Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Populisme, de onbetaalde rekening van de democratie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Populisme, de onbetaalde rekening van de democratie

20 minuten leestijd

In veel columns, kranten en tijdschriften kom je de term tegen: populisme. Mr. G. Holdijk analyseert en waardeert dit fenomeen. Hij gaat daarbij in op de vraag hoe populisme beschouwd moet worden in het licht van het functioneren van de democratie.

Al meer dan tien jaar stuit men in politieke beschouwingen en commentaren op de term populisme. Verschijnselen, uitspraken en personen worden als populistisch bestempeld, zonder dat de auteur de moeite neemt een aanduiding te geven op welk aspect hij of zij het oog heeft. Kennelijk wordt verondersteld dat de lezer wel een scherp omlijnd beeld heeft van wat onder populisme moet worden verstaan. Iedereen die de politieke ontwikkelingen enigszins volgt, heeft uiteraard wel een idee wat hij zich bij dit woord moet voorstellen. De vraag is echter of de discussie er niet mee gediend wordt wanneer een poging wordt ondernomen om wat meer helderheid over karakter en achtergronden van de term en het verschijnsel populisme te bereiken. In het vervolg van deze bijdrage wordt niet slechts stilgestaan bij de terminologie, maar veel meer bij de historie en oorzaken, aard, vormen en methoden van populistische bewegingen. Vanzelfsprekend staat de actualiteit centraal, zonder evenwel in te gaan op de huidige discussies rondom de kabinetsformatie. Om tot een waardering van dit verschijnsel in zijn actuele vorm te komen, wordt ingegaan op de vraag hoe het verschijnsel van het populisme beschouwd moet worden in het licht van het functioneren van de democratie.

Vaag en veelkleurig begrip
In het spraakgebruik valt een niet door helderheid, maar eerder door vaagheid gekenmerkte hantering van de term waar te nemen. Wie meer precies zou willen weten hoe die term wordt omschreven, zou bij het woordenboek te rade kunnen gaan. Men moet dan niet de oude ‘Van Dale’ (1961) ter hand nemen, want als enige betekenis staat daar vermeld: “Richting in de Franse literatuur omstreeks 1930 die belangstelling vroeg voor het leven van de lagere volksklasse en de beschrijving daarvan in zijn eigen stijl”. Duidelijk blijkt dat de auteur kennelijk niet aan de politiek heeft gedacht. De uitgave van Wolters (1986) van de ‘Grote Koenen’ geeft 25 jaar later heel wat meer houvast: “(1) Radicale beweging, meestal van kleine boeren, tegen het grootkapitaal, vaak gepaard met een beroep op de godsdienstige deugden van het volk, veelal onder dictatoriale leiding; (2) Neiging zich te richten naar de massa van de bevolking of de massa van de kiezers”. De tweede betekenis wijst in de goede richting. De ‘Grote Van Dale’ van 1999 heeft, zonder zijn traditie te verloochenen, de actualiteit in zijn lemma verdisconteerd. Als eerste vermeldt men nog de omschrijving van 1961. Als tweede een specifieke vorm van populisme: “Antikapitalistische volksbeweging van meestal agrarische volksgroepen, met name in Zuid- Amerikaanse staten”. Als derde en laatste volgt dan onder de aanduiding dat het om een politieke betekenis gaat: “Populaire oppervlakkige, (enigszins) demagogische betoogtrant”. Deze laatste omschrijving gaat er kennelijk vanuit dat populisme een bepaalde stijl van communiceren vertegenwoordigt. Een woordenboek is uiteraard een beperkt hulpmiddel. Politicologische handboeken, althans die van recente datum, plegen dieper en breder op het fenomeen populisme in te gaan. Het blijft echter een gegeven dat het algemeen spraakgebruik zich niet houdt aan de beschrijvingen en onderscheidingen die de wetenschap wil aanbrengen om meer helderheid te bieden. Koen Vossen heeft voor wat het hedendaags populisme betreft een serie kenmerken opgesteld.1 De belang - rijkste daarvan is de visie op de politiek als een felle strijd tussen enerzijds een corrupte elite die onder een hoedje speelt en aan de andere kant een deugdzaam volk dat door die elite wordt misleid en verwaarloosd dan wel genegeerd. Dit element mag in elk geval kenmerkend heten voor verreweg de meeste vormen van populisme. Het zegt echter niets over de materiële kant van de onderling sterk verschillende populistische bewegingen.

Rechts populisme
Populisme steekt van tijd tot tijd de kop op. Het zijn golfbewegingen die telkens een andere, eigen voedingsbodem kennen. C. Leggewie meent op grond van recent onderzoek, dat de bron van huidige populistische bewegingen gezocht moet worden in xenofobie (afkeer van vreemdelingen/buitenlanders) en etnocentrisme; een mix van vreemdelingenhaat , nationalisme, sociaal conservatisme en autoritarisme.2 Het is duidelijk dat hij het oog heeft op specifieke vormen van populisme; rechts populisme en nationaal populisme. Duidelijk is, vanuit de historie, dat populisme breder is en ook andere bronnen heeft. In de negentiende en begin twintigste eeuw valt reeds het verzet tegen wat heet de massademocratie vanuit het antidemocratische kamp te signaleren. Ze speelde een rol in de aanvallen, zowel van rechts als van links, op de parlementaire democratie als zodanig. De nationaal-socialistische politieke theorie richtte zich in het bijzonder tegen het partijenstelsel dat de natie verdeeld hield. Na de Eerste Wereldoorlog ontwikkelden zich in verschillende landen partijen die zich rechts-nationaal, nationaalsocialistisch of fascistisch noemden en die de parlementaire democratie ten principale verwierpen. Zij betoogden dat niet gelijkheid – een grondslag van democratie –, maar ongelijkheid tussen mensen de grondslag zou moeten vormen van een nieuwe orde (Adolf Hitler).

Links populisme
Ter linkerzijde van het politieke spectrum had men een heel ander soort kritiek, die niet gericht was tegen het gelijkheidsprincipe, maar gebaseerd was op de consta - tering dat de parlementaire democratie de econo mische gelijkheid niet kon bewerkstelligen. In de anarchistische en leninistische politieke theorie is sprake van fundamentele kritiek op het partijstelsel. Onder het communisme zou dat leiden tot een een-partijsysteem. Zo’n systeem zou toch democratisch genoemd kunnen worden, omdat in een samenleving waarin de klassentegenstellingen zijn opgeheven, een meerpartijensysteem, met vertegenwoordiging van onderscheiden klassenbelangen, overbodig is geworden.

Paul Dekker borduurt aan de hand van een onderzoek en vergelijking van hedendaags populisme in een aantal West-Europese landen voort op Leggewie.3 Dit populisme verwijt de politieke klasse dat ze vervreemd is geraakt van het volk, nationale belangen verkwanselt en corrupt is. Populistisch is dan dat er voortdurend wordt uitgegaan van de ware behoeften van het volk, die worden verwoord door een partij of beweging. Met name door haar leider, die steun zoekt om in overeenstemming daarmee te kunnen handelen. Populisme staat in Dekker’s visie dwars op de democratische omgang met pluralisme in de politiek en het hanteert een gemeenschapsideaal dat vijandig staat tegenover alles wat afwijkend en onordelijk is in de maatschappij. Daarin liggen nationalisme, xenofobie en het beroep op conservatieve en autoritaire waarden al grotendeels besloten. Dekker benadrukt echter dat het etiket ‘racistisch’ niet vanzelfsprekend op deze partijen of bewegingen van toepassing is, laat staan dat het de kern van hun doeleinden raakt.

Overeenkomstige methode en stijl
Een alomvattende, bondige definiëring van populisme blijkt niet eenvoudig. Soms wordt het gekenmerkt door een beroep op het volk, tegen de ‘elite’, soms op de ‘aard’ van het volk vanuit weerzin tegen immigranten. De onderscheiden golfbewegingen van populisme vertonen weinig verwantschap qua inhoudelijke thematiek. Niet altijd is duidelijk of er sprake is van links of rechts populisme, meestal omdat een totaalprogram of een coherentie ideologie ontbreekt. Niet alle populisme is racistisch of zelfs fascistisch. Een heldere structuur, een uitgewerkt normatief kader en een democratische opbouw van populistische bewegingen is geen vanzelfsprekendheid, maar zij kunnen zich wel ontwikkelen naar gestructureerd verband. Wel is er steeds sprake van een overeenkomstige methode en stijl. Een geprononceerd leiderschap is één van de kenmerken. Men zou van een volkstribuun kunnen spreken. Het optreden is dikwijls provocerend; persoonlijke aanvallen en grofheid jegens tegenstanders zijn geen uitzondering. Volks taalgebruik behoort ook niet zelden bij de stijl van optreden. Verder wordt de inhoudelijke positiebepaling door een overheersend negatieve, reactieve, soms zelfs reactionaire opstelling bepaald. Dat is in die zin begrijpelijk, dat de massa van individuen gemakkelijker te verenigen en te mobiliseren valt tegen dan vóór iets (vgl. de keuzemogelijkheden bij een referendum).

Oud verschijnsel in nieuwe jas
Historisch bezien is dus sprake van zowel nationale als internationale populistische bewegingen. Henk te Velde heeft wat ons eigen vaderland betreft drie van zulke golfbewegingen beschreven.4 De eerste dateert van voor de Franse Revolutie; de patriottenbeweging (o.a. Joan Derk van der Capellen tot den Pol), gericht tegen de door de Oranjes benoemde regenten en hun bewind. Na de Franse Revolutie moet men niets van populisme hebben want dat zou zich richten tegen het heilig verklaarde vertegenwoordigend stelsel. In de late negentiende eeuw keert het nog niet kiesgerechtigde volk zich tegen het politieke establishment van de conservatieve liberalen en hun beleid op terreinen als onderwijs, armenzorg, kerkbestuur, etc. In dit licht bezien kan men Kuyper als representant van de protestanten en Troelstra namens de socialisten als populisten beschouwen. Noemde Jan Romein Kuyper niet de ‘klokkenist der kleine luiden’? Kuyper heeft zich echter gedurende zijn actieve leven onderscheiden van veel populisten van vroeger en nu, doordat hij erin is geslaagd zijn beweging van het eerste uur om te zetten in de eerste geïnstitutiona li seerde politieke partij. Dat echter Kuyper wel en zijn voorganger, Groen van Prinsterer, geen populist wordt genoemd, heeft vooral te maken met het verschil in vorm en stijl van hun optreden, dit ondanks het feit dat Groen zich meermalen beriep op ‘het volk achter de kiezers’. Hetzelfde zou men kunnen betogen over de socialistische voorman Ferdinand Domela Nieuwenhuis, door Jan en Annie Romein de ‘apostel der arbeiders’ genoemd.

Taboe op populisme
Overigens kent iedereen het verschijnsel van volksbewegingen en volkspetitionnementen in de negentiende eeuw. Na de invoering van het algemeen kiesrecht (1917-1922) ontpoppen zich allerlei bewegingen die het stelsel van partijen en parlement kritiseren en die zich qua identiteit beroepen op de organische en homogene volksgemeenschap: de NSB. Het is vooral dit gebeuren dat er oorzaak van is dat tot ver na de Tweede Wereldoorlog een taboe op populisme rust. De parlementaire democratie is dan onomstreden en populisme wordt gelijkgesteld met antidemocratisch. Dat verandert omstreeks 1990 met het optreden van Pim Fortuyn, Rita Verdonk en Geert Wilders. Deze omslag komt uiteraard niet uit de lucht vallen. De omstandigheden moeten gunstig zijn. Er moet o.a. sprake zijn van een problematiek die (een deel van) de bevolking bezighoudt en van een voortrekker die stem geeft aan de aldaar levende zorgen en onvrede. Daarover later meer.

Een verklaring voor de omslag in de jaren negentig moet tevens gezocht worden in het functioneren van de democratie vanaf de jaren zestig. Daarbij is van belang het inzicht dat er een inherente verbinding bestaat tussen democratie en populisme. Populisme is een aspect of element van alle democratische politiek. Beide doen een beroep op het volk, de kiezers. Een (simplistische) omschrijving van democratie luidt: regering ván het volk dóór het volk. Er zijn echter meer fundamentele elementen met het idee van democratie verweven, zoals hierna zal worden toegelicht.

Voedingsbodem
Eerst vraagt de problematiek waar het huidige populisme zijn ontstaan aan te danken heeft onze aandacht. In veel beschouwingen wordt de PVV als hét probleem van de politiek voorgesteld, maar wellicht is het vruchtbaarder ervan uit te gaan dat de PVV slechts een symptoom van een probleem is. In feite gaat het dan om de vraag naar de oorzaken, onmiddellijke én achterliggende. Twee inmiddels algemeen bekende zaken spelen als directe oorzaken een hoofdrol: de multiculturaliteit, voor zover deze gevolg is van migratie en gebrekkige integratie van vreemdelingen. Daarnaast wordt genoemd de maatschappelijke onveiligheid, die deels in verband wordt gebracht met het multiculturalisme. Het verwijt klinkt dat de overheid (de ‘elite’) niet adequaat heeft gereageerd op veranderingen in volksbuurten en de onvrede en onrust daarover. Die elite stelde zich op het standpunt dat de multiculturele en multireligieuze samenleving als feit geaccepteerd moest worden. Daartegen wordt aangevoerd dat foutief is gereageerd toen de instroom van veel niet- Nederlanders in oude wijken angst en onzekerheid opriep van mensen die daar al heel lang woonden en die hun sociale structuren kapot gemaakt zagen worden. Hetzelfde geldt voor het onveiligheidsgevoel in bredere zin ten gevolge van de aanslagen in New York, Londen en Madrid, de moorden op Fortuyn en Van Gogh, en de overlast door Antilliaanse, Marokkaanse en andere jongeren. Bij populistische kiezers speelt een gevoel van vervreemding een rol en het idee dat hun buurt en culturele waarden worden bedreigd door de cultuur van nieuwkomers. Is nu de conclusie onontkoombaar dat het huidige populisme nationalistisch is en gedreven wordt door xenofobie c.q. islamofobie en aan fascisme grenzende vreemdelingenhaat? Of wordt mogelijk patriottisme aangezien voor (een vorm van) nationalisme? En heeft het huidige populisme, dat sterk leunt op het individualisme, iets gemeen met het fascisme waarin het individu niet telde en de massa alles was? Moet ook in de beoordeling niet worden betrokken dat de afkeer van een religie (en/of politieke ideologie), de islam, moet worden onderscheiden van het racistisch antisemitisme dat het fascisme kenmerkte? Voorts blijft natuurlijk een algemeen politieke vraag of migratiebeleid ertoe moet (kunnen) leiden dat het land een toevluchtsoord wordt voor politieke en economische vluchtelingen.

Wantrouwen
Zoals al bleek, rust het huidige populisme niet alleen op politiek inhoudelijke gronden, maar ook op verwijten ten aanzien van het functioneren van de (parlementaire) democratie. Wat behelst dat verwijt? Er bestaat een diep wantrouwen bij populistische kiezers tegen wat heet de politieke elite, die zo goed denkt te weten hoe zij moeten denken en hoe zij zich moeten gedragen. Die elite zou de politieke correctheid, gebaseerd op compromissen en een middenkoers als ideaal koesteren en meebrengen dat reële problemen niet worden benoemd, omdat men ze niet wil zien. Die houding zou bij de ‘slachtoffers’ van deze koers gevoelens van angst, onvrede, maar ook van rancune oproepen, voortkomend uit een gevoel niet serieus te worden genomen. Populistische leiders zeggen de mening, maar ook de gevoelens en emoties van een bevolkingsgroep te vertolken. De politieke partijen en bestuurders die het beleid bepalen (de meerderheid) wordt verweten hardhorend zo niet autistisch te reageren op geuite klachten en verwoorde noden. Critici van het populisme doen de protesten af als zijnde uitingen van onderbuikgevoelens, die dus niet serieus genomen moeten worden.5 De voortrekkers van het populisme krijgen te horen dat ze zich op sleeptouw laten nemen door haatgevoelens, racistische neigingen en rancuneuze impulsen; ze discrimineren, generaliseren en verabsoluteren (zwart-wit denken). Zo worden emoties met andere emoties beantwoord. Afgezien van de vraag of de klachten van populistische kiezers niet ten onrechte genegeerd zijn en of worden, vraagt de beschuldiging van een elitaire opstelling door de machthebbende politici en bestuurders om een nadere beschouwing. Daarbij zal blijken dat (tenminste) een van de essentiële kenmerken van een democratisch parlementair bestel in het geding is.

Erosie van waarden
Directe oorzaken voor het ontstaan van een concrete populistische beweging zijn meestal niet zo moeilijk te traceren. Dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat de oorzaken die populisten noemen ook altijd (geheel) op een correcte analyse en feitelijke juistheid berusten. Minstens zo belangrijk is het culturele klimaat waarin het populisme kansen krijgt en kan gedijen. Gaat het te ver om te veronderstellen dat populistische experimenten een kans krijgen wanneer funderende levensbeschouwelijke tradities tanende zijn? In een steeds pluriformer wordende samenleving kunnen mensen in verwarring raken. Het afbrokkelen van het belang van instituties en verbanden die tradities, waarden en normen vertegenwoordigen, leidt ertoe dat mensen steeds meer hun eigen weg moeten zoeken. Brede, positieve issues gaan steeds meer ontbreken (met als uitzondering het nationale voetbalelftal?). Het lijkt duidelijk dat het populisme profiteert van de toegenomen individualisering en het daarmee gepaard gaande, voortschrijdende waardenpluralisme. Een overheid die er uitdrukkelijk voor heeft gekozen principieel uit te gaan van een niet-absoluut, slechts relatief waarheidsbegrip, heeft op al deze ontwikkelingen in de samenleving geen antwoord, laat staan een opbouwend verweer. Ondanks dit principiële kenmerk van de moderne westerse democratische rechtsstaat – levensbeschouwelijke neutraliteit en bindende meerderheidsbesluiten – is het aan ons democratie - begrip eigen dat zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met minderheidsstandpunten en dat minderheden kunnen uitgroeien tot meerderheden.

Wrange vrucht of exotische plant?
Voorop moet worden gesteld de inherente verbinding tussen populisme en (de) democratie.6 Het populisme is weliswaar kritisch over het functioneren van de democratie, maar zegt tegelijkertijd ook het volk te vertegenwoordigen – en dat in een meer directe zin dan de vertegenwoordigers van de politieke partijen die zich aan het bestel conformeren. Trouwens, welke politieke partij kent geen trekken van populisme in die zin dat ze allemaal streven naar populariteit? En populariteit is volgens het woordenboek: “1. bij het volk, bij veel mensen geliefd; 2. verstaanbaar voor het volk”. Wij kennen ook ten onzent politieke partijen die zich expliciet in hun naamgeving met het woord ‘volkspartij’ tooien (of hebben getooid). Toch lijkt achter het verschil in optreden tussen ‘reguliere’ politieke partijen en populistische bewegingen een vrij fundamenteel verschil in visie op het functioneren van onze democratie schuil te gaan. Vanaf de Franse Revolutie zijn twee tendensen in het streven naar democratie waar te nemen. Kort gezegd is daar het ideaal van de plebiscitaire democratie (o.a. Rousseau). Een vorm van directe democratie, gebaseerd op het idee van de volkssoevereiniteit, samen te vatten in het adagium ‘Vox populi, vox Dei’. Daarnaast is er van meet af aan het besef dat een democratie niet kan functioneren zonder vertegenwoordiging. Soms met het argument dat vertegenwoordigers lasthebbers van het volk zijn, maar meer nog op principiële gronden. Namelijk dat het goed is dat er een zekere afstand bestaat tussen kiezers en vertegenwoordigers. Laatstgenoemde visie heeft geleid tot de klacht, niet alleen van de populisten, over de ‘kloof ’ tussen kiezers en politieke partijvertegenwoordigers, deel van de ‘elite’. Los van de inderdaad voortdurend smaller wordende basis qua ledenaantallen van de gevestigde politieke partijen, is de vraag in hoeverre vertegenwoordigers in het parlement de onvrede en wensen van het volk honoreren (kunnen).

U vraagt, wij draaien?!
Natuurlijk moeten politici (goed) luisteren naar de stem van ‘het volk’. Dat kan echter niet betekenen: klakkeloos omzetten in beleid. Democratie wil niet zeggen dat burgers zelf beslissen, maar dat ze hun vertrouwen kunnen uitspreken in anderen die hen vertegenwoordigen. Vraag is evenwel of, wanneer inmiddels meer dan tien jaar onvrede onder grote groepen kiezers manifest is, het geen tijd wordt dat ook deze kiezers zich vertegenwoordigd weten door welke vertegenwoordigers dan ook. Er bestaan altijd risico’s die het goed functioneren van de parlementaire democratie belemmeren kunnen. Opportunisme als facet (of uitwas?) van het streven naar populariteit om bepaalde groepen kiezers naar de mond te praten (voetballiefhebbers, huis- of autobezitters, uitkerings- en pensioengerechtigden, etc.) waardoor belangen van andere groepen kiezers systematisch buiten beeld geraken. Volksvertegenwoordigers dienen op basis van eigen uitgangspunten, normen en waarden het landsbelang c.q. het algemeen belang en niet alleen of allereerst eigen (partij)belangen, laat staan privébelangen, te dienen. Of ‘polderen’ en het sluiten van compromissen tot aanvaardbare uitkomsten leidt, hangt mede en niet weinig af van de vraag welke belangen wel of niet vertegenwoordigd zijn.

Een ‘kloof ’ is ook nuttig
Bij het spreken over de ‘kloof ’ tussen burgers en politiek wordt er veelal zondermeer van uit gegaan dat het een kwalijke zaak betreft. Een zekere afstand tussen kiezers en gekozenen is verklaarbaar in zoverre politiek een professie is die om expertise vraagt. Luisteren naar burgers is een vanzelfsprekende zaak, maar dat werkt bijvoorbeeld op gemeenteniveau eerder dan op Europees niveau. Hoe groter de afstand, hoe groter het risico van een ‘hardhorende’, zelfgenoegzame meerderheid. Van burgers mag een kritische betrokkenheid worden verwacht en altijd moet de mogelijkheid bestaan om een zittende meerderheid bij verkiezingen weg te stemmen.

Heeft de kiezer altijd gelijk?
Politieke partijen plegen na de uitslag van verkiezingen vooral bij verlies, te reageren met de slogan dat de kiezer altijd gelijk heeft. Ook op deze slogan is het nodige af te dingen. Feiten zijn niet zondermeer normatief. In de verkiezingstijd heeft elke partij zich sterk geprofileerd met specifieke wensen en beloften aan de kiezers. De partijen die na de Tweede Kamerverkiezingen tot regeren en coalitievorming worden geroepen, worden echter genoodzaakt een deel van hun wensen en beloften, tijdens de verkiezingscampagne gedaan, te laten vallen. Dat is eigen aan het in 1917 ingevoerde evenredigheidsstelsel, in plaats van het districtenstelsel, dat op zichzelf pacificerend heeft gewerkt en vertegenwoordiging van kleine bevolkingsgroepen mogelijk heeft gemaakt, maar dat tegelijkertijd de vorming van een kabinet sterk heeft gecompliceerd. Dat de nodige kiezers achteraf teleurgesteld zijn of zich zelfs bedrogen gevoelen is verklaarbaar, maar even onvermijdelijk als begrijpelijk. Een aspect dat bij de discussie over de ‘kloof ’ evenmin buiten beschouwing kan blijven en dat onmiskenbaar met de representatieve democratie is verbonden, is dat ons democratiebegrip niet slechts het meerderheids - principe omvat, maar tevens het principe van de rechts staat met waarborgen tegen een dictatoriale meerderheid. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog (en de opgedane ervaringen in Duitsland) overheerst het rechtsstaatkarakter van de democratie en rust op populisme een taboe.

Kloof tussen kiezers en gekozenen
Na de jaren zestig en vooral na 1990 krijgt de democratie een invulling waarbij meer nadruk op de ‘stem van het volk’ komt te liggen, met verschijnselen richting de directe democratie: referenda, burgerinitiatieven, etc. De nadruk valt dan meer dan voorheen op het meerderheidsdenken en minder op de rechtsstaat. Opvallend is dat juist dan de populisten gaan klagen over de niet-responsieve elite en autistische regenten: de kloof tussen representanten en gerepresenteerden. Die kloof is echter onvermijdelijk en noodzakelijk en inherent aan de spanning tussen het liberale vertegenwoordigende stelsel van de negentiende eeuw met zijn focus op de rechtsstaat en aan de andere kant een volstrekte democratie waarin de meerderheid simpelweg alles beslist. In een democratie vraagt het luisteren naar de kiezer/burger altijd tegelijk om een zekere afstand, noem het een geestelijke aristocratie of elite, die ervoor waakt dat essentiële waarden en normen niet ondergeschikt raken aan toevallige meerderheids - wensen.

Waarborg tegen willekeur
Populisme duikt meestal op als de legitimiteit van het functioneren van een democratisch bestel onder druk staat. De verbinding tussen democratie en populisme in zijn huidige gedaante leidt ertoe dat ook populisten verklaren het volk te willen vertegenwoordigen. Anders dan in de jaren dertig van de vorige eeuw bepleiten hedendaagse populisten geen fundamentele aantasting van het vertegenwoordigend stelsel als zodanig. Daarom lijkt er geen reden om te spreken van een crisis van ons politieke bestel. Populisten profiteren als het ware van het hedendaags accent op ‘de stem van het volk’ en het meerderheidsdenken (machtsdenken).

Populisten die verklaren loyaal te willen zijn aan ons bestel mogen echter het rechtsstatelijk element van de democratie niet, zelfs niet bij wijze van uitzondering, uit het oog verliezen. Een populistische beweging kan heilzaam werken wanneer een parlementaire meerderheid arrogant, zelfgenoegzaam en doof wordt voor reële zorgen, wensen en noden van een deel van het kiezersvolk. Het meerderheids- en gelijkheidsdenken kan echter niet allesbepalend zijn voor de vormgeving van de rechtsstaat in klassieke zin. Bovenwillekeurige rechtsbeginselen zijn, zo is meer dan eens gebleken, niet veilig onder het regiem van het gesundes Volksempfinden.


Noten
1. Koen Vossen, ‘Hoe populistisch zijn Geert Wilders en Rita Verdonk?’, in: Res Publica 2009, p. 443 en passim.

2. C. Leggewie, ‘Die Zwerge am rechten Hand’, in: Politisches Vierteljahresschrift 28, 1987, 4, p. 361-383.

3. P. Dekker, ‘Xenofobie en nationaal-populisme in de vergelijking van publieke opinies’, in: U. Becker (red.), Nederlandse politiek in historisch en vergelijkend perspectief, Amsterdam 1993, p. 227-256.

4. H. te Velde, Van regentenmentaliteit tot populisme, politieke tradities in Nederland, Bert Bakker Amsterdam 2010.

5. A.C.Zijderveld, Populisme als politiek drijfzand, Amsterdam 2009.

6. Onder de talloze politieke en staatsrechtelijke beschouwingen over het democratiebegrip zij hier, speciaal met het oog op het verschil tussen plebiscitaire en vertegenwoordigende democratie alsmede de historische achtergronden daarvan, gewezen op: M. Fennema, De moderne democratie, Amsterdam 1995; T. Akkerman, Democratie, Amsterdam 1997; dezelfde, De kwetsbare democratie, Amsterdam 2001. Voor de na-oorlogse ontwikkeling van democratietheoriën zij verwezen naar J. J. A. Thomassen, Hedendaagse democratie, Alphen aan de Rijn, 1991.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 2010

Zicht | 68 Pagina's

Populisme, de onbetaalde rekening van de democratie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 2010

Zicht | 68 Pagina's