gebezigd."

Waarom grepen sommige vrouwen van de Nadere Reformatie naar de pen? Ros wees erop dat het de dichteressen niet begonnen was om het dichten als zodanig, maar om het stichten van de medemens. Van Beek nuanceerde: "Het ging niet alleen om stichting, maar ook om het schrijven van mooie gedichten. En daar is toch niets fout mee?"

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 27 november 2000

Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's

"De allervolmaakste juffer van hare eeuw"

Bekijk de hele uitgave van maandag 27 november 2000

Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's