De dood van Johannes Florianus
In 1582 verscheen in Antwerpen een boek, waarin commentaren van Calvijn op de Evangeliën en de Handelingen waren opgenomen. Vertalers waren Gerardus Gallinaceus en Johannes Florianus. De laatste had zich bezig gehouden met de overzetting van Calvijns verklaring van de Handelingen, de eerste met het commentaar op de Evangeliën.
Het uitgeven van een dergelijk boek was in de Zuidelijke Nederlanden zo rond 1580 geen ongevaarlijke zaak. Hoe de situatie daar was, is al eerder aangestipt in een artikel over Petrus Plancius; toch is het niet overbodig om er nog eens bij stil te staan naar aanleiding van de dood van Florianus. Johannes Florianus werd in Antwerpen geboren. Het geboortejaar is niet bekend. Hij verliet deze stad in 1560, gedrongen door de vervolgingen, die in die tijd woedden. De inquisiteurs hadden met name het oog op Florianus, omdat hij in die tijd al enige boeken vertaald had in het Nederlands, "die dienden tot onderwijs en troost voor allen, die de zaligheid van harte liefhebben, en tot wederlegging van de dwalingen en bijgelovigheden des pausdoms, welk werk te verrichten in die tijden zeer gevaarlijk was". Hij kwam tenslotte terecht in Brussel, waar hij een ambtgenoot was van Petrus Plancius. Met Plancius is hij er getuige van geweest hoe de stad tenslotte door de prins van Parma zo in het nauw gedreven werd dat de bestuurders haar overgaven. Voorwaarde was dat de soldaten vrij mochten vertrekken en dat ook de predikanten ongestoord de stad mochten verlaten. Parma zegde hen op zijn ere woord toe dat hen geen haar gekrenkt zou worden.
Petrus Plancius heeft weinig vertrouwen in dit erewoord gehad, we zagen al dat hij zich als soldaat vermomde en op die manier in de Noordelijke Nederlanden terecht kwam, waar hij predikant werd in Amsterdam. Johannes Florianus toonde zich minder sceptisch. Zonder een dergelijke voorzorgsmaatregel verliet hij de stad, samen met zijn zoon en enige soldaten. Een dag na het vertrek kwamen ze aan in het stadje Lier. Ze liepen er omheen en toen ontmoetten ze twee Spaanse officieren. Die keken de mannen na en ontdekten dat één van hen geen soldatenkleding droeg. Ze riepen Florianus bij zich en spraken hem weinig vriendelijk aan. Wie hij was en waar hij naar toe ging, werd gevraagd. Ze kregen een eerlijk antwoord, waarom ook niet, Florianus had immers een vrij geleide van de prins van Parma meegekregen. Dat was toch voldoende?
Het was niet voldoende. Eén van de officieren greep hem woest bij de nek toen hij hoorde met een predikant te doen te hebben. Hij schreeuwde Florianus toe dat deze zijn gevangene was; mee moest hij! Hij werd gedwongen achter op één van de paarden plaats te nemen, en zo reden ze weg. Florianus' zoon, een jongen van zo'n twaalf, dertien jaar, werd weggejaagd. Ontdaan keerde hij terug naar zijn moeder, aan wie hij vertelde wat er gebeurd was.
Het moest een misverstand zijn, Parma had toch zijn erewoord gegeven? Ze deden navraag en vernamen al spoedig dat de predikant meegenomen was naar een dorpje vlakbij Antwerpen. Daar was ook Parma met zijn leger.
Hoeveel waarde had het erewoord van Parma? Plancius had er geen stuiver voor gegeven, Florianus had erop vertrouwd. Helaas, het bleek maar al te spoedig wie juist gezien had. Er werden brieven gestuurd naar Parma, het antwoord bleef uit. Florianus, opgesloten in een cel hoorde het niet. Wel bezochten hem dagelijks priesters en hun boodschap was iedere dag dezelfde: "Herroep, anders wacht je een vreselijke dood". Maar Florianus wankelde niet, hij verklaarde vrijmoedig dat hij van harte bereid was om bij zijn geloof te leven en te sterven.
Vier weken duurde het, toen was het geduld van Parma op. Dezelfde man die zijn erewoord gegeven had dat de predikanten niets overkomen zou, beval dat Florianus verdronken moest worden. Het werd hem dezelfde avond nog verteld. De priesters lachten toen ze het bericht overbrachten. Smalend reageerden ze toen bleek dat hij niet bang was voor de dood. Maar ineens werd één van hen woedend, de vicante van Gant. Hij schreeuwde Florianus toe dat hij blij was dat hij lang genoeg mocht leven om Florianus' doodvonnis te vellen. De predikant keek hem aan en antwoordde alleen: "Gijlieden verdoemt mij als een ketter, maar God, Die een rechtvaardig Rechter is, zal daarover te Zijner tijd oordelen".
Ze kwamen Florianus vroeg in de morgen uit de gevangenis halen. Toen ze door het stadje liepen, kwamen ze wat inwoners tegen, die vroegen waarheen de tocht ging. "We doen hem uitgeleide", was het antwoord, "want hij is vrijgelaten".
Hij was niet vrijgelaten, maar hij zweeg toen het werd gezegd. Hij zweeg niet toen ze de tocht vervolgden, telkens weer sprak hij de soldaten aan, niet om ze te vragen om hem weer los te laten, maar om hen te vermanen over hun levenswandel en om hen te waarschuwen met grote ernst. Een aantal malen bad hij tot God en de soldaten hoorden het met verwondering aan. Ze werden er stil van.
Een paar kilometer buiten de stad was een put met een laagje smerig water erin. Daar commandeerde de officier halt. "Kijk", zei hij, "zie hier de plaats waar je sterven zult". Wilde hij Florianus bang maken? Deze antwoordde alleen met de woorden van Christus: "Die zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen, en die zijn ziel zal verliezen om Mijnentwil, zal dezelve vinden". Florianus knielde neer bij de put om te bidden, maar een paar soldaten trokken een zak over zijn hoofd en bonden die dicht. Ze wierpen hem in de put. Ze zagen dat er te weinig water in de put was, en merkten dat de man in de zak zich bleef bewegen. Toen pakte één van hen een spies en doorstak hem. Alzo ontsliep Johannes Florianus in de Heere.
Het was wel gebleken wat het erewoord van Parma waard was geweest. Een bode werd naar de vrouw van Florianus gezonden met de mededeling dat haar man aan de pest gestorven was. Ze geloofde het, totdat er later een paar kooplieden bij haar kwamen, die haar de ware toedracht vertelden, en anderen bevestigden het. Maar ze vertelden nog iets, en wel over de vicante van Gant, de man tegen wie Florianus gezegd had dat God, Die een rechtvaardig Rechter is, zou oordelen op Zijn tijd.
De vicante van Gant was niet bij de terechtstellingvan Florianus geweest, hij had het te druk met andere zaken en die ketter zou zijn verdiende loon volgens hem toch niet ontgaan. Op de dag van de terechtstelling had de vicante met zijn paard gestaan op een brug over de Schelde. Vanaf die plaats kon hij de geboortestad van Florianus zien, Antwerpen, dat belegerd werd. Misschien heeft hij ook nog de brandschepen vol met buskruit gezien, die de burgers van Antwerpen naar de brug stuurden, maar hij was te laat om te ontkomen. De ontploffing was verschrikkelijk: de kracht van de explosie slingerde de vloeker en nog een paar mannen de lucht in. Ze overleefden het niet. God, Die een rechtvaardig Rechter is, heeft op Zijn tijd geoordeeld.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 1992
De Wachter Sions | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 1992
De Wachter Sions | 8 Pagina's