OM DE TOEKOMST VAN DE HERVORMDE KERK IN NEDERLAND
OVERWEGINGEN BIJ EEN CONCEPT KERKORDE
J. Hoek
In dit artikel stel ik mij ten doel vanuit een klassiek gereformeerde visie op kerk-zijn enkele kanttekeningen te plaatsen bij het ontwerp kerkorde voor een verenigde kerk, dat de komende jaren in alle geledingen van de betrokken kerken intensief zal worden besproken.' Vele personen, organen en instanties hebben reeds vanuit allerlei theologische en kerkelijke achtergronden en invalshoeken commentaar geleverd. Talloos zijn de desiderata voor een nieuwe kerkorde die in de afgelopen maanden zijn kenbaar gemaakt. Het zou ondoenlijk zijn een compleet overzicht te geven van alle amendementen die officieel en officieus zijn ingediend op het eerste ontwerp, zoals dat door de gezamenlijke vergadering van synoden van de Samen op Weg (SOW)-kerken in oktober 1992 deze kerken is aangeboden. Daartoe zal ik dan ook geen poging ondernemen. In het navolgende grijp ik wel terug op de amendementen die vanuit modalitaire organisaties binnen de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) zijn ingebracht.^
Het belang van een kerkorde
Waarom krijgt het ontwerp kerkorde van de drie 'SOW-kerken' (de NHK, de Gereformeerde Kerken in Nederland - GKN - en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden - ELK) zoveel aandacht? Vanwege de bijzon-
dere betekenis die een kerkorde heeft voor het samen kerk-zijn. Een goede kerkorde heeft samenbindende kracht. Een goede kerkorde heeft beUjdend gehalte. De ecclesiologische grondhjnen worden daarin duidelijk, een visie op kerkzijn tekent zich af. Men kan uiteraard heel verschillend aankijken tegen het fenomeen kerkorde. Voor velen is er onmiddellijk de associatie van dorre regelgeving mee verbonden. Een kerkorde is dan een noodzakelijk kwaad, zoals een vereniging niet zonder huishoudelijk reglement lijkt te kunnen. Maar als het even kan houden we dat reglement op de achtergrond, om het slechts in noodgevallen te raadplegen en in de dagelijkse praktijk zoveel mogelijk 'vrijheid blijheid' te doen gelden. Door de synoden is echter in 1990 duidelijk gekozen voor opwaardering van de kerkorde. In dat jaar werd immers het belangrijke besluit genomen dat er op korte termijn duidelijkheid moest worden verschaft over de identiteit van de beoogde 'verenigde kerk'. Daarmee werd de door sommigen aangehangen optie van de langzamerhand op te vullen 'lege huls' afgewezen. Volgens deze benadering zou de verenigde kerk door de jaren heen steeds meer contouren krijgen doordat gemeenschappelijk verworven en ontworpen nieuw kerkrecht gaandeweg in de plaats zou komen van de bestaande kerkorden. Deze zouden dus niet in één keer aan de kant geschoven worden, maar geleidelijk aan terrein prijs moeten geven ten behoeve van het groeiende nieuwe kerkrecht. Op genoemde vergadering viel echter het besluit 'een werkgroep kerkorde in te stellen met de opdracht een samenhangend geheel van grondleggende artikelen te ontwerpen voor het gezamenlijk kerk-zijn van de zich (h)verenigende kerken'."* Daarbij zou de hervormde kerkorde in engere zin (de XXXI 'Romeinse artikelen' en dus niet de veel uitvoeriger Ordinanties) als uitgangspunt en hoofdlijn worden genomen. Kenmerkend voor die Romeinse artikelen is dat deze een belijdend karakter hebben: er is een consistente visie op kerk-zijn in neergelegd."
Kerkbrede bezinning
Zo is vanaf oktober 1992 in de kerken een brede en diepgaande discussie begonnen naar aanleiding van het ter tafel gelegde concept. Ook de in september 1993 gepresenteerde, gewijzigde versie van het concept kerkorde kan nog op alle punten gewijzigd worden.^ Het grondvlak van de kerken heeft zo directe invloed op het identiteitsplaatje van de beoogde kerk van de toekomst. Maar niet alleen het eventuele resultaat van de bemoeienissen met dit ontwerp telt. Ook die bemoeienis zelf is een uitdaging. Want deze houdt toch in dat hervormden van
verschillende pluimage, dito gereformeerden en lutheranen niet over secundaire zaken, zoals allerlei groepskenmerken, maar over het belijden, over het wezen van kerk-zijn in gesprek komen. Dat is heel spannend, vermoeiend ook, misschien meer dan eens frustrerend en schokkend, maar in elk geval uiterst belangrijk. Een geweldige kans om in onderlinge ontmoetingen naar de diepte af te steken en ter zake te komen. Het is toch zeker grote winst wanneer er in de komende jaren een kerkbrede bezinning op de grondslagen van het kerk-zijn plaatsvindt? Ik meen dat niemand zich aan deze bezinning zal mogen onttrekken. Dat geldt ook voor de hervormd-gereformeerde kring, waarin, zoals bekend, fundamentele bezwaren leven tegen het SOW-proces zoals zich dat tot op heden voltrekt. Het hervormdzijn brengt de verantwoordelijkheid mee zich maximaal in te zetten ten goede van de kerk die ons lief is, omdat God ons daarin een plaats heeft gegeven. Het zou een ramp zijn wanneer het SOW-proces tot nieuwe breuken en scheuringen zou leiden. We zijn geroepen om in afhankelijkheid van de Heilige Geest alles te doen wat in ons vermogen ligt om zo'n scheuring te voorkomen en mogelijkheden te zoeken om verantwoord samen verder te kunnen gaan.
Deze roeping klemt temeer aangezien het SOW-proces redelijkerwijs niet meer terug te draaien is. In vele plaatselijke situaties is sprake van totale integratie van hervormden, gereformeerden en lutheranen in één gemeente. Voor deze gemeenteleden zou het onvoorstelbaar zijn om weer gescheiden te moeten optrekken, en ze begrijpen vaak niet dat het op bovenplaatselijk niveau zoveel moeite kost om tot vereniging te komen. Mensen die in totaal geseculariseerde situaties zoals in de grote steden met veel inzet pogen iets van kerkelijk leven in stand te houden en wegen te zoeken om het evangelie te vertolken voor de moderne mens, zijn dankbaar dat ze vanuit verschillende kerken de handen ineen kunnen slaan. Zij menen dat christenen die teruggeworpen zijn op de laatste schansen zich de twijfelachtige 'luxe' van kerkelijke verdeeldheid niet langer kunnen veroorloven. Oecumene is dan overigens niet uitsluitend een kwestie van economie. Telkens komt in dit verband ook het beroep op de woorden van Christus over de eenheid van de Kerk naar voren. Als Christus zo indringend gebeden heeft: dat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt' (Joh. 17 : 21), welke gelovige zou zich dan tegen vereniging van kerken durven en willen verzetten?
Gevaarlijk vaarwater
Toch is er sprake van een groot spanningsveld. Het gaat om eenheid in de waarheid, eenheid op het goede fundament. Lang niet iedereen is ervan overtuigd dat er in het SOW-proces op zo'n hechte geestelijke eenheid afgestevend wordt. Zo waren zestienhonderd ambtsdragers uit de kring van de Geref. Bond op 21
november 1992 in Putten bijeen, om uit te spreken dat het concept kerkorde geen deugdelijk fundament voor een gemeenschappelijk huis van de SOW-kerken kan worden geacht. Bekend zijn de bezwaren die in het vanuit Putten verzonden 'Adres' zijn neergelegd: ondermijning van de betekenis van de belijdenis, een visie op het ambt die niet strookt met de gereformeerde ambtsleer en een ontoelaatbare vergroting van vrijheden in het kerkelijk leven, die louter op menselijke inzichten gebaseerd zijn.*
Een objectieve beoordelaar als drs. A. Hekman, lid van het moderamen van de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN), schrijft in het jaaroverzicht, dat opgenomen is in het Jaarboek 1993 van zijn kerken: 'Volgens de Bond zal een gefuseerde kerk met deze kerkorde als basis niet meer de vaderlandse kerk zijn, die een planting Gods in Nederland is en de liefde van de bonders verdiende vanwege haar belijdenis en geschiedenis... Gereformeerde bondsgemeenten voelen zich opgeduwd naar een kerk die zij zelf niet hebben gekozen... Met Samen op Weg zijn wij in een spannende fase terecht gekomen, maar ook in gevaarlijk vaarwater. Want welke positie zal de Bond innemen? De Bond zit tussen twee vuren. Zij willen niet wèg uit de NHK en zij willen niet méé met het Samen op Weg-proces, waarvoor de NHK toch heeft gekozen'. Hekman haalt de uitspraak aan van drs. B. Wallet dat het SOW-proces mislukt is als de Gereformeerde Bond niet meekomt in de toekomstige kerk. Hekman commentarieert dan: 'Maar hoe maak je een vierkant tot een cirkel? Wie moet veranderen? De Bond of de Gereformeerde Kericen? Verandering verlangen is elkaar overvragen. Daarvoor heeft een ieder een te eigen karakter en gezicht gekregen in de loop van de geschiedenis. Elkaar aanvaarden is een andere zaak en gewenst. Een ieder met zijn eigenheid. Met elkaar in gesprek gaan is nodig. En 1993 zal het jaar van de waarheid worden. Wij moeten eindelijk weten wat wij willen met Samen op Weg. En elkaar niet aan het lijntje houden'.^ Ik vind dit bijzonder duidelijke taal: Hekman heeft gezien dat in Putten de stormbal gehesen is. Zijn analyse is helder, zijn roep om duidelijke beslissingen terecht. Aan het slot van dit artikel pak ik de door hem toegeworj)en handschoen op.
Grondlijnen van een gereformeerde ecclesiologie
In de Heidelbergse Catechismus (HC) en de Nederlandse Geloofs Belijdenis (NGB) worden in kort bestek de grondlijnen van een klassiek gereformeerde ecclesiologie getekend. In zondag 21 van de Heidelberger wordt allereerst uitge-
sproken dat de Zoon van God de heilige, katholieke Kerk door Zijn Geest en Woord vergadert, beschermt en onderhoudt. De Kerk is dus allereerst congregatio en pas in tweede instantie coetiis. Het samenkomen van de gelovigen wordt voorafgegaan én gedragen door het saamvergaderen van Christus. Deze Kerk is er van het begin van de wereld tot aan het einde, zij komt voort uit de gehele mensheid en rust in het genadig geheimenis van de uitverkiezing tot het eeuwige leven. Zij leeft in de eenheid van het ware geloof. In een recente publikatie heb ik deze noties, alsmede die welke door artikel 27 van de NGB worden aangedragen, uitgewerkt als hoogte, lengte, breedte en diepte van de Kerk." Hoogte: de Kerk is Gods werk, die in trinitarisch licht mag worden gezien als volk van God, lichaam van Christus en tempel van de Heilige Geest.' Lengte: de Kerk begint in het paradijs. Er is het ene genadeverbond dat direct na de zondeval is opgericht, een bedding heeft gevonden in het nageslacht van Abraham, maar vanuit Pinksteren wereldwijd is verbreed. Van het begin van de wereld af tot aan het einde der tijden bouwt de hemelse Architect de Kerk naar Zijn gemaakt bestek. Breedte: de Kerk is in missionaire en diaconale bewogenheid en activiteit gericht op het mondiale en overstijgt dus het locale en nationale, ook al klopt het hart van het kerk-zijn in de plaatselijke samenvergadering van de gelovigen rond Woord en sacramenten. Diepte: het gaat niet om een oppervlakkige eenheid boven geloofsverdeeldheid. De waarheidsvraag is heel indringend aan de orde: de Kerk is 'met hart en wil samengevoegd en verenigd in éénzelfde Geest, door de kracht van het geloof (art. 27 NGB). De diepte van deze eenheid wordt voor Gods aangezicht beleefd in de doorleving van de verzoening in Christus en in de vernieuwing van het leven door de kracht van de Heilige Geest.
In dit verband herinner ik graag aan de brochure Samen op weg - vanuit welk kerkbegrip? ^" Terecht wordt er in deze brochure op gewezen dat de ecclesiologie het neteligste probleem is in heel de herenigingsproblematiek van NHK en GKN. Deze problematiek is alleen nog maar versterkt door de participatie van de ELK aan het proces. Krachtig wordt onderstreept dat het Verbond als grondslag van de Kerk moet worden gezien. In artikel II van de hervormde kerkorde wordt meteen op het Verbond teruggegrepen: 'Krachtens het genadeverbond behoren tot een Hervormde gemeente, die rondom het Woord en sacramenten wordt vergaderd...' Een kerk die leeft vanuit de werkelijkheid van het genadeverbond 'zal het geheim van haar bestaan beleven in de verkiezing Gods, en in de mystieke band die
Christus door alles heen met zijn gemeente onderhoudt en ze zal haar kracht zoeken in de prediking van de "rechtvaardiging van de goddeloze".'" Deze kerk wil 'volkskerk' zijn in de zin zoals Noordmans sprak: 'Wij poneren dat een volkskerk schriftuurlijk en gereformeerd is en in geestelijke zin belijdend kan wezen. Ons staat niet voor de geest het beeld van... een burcht, die wél ommuurd is en waaruit het licht uitstraalt over een donkere wereld. Maar we willen bij de kerk meer denken aan de Heiland van Thorwaldsen, met de geopende armen, of aan een moeder en de schoot der kerk'.''
Vanuit deze visie is door de Confessionele Vereniging bij 111, 1 voorgesteld, in aansluiting bij vraag en antwoord 54 van de Heidelbergse Catechismus, het kerkvergaderende werk van de Geest te noemen: 'Krachtens Gods genade worden gemeenten door Zijn Geest vergaderd rondom Woord en sacramenten'. Ik zou hier willen lezen: 'Krachtens Gods genadeverbond...' Verder is gepoogd door een aantal wijzigingen de volkskerkgedachte vast te houden of anders gezegd: meer recht te doen aan de reikwijdte van het genadeverbond. Karakteristiek is de 'confessionele' herformulering en uitbreiding van 111, 2 met een sterk accent op de kindercloop, de openbare belijdenis, maar ook de ruimte voor niet-gedoopte kinderen van gemeenteleden: 'Tot een gemeente - en daarmee tot de Verenigde Hervormde (Gereformeerde) Kerk - behoren zij van wie de inlijving in de gemeenschap van de Kerk is bekrachtigd door de heilige doop. Zij die de doop ontvangen hebben worden geroepen tot verantwoordelijkheid in het midden van de gemeente door openbaar belijden van de naam van Christus. Gedachtig aan de trouw van de God van het verbond behoren tot een gemeente ook de niet-gedoopte kinderen van gemeenteleden alsmede anderen die met de gemeente verbonden zijn'. In het concept wordt in 111, 5 gezegd dat een gemeente een bijzondere hand onderhoudt met de niet-gedoopte kinderen van gemeenteleden. Het gaat uiteraard veel verder te zeggen dat zij tot de gemeente behoren. Vanuit deze visie op het genadeverbond wordt in VIII, 1 de kinderdoop als regel verondersteld: 'de heilige doop wordt bediend aan de kinderen van de gemeente in haar midden door een predikant met gebruikmaking van een van de orden uit het dienstboek van de kerk'.
In plaats van de wat verhullende formulering van VIII, 2 in het concept lezen we in het voorstel van de confessionelen: 'Degenen die niet als kind ten doop gehouden zijn, ontvangen de doop na openbare geloofsbelijdenis in het midden van de gemeente met gebruikmaking van een van de orden uit het dienstboek van de kerk'. Ook in het artikel over het heilig avondmaal, IX, zou er uitgegaan dienen te worden van de regel dat aan de avondmaalsviering de openbare geloofs-
belijdenis voorafgaat, al kan er ruimte gelaten worden voor uitzonderingen. De formulering van IX, 3 zou dan worden: 'De kerkeraad bepaalt na beraad in de gemeente op welke wijze de leden op de deelname aan het heilig avondmaal worden voorbereid en tevens of de leden reeds vóór de openbare geloofsbelijdenis aan de maaltijd kunnen deelnemen'.^^ Het concept kerkorde laat veel ruimte voor verscheidenheid in het beleid rond de sacramenten. Daarbij wordt aangesloten bij de gegroeide praktijk in de kerken en worden slechts excessen ingedamd. Zijn echter de ecclesiologische consequenties van deze pluraliteit voldoende gewogen?
Gerelativeerd belijden ?
Vanuit de getrokken schetslijnen wil ik vervolgens, zonder naar volledigheid te streven, op enkele andere kernpunten in het concept kerkorde wat nader ingaan: het belijden, de ambten, apostolaat en kerstening, diakonaat, kerk en jeugd, het huwelijk.
Het heeft ongetwijfeld iets moois en boeiends dat in het concept kerkqrde een poging wordt gedaan om de toch relatieve verschillen tussen de lutherse en de calvinistische traditie te overstijgen. Er is toch bij alle verschillen een diepe eenheid in het verstaan van het evangelie van Jezus Christus als de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof alleen. Tegen die achtergrond versta ik dat velen het als uitermate verrijkend zien om voortaan in één kerkverband permanent het gesprek tussen twee protestantse hoofdstromingen aan de orde te stellen en zo elkaar op te bouwen in het geloof. Dr. H.B. Weijland heeft er in zijn afscheidscollege op gewezen hoe juist zo de vrijheid van het Woord wordt gerespecteerd.'"*
Toch rijzen hier grote vragen. Het zijn onder andere deze vragen die ten grondslag liggen aan de blijkens 'Putten' in hervormd-gereformeerde kring breed levende verontrusting, die overigens ook in confessionele kringen weerklank vindt. Kun je van de hervormden en gereformeerden nu ineens vragen, dat ze met de lutherse belijdenisgeschriften eenzelfde band van gemeenschap onderhouden als met de hen, als het goed is, vertrouwde gereformeerde belijdenisgeschriften? Kun je van de lutheranen in gemoede vragen dat ze in gemeenschap gaan leven
met de Dordtse Leerregels, een document dat hen tot op heden onbekend is geweest of in elk geval niets heeft gezegd? Doet zich hier niet het gevaar voor waarop een Frans spreekwoord attendeert: 'qui trop embrasse, mal étreint'? Wie teveel belijdenisgeschriften wil omhelzen, zal bemerken dat zijn greep verslapt en dat ze hem op die manier allemaal ontglippen. Wil de formulering 'in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht' werkelijk inhoud hebben, dan moeten we de belijdenisgeschriften toch ook kennen en waarderen? Dan kunnen we toch maar niet zomaar even een aantal belijdenisgeschriften uit een andere traditie toevoegen? Wekken we dan niet de indruk de confessionele documenten als fraaie museumstukken te beschouwen, waarvan je er nooit teveel in de vitrine kunt hebben? Worden de belijdenisgeschriften inderdaad zo gezien, dan is er geen enkele moeite met de onderlinge verschillen tussen die geschriften. Het gaat dan niet meer om confessionele afbakening, maar om een mozaïek, waarbij de verscheidenheid 'ergens' een impressie van eenheid oplevert.
Staat deze visie op de achtergrond van de samenvoeging van lutherse en calvinistische confessies, dan wordt straks in de beoogde verenigde kerk de vrijblijvendheid troef. Het zal dan niet meer mogelijk zijn elkaar indringend aan te spreken op het belijden. Het geding om de waarheid zal in de kerk niet meer hartstochtelijk gevoerd worden. Daarmee zou de winst van het SOW-proces tot nul zijn gereduceerd. Met een puur formele, organisatorische eenheid zonder geestelijk gehalte winnen we niets.
Er is overigens met klem weersproken dat zo'n relativerende visie bij de opstellers van het concept zou leven, en dat een vorm van vrijblijvendheid in de kerk van de toekomst zou worden beoogd. Zo stelde dr. J. Muis in zijn toespraak op de 'combi-synode' in oktober 1992, dat de spanningen tussen de twee tradities (calvinistisch en luthers) niet ontkend mogen worden, maar samen gedragen en vruchtbaar gemaakt dienen te worden. Binnen één geloofsgemeenschap moeten we elkaar bevragen inzake de diepste geloofsintenties. Daarbij mag er sprake zijn van een zekere 'argeloosheid', die echter geen confessionele onverschilligheid inhoudt. De eerlijke constatering van het verschil tussen Dordt en Leuenberg moet het begin zijn van een nieuw gesprek.
De nieuwe formulering van 1, 4 geeft de bestaande confessionele verschillen helderder en eerlijker aan dan het oorspronkelijke concept. De belijdenisgeschriften vanuit de verschillende tradities worden als het ware niet meer op één stapel gelegd, maar van elkaar onderscheiden, zodat er sprake is van drieërlei confessionele verbondenheid, te weten met de algemene christelijke kerk, met de lutherse traditie en met de gereformeerde traditie. Op deze wijze wordt aangegeven dat de verschillen tussen de belijdenisgeschriften niet vanuit een afstandelijke vrijblijvendheid worden veronachtzaamd. De Konkordie van Leuenberg (LK), die in het
herziene concept niet meer in één artikel met de belijdenisgeschriften wordt vermeld, maar samen met de theologische verklaring van Barmen^^ - die ik met dr. S. Meijers zou willen typeren als 'meer noodkreet, concentratie, dan confessie' — een bescheidener en meer ondergeschikte plaats heeft gekregen in 1, 5, wil aanduiden dat het spannende voortgaande gesprek wordt gevoerd op basis van wederkerige aanvaarding: de confessionele verschillen die lutheranen en calvinisten in de zestiende en zeventiende eeuw van elkaar gescheiden hielden, zijn nog steeds relevant, maar er is vanuit de herkenning van elkaar in het hart van het evangelie een hogere en diepere eenheid die ons verbindt.
Op deze wijze is het 'gierende misverstand' (H.B. Weijland) weggenomen dat de Konkordie van Leuenberg een superbelijdenisgeschrift zou zijn, dat als de hermeneutische sleutel, de normatieve leesregel voor de overige belijdenissen zou dienen te fungeren."" De in het laatste jaar ineens zo veelbesproken Konkordie is niet meer en niet minder dan een mijlpaaltje langs de heirbaan van de oecumene, dat aangeeft dat vandaag calvinisten en lutheranen elkaar, ondanks meningsverschillen, niet meer verketteren, zoals dat in voorgaande eeuwen maar al te vaak gebeurd is, en dat de bestaande verschillen tussen beide tradities allerlei vormen van interkerkelijke samenwerking aiet meer mogen uitsluiten. In dit verband is het van betekenis dat in het herziene concept niet meer gesteld wordt dat de Konkordie betekenis heeft voor de samenbinding, maar voor de ontmoeting van de lutherse en gereformeerde tradities. Ook daarin zie ik de erkenning dat de confessionele verschillen relevant zijn, en dat het voortgaande gesprek daarover van wezenlijk belang wordt geacht. Het document is inmiddels aanvaard en onderschreven door bijna alle lutherse, hervormde en gereformeerde kerken in Europa. De hervormde kerk heeft tot die aanvaarding unaniem besloten in de
synodevergadering van november 1973.'^
De verontrusting die is uitgesproken naar aanleiding van 1, 4 in het oorspronkelijke concept, moet niet geplaatst worden tegen de achtergrond van een rigoureus confessionalisme, een zweren bij de letter van de klassieke belijdenisgeschriften, als zouden gedateerde formuleringen coüte que coüte verdedigd moeten worden, en als zou het gezag van de confessie op één lijn staan met dat van de Heilige Schrift. Maar het gaat om een 'onbekrompen en ondubbelzinnig' (Groen van Prinsterer) herbevestigen van het belijden van ons voorgeslacht. Zo alleen is er sprake van een duidelijke identiteit in een kerkengemeenschap, die, zoals 1, 9 aangeeft, ' weert wat haar belijden weerspreekt'. Dan zal het spannend en inspirerend zijn om elkaar vanuit de breedte der kerk te ontmoeten in ambtelijke vergaderingen. Je biedt elkaar dan de ruimte in het voortgaand verstaan van de Schriften en de voortgaande vertolking van het belijden, maar die ruimte is geen vrijblijvende leegte. Het is de begrensde ruimte die je bij kerken van de hervorming krachtens hun identiteit mag verwachten. Het is de speelruimte en de worstelruimte van de Geest die de Kerk aan het eens gegeven Woord bindt.
Het belijden en de naam
Er is veel kritiek gekomen op de in het oorspronkelijke concept voorgestelde naam Verenigde Reformatorische Kerk in Nederland (VRKN). Dat is ook wel begrijpelijk: de term 'reformatorisch' heeft in het taalgebruik een bepaalde versmalling ondergaan en wordt, althans boven de grote rivieren, sterk geassocieerd
met de rechterflank van de 'gereformeerde gezindte'."* Niettemin heeft deze naam, door de duidehjke verwijzing naar de Reformatie, een meerwaarde boven het wat algemene en weinig sprekende alternatief dat in het herziene concept is aangereikt: Verenigde Protestantse Kerk. Zelf zou ik een krachtig pleidooi willen voeren voor een naam die van verschillende kanten is voorgesteld: Hervormde Kerk in Nederland (HKN) of eventueel: Kerk der Hervorming in Nederland. Een eenvoudige naam, die ook duidelijk aangeeft dat het niet gaat om een nieuwe kerk, maar om een kerk die zich in de historische continuïteit van de vaderlandse kerk der Reformatie beweegt. Internationaal klinkt het ook heel goed: Reformed Church in the Netherlands. Deze naam is verreweg het meest geschikt: hij lijkt het meest op die van de grootste partner in het SOW-proces, de NHK. De aangebrachte naamswijziging maakt echter duidelijk dat de beoogde kerk niet een ongewijzigde voortzetting van de Nederlandse Hervormde Kerk zal zijn. Bovendien, 'gereformeerd' uit de naam van de GKN betekent precies hetzelfde als hervormd en kan eventueel tussen haakjes achter 'hervormd' worden gevoegd: Hervormde (gereformeerde) Kerk in Nederland. En de Evangelisch-Lutherse Kerk (ELK) wil toch trouw blijven aan de beweging van de Hervorming en aan de intenties van de hervormer Maarten Luther? Het mag duidelijk zijn dat de te kiezen naam direct samenhangt met het belijdend gehalte van de kerk. De HKN zou een kerk zijn met een duidelijke binding aan het gereformeerde belijden, gepaard aan een openheid naar het lutherse belijden.
Kanttekeningen bij artikel I
Artikel I is in zijn geheel van groot belang voor het belijdend karakter van de beoogde kerk. Ik plaats nu enkele, deels positieve, deels kritische kanttekeningen bij de verschillende paragrafen van dit artikel.
- Terecht presenteert de kerk zich als gestalte, dus niet 'de gestalte', maar ook niet 'een gestalte' van de ene christelijke Kerk der eeuwen. Bescheiden wordt afstand gehouden van een exclusieve ware kerk-idee, maar tegelijkertijd wordt aangegeven dat nooit berust kan worden in de verdeeldheid van de kerken. Deze oecumenische openheid wordt in het herziene concept explicieter aangegeven in XVI, 1: 'Als gestalte van de ene heilige katholieke of algemene christelijke kerk, is de kerk geroepen om de eenheid, de gemeenschap en de samenwerking met andere kerken van Jezus Christus te zoeken en te bevorderen'.
- Het amendement dat door de Confessionele Vereniging is ingediend bij 1, 1, namelijk om de zinsnede 'levend uit het haar in Jezus Christus geschonken heil' in te voegen, lijkt mij bijzonder zinvol. Het brengt de spanning aan tussen vervulling en
voleinding, ook de spanning tussen diepgaande verbondenheid met de joden, anderzijds de breuklijn vanwege het belijden dat Jezus de Christus is.
- Het is zeer goed dat de kerk zichzelf niet kan definiëren zonder onmiddellijk melding te maken van haar diepe verbondenheid met 'Israël'. Wellicht zou voor alle duidelijkheid gesproken kunnen worden van 'het volk van Israël', omdat het hier natuurlijk niet gaat om verwachtingen en aspiraties van 'Israël' als staatkundige entiteit.
- We kunnen niet over de kerk spreken zonder direct ook het koninkrijk Gods in het vizier te houden. De gespannen verwachting van het komende koninkrijk relativeert het kerk-zijn. De kerk is wel kweekplaats voor het koninkrijk, maar zij is er niet de voorlopige realisatie van. Het is goed protestants om de ecclesiologie zo bescheiden in te zetten.
- Dr. K. Runia heeft voorgesteld in de formulering van 11, 2 de woordjes bestaat uit te wijzigen in behoren tot. Hij is van mening dat de formulering bestaat uit op gespannen voet staat met de presbyteriaal-synodale kerkstructuur waarvoor dit concept toch duidelijk wil kiezen." In die structuur is het toch niet zo dat de landelijke kerk voorop staat en bestaat uit plaatselijke gemeenten, die daar dan blijkbaar deeltjes van zijn. De plaatselijke gemeente is voluit kerk, ook al is het geheel van de gemeenten in de landelijke kerk meer dan de som van de delen. Toch kan de formulering bestaat uit mijns inziens beter gehandhaafd blijven, aangezien we niet de kant uit moeten van de leer van een confoederatief kerkverband (dr. F.L. Rutgers). Bureaucratie moet bestreden worden en vervreemding tussen 'top' en 'grondvlak' zoveel mogelijk tegengegaan. Maar de kerk kent ook een landelijke gestalte, die niet allereerst op de vrijwillige aansluiting van gemeenten op basis van een gemeenschappelijk akkoord van belijden is gebaseerd, maar op het kerkvergaderend werk van Christus temidden van een volk. Dit inzicht heeft alles te maken met een verbondsmatige ecclesiologie, die tot onopgeefbaar hervormd erfgoed behoort.
Horende kerk voorop
Nadat in het concept kerkorde kort is aangegeven wie de kerk is en waar zij vandaan komt, geeft deze kerk uitvoeriger getuigenis van haar roeping en belijden. Deze confessionele identiteit en integriteit is uiteraard onlosmakelijk verbonden met de eerder genoemde historische continuïteit. In 1, 2 wordt gezegd dat de kerk mag leven uit Gods genade. Deze gave gaat voorop, maar brengt als altijd een opgave met zich mee. De opdracht namelijk van haar Heere, Jezus Christus, om het Woord te horen en te verkondigen. Mooi is het dat hier de kerk allereerst als ontvangende en ontvankelijke kerk wordt getekend, een ecclesia audiens, die
als Maria aan Jezus' voeten zit. Maar dan ook een spraakmakende gemeente, een getuigende kerk. Hierin mag ook het dienstbetoon worden meebeluisterd. Het gehoorde Woord wordt immers verkondigd door woord en daad. In dit verband had de typering van de Kerk als lichaam van Christus niet misstaan.
Opmerkelijk is ook 1, 3-Hier is gepoogd het oude dilemma op te lossen wat er nu eerst is: apostolaat of belijden. Bekend is de heftige discussie omtrent de volgorde van apostolaat en belijden rondom de invoering van de hervormde kerkorde van 1951. Aan de rechterflank van de hervormde kerk bestond grote zorg omdat het artikel over het apostolaat als artikel VIII voorafging aan dat over het belijden (artikel X). Dit werd gezien als een onderschatting van de betekenis van het belijden.^" Nu heeft de werkgroep gepoogd dit volgorde-probleem te overstijgen door in 1, 3 apostolaat en belijden in één vloeiende beweging met elkaar te verbinden en dat is dan de beweging van Gods toewending naar deze wereld. Bij die toewending is de kerk met hart en ziel betrokken en in deze gerichtheid op de wereld is zij belijdende kerk. Nu de eigen gestalte van de horende kerk uitdrukkelijk aan dit artikel voorafgaat, acht ik de poging om boven gefixeerde tegenstellingen uit te komen voor een deel geslaagd. Wel kan hier de kritische vraag worden gesteld of het stylistisch en inhoudelijk juist is om in te zetten met 'Betrokken in Gods toewending tot de wereld...', terwijl daarna pas gezegd wordt Wie deze God die zich naar de wereld toewendt dan wel is, namelijk 'de drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest'. Wie kritisch geworden is door de ontwikkeling van de apostolaatstheologie sinds de zestiger jaren, kan hierin lezen dat het apostolaat toch weer prioriteit krijgt, omdat we alleen in het uitgaan naar de wereld God zouden kunnen belijden. Maar: de kerk is toch allereerst de bruid van Christus? Niet de wereld schrijft haar de agenda voor. Zij is er niet allereerst voor de wereld, maar voor haar Heere.
S. Meijers wijst terecht op de secularisering van het apostolaat die zich heeft voltrokken: zo verwijdert de kerk als instituut zich steeds meer zowel van het grondvlak als van het belijden en vullen het politieke en maatschappelijke spreken de zendingsopdracht in.^' Daarom zou ik als volgt willen amenderen: 'De kerk belijdt in dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift als enige bron en norm van de kerkelijke dienst, de drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest. In haar belijden is de kerk betrokken in Gods toewending tot de wereld'. Dan is alle misverstand uitgesloten en is de eenheid van apostolaat en belijden toch tot uitdrukking gebracht.
Daarbij moet nóg een kanttekening worden geplaatst. Deze is verwoord in de reactie van de Gereformeerde Zendings Bond in de Ned. Hervormde Kerk (GZB) en de Hervormde Bond voor Inwendige Zending op gereformeerde grondslag (IZB). Beide organisaties stellen voor de aanhef van 1, 3 als volgt uit te breiden: Betrokken in Gods toewending tot de wereld en geroepen tot de dienst der verzoening belijdt de kerk...' Zo wordt de dienst der verzoening opgenomen in de kemdefinitie van het wezen en de zending der kerk. Hierbij wordt verwezen naar de centrale woorden uit 2 Corinthiërs 5 : 11-21. Zo is onmiskenbaar duidelijk dat de kerk is opgenomen in de missio Dei als het trinitarisch werk van God tot verzoening en verlossing van deze wereld. Ik voeg aan mijn voorstel toe: en geroepen tot de dienst der verzoening'.
Van eminente betekenis acht ik dat in 1, 3 tegenover allerlei tendensen in de moderne theologie wordt vastgehouden aan de unieke normativiteit van de Schrift (die uitdrukkelijk niet alleen inspiratiebron, maar ook norm, maatstaf heet) en aan de kernbelijdenis van het christendom: God is van eeuwigheid de Drieënige. Van vrijzinnige zijde zijn bij dit artikel amendementen ingediend die een aanmerkelijke verzwakking van het belijdend gehalte van deze kerkorde teweeg zouden brengen en die gelukkig niet zijn overgenomen in het herziene concept.^^ Was dit wel gebeurd of gebeurt dit alsnog, dan wordt in alle duidelijkheid gekozen voor een vrijzinnig kerktype, waarin ook de Remonstranten zonder enige aarzeling kunnen worden verwelkomd, maar waarin de gereformeerde belijders zich niet meer thuis zullen voelen. Een pleidooi voor een dergelijk kerktype is recentelijk opnieuw gevoerd, zowel vanuit de Remonstrantse Broederschap als door 'kopstukken' in de NHK en GKN."
Nog enkele confessionele aanscherpingen
Veel waardering verdient het pakket amendementen dat vanuit de Confessionele Vereniging in de NHK op tafel is gelegd en waaruit reeds een en ander geciteerd werd.^* Ik noem nog enkele belangrijke amendementen als evenzovele confessionele aanscheqjingen. Bij 1, 7 in het oorspronkelijke concept, wordt voorgesteld een nadere invulling te geven van het getuigenis van de kerk in het werk van de zending: De kerk getuigt in het werk van de zending aan alle mensen en aan alle volken van het heil in Jezus Christus en van de komst van het Koninkrijk van God'. De enige Naam onder de hemel gegeven tot zaligheid (Hand. 4:12) kan toch in het spreken over de zendingsopdracht niet verzwegen worden, zeker nu deze in 1, 6 wél, en evenzeer terecht, genoemd is in het kader van het gesprek met Israël. Dit amendement is niet overgenomen in het herziene concept, waar 1, 8 nu luidt: Gezonden in de wereld getuigt de kerk in verkondiging en dienst aan alle mensen en aan alle volken van de komst van het koninkrijk van God'. Waarom niet: in haar verkondiging van het heil in Jezus Christus en in haar dienst in navolging van Hem'? Men kan tegenwerpen: et begrip 'koninkrijk Gods' zegt toch genoeg? Jezus is toch de belichaming van het koninkrijk? Dat is wel zo, maar het is maar al te zeer waar dat in moderne theologische ontwerpen een horizontalistische invulling wordt gegeven aan dit concept: en koninkrijk zonder de Koning!
S. Meijers legt de vinger bij het voorop stellen van het woordje viert in 1, 5. 'Ik protesteer tegen dit modieuze woord hier. Wij "onderhouden" de predikdienst - door God ingesteld als de bron die Gods verzamelwerk laaft - , en wat we vieren zijn de sacramenten en onze feesten. Dit modieuze spraakgebruik relativeert, het is niet onschuldig: het verraadt een relativering van de Dienst des Woords'.^^
Nadat in 1, 9 is uitgesproken: 'De kerk weert wat haar belijden weerspreekt'^^ past een lid 1, 10, waarin het recht op het indienen van een gravamen wordt aangegeven: 'Bezwaren inzake dat belijden kunnen door belijdende leden - onder beroep op het Woord van God - worden voorgelegd aan het oordeel van de kerk, die zich daarover uitspreekt' }^
Visie op de ambten
De formulering van V, l in het concept wil een typisch lutherse visie veilig stellen: 'Om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren is van Christuswege het openbare ambt van Woord en Sacrament gegeven'. Het concept probeert mijns inziens twee verschillende tradities te snel met elkaar te verbinden. Het resultaat is een onduidelijk amalgaam. Het lutherse 'openbare ambt van Woord en Sacrament' wordt namens alle gelovigen uitgevoerd door de predikant. Het is moeilijk dit te onderscheiden van het algemeen priesterschap of het ambt der gelovigen, dat dan een toespitsing vindt in de predikant als representant van de gemeente.^* In de gereformeerde ambtsleer is de ambtsdrager allereerst representant van Christus. Vanuit pneumatologisch gezichtspunt komen de ambten uit de gemeente op en staan zij op één lijn met de andere diensten of charismata. Maar vanuit christologisch gezichtspunt is er een ambtelijk tegenover en geven de ambten leiding aan het gemeenteleven. In het rapport DokterA'^an Ruler is indertijd in overeenstemming met de gereformeerde traditie de volgende definitie van het ambt gegeven: 'Kerkelijke ambten zijn gaven, instrumenten van de Heilige Geest; het zijn diensten, door welke Christus Zijn kerk vergadert, regeert en bewaart, en haar vormt tot een koninklijk priesterschap, waarin de aan elk der leden door de Geest geschonken charismata tot hun recht komen... '^^ Elders heeft Van Ruler het beeld van de driehoek gebruikt: men zal drie rechtstreekse verbindingslijnen moeten trekken: van Christus naar de gemeente; van Christus naar het ambt; en - een heen en weer gaande lijn! - tussen
het ambt en de gemeente en de gemeente en het ambt'.'"
Vanuit de Confessionele Vereniging is ten aanzien van de ambten gesteld: 'Omdat wij hechten aan de drie ambten als afspiegeling van het drievoudige ambt van Christus zijn wij niet gelukkig met de gedachte van het ene openbare ambt van Woord en Sacrament, zoals die in artikel V-1 tot uitdrukking komt'. Voorgesteld wordt te lezen: '...zijn van Christuswege de ambten gegeven'. Overigens acht ik het een stap in de goede richting dat in het herziene concept 'het openbare ambt veui Woord en Sacrament', de drie ambten en de andere diensten in kerk en gemeente nu in één lid (V, l) worden genoemd.
Ook IZB en GZB vragen aandacht voor de ambtstheologie. Zij constateren dat het op zichzelf niet in spanning behoeft te staan met het bijbels getuigenis en met accenten in de reformatorische theologie wanneer het uitgangspunt genomen wordt in de gemeente (zoals in het concept gebeurt, waar in III en IV over de gemeente en pas daarna in V en VI over het ambt en de ambtelijke vergaderingen gesproken wordt). Maar dan pleiten zij wel 'voor een scherpere definiëring van het ambt als een door God geschonken en door de gemeente dankbaar aanvaard "tegenover" en als zichtbaar teken van de objectiviteit en de continuïteit van het heil van God. Daarbij moet niet alleen gedacht worden aan de Woordbediening, maar ook aan de tucht (de ordening van het leven, die niet alleen gegrond is in de barmhartigheid v& n Christus, zoals in XII, 1 gesteld wordt, maar tevens wortelt in de gerechtigheid Gods) en aan de diakonia in de wereld (de diaken moet en zal geregeld om Christus' wil en omwille van de mensen zelfstandig ook tegenover het gevoelen van de gemeente staan)'."
Bij de omschrijving van het ambt van de ouderlingen wordt in het herziene concept vermeld dat zij 'in het bijzonder geroepen zijn... tot de herderlijke zorg en het opzicht' en bij de diakenen is aangegeven dat zij de leiding hebben van het inzamelen van de liefdegaven. Duidelijke verbeteringen ten aanzien van het eerste concept! De roeping tot het ambt gaat uit naar belijdende leden van de kerk of althans naar hen die bereid zijn bij de aanvaarding van een ambt tevens belijdenis te doen (V, 5)." Van ontkoppeling van belijdenis en ambt is dus geen sprake. In V, 7 spreekt het concept over de samenwerking van andere diensten met de
ambtsdragers, terwijl de Confessionele Vereniging met recht voorstellen dat deze functies onder leiding van de ambtsdragers dienen te worden uitgeoefend. Mooi vind ik dat in het herziene concept in VI, 1 Christus het Hoofd van de kerk wordt genoemd, door Wie de leiding in de kerk (dus niet van de kerk) is toevertrouwd aan de ambtelijke vergaderingen.
Al met al kan niet gezegd worden, dat het ambtelijk gezag in dit concept verregaand ondermijnd is door moderne democratiseringstendensen. Zeker is er aandacht voor de mondigheid van de gemeente en wordt duidelijk dat het ambt alleen in samenhang en samengang met de charismatisch begaafde gemeente kan fungeren. Maar dat is dan ook principieel juist. Waakzaamheid blijft wel nodig ten aanzien van de uitwerking van één en ander in de Ordinanties. Daar zal ook het grote gevecht tegen het bureaucratiseringsspook moeten worden geleverd. Ik denk hierbij aan de scherpe diagnose die door dr. A. van de Beek is gegeven.^'
Kerk en Icerstening
Hoe staat de kerk midden in de maatschappij? Hoe is de verhouding tussen kerk en overheid? Van vele kanten is erop gewezen dat de kerk, die in een minderheidspositie is teruggedrongen, niet meer de hoge pretenties kan voeren die in de formuleringen van artikel VIII van de hervormde kerkorde tot uitdrukking komen. Maar ook als men zich realiseert, dat de positie van de kerk in de seculariserende maatschappij van onze dagen anders is dan ruim veertig jaar geleden, en ermee instemt dat de toonzetting van het spreken over het apostolaat daarom ook ingetogener en bescheidener dient te zijn dan in 1951, mag het theocratisch besef en élan niet ontbreken. Het gaat hier om een onopgeetljare roeping en de intentie van artikel 36 van de NOB is voluit actueel. Terecht werd in de genoemde brochure Samen op weg - vanuit welk kerkbegrip? , gesteld dat de kerk de roeping heeft de overheid op te wekken tot gehoorzaamheid aan Gods Woord in haar beleid. De kerk mag zich niet tot maatschappelijk randverschijnsel laten degraderen.^" De
kerk mag niet alleen naar binnen gekeerd zijn. De reactie van IZB/GZB noemt ook met nadruk het gemis aan theocratisch besef in het concept. Dat besef moet wel steeds herijkt worden, gezien de veranderende positie van de kerk in de samenleving. Maar het dient er wel te zijn, want kerkewerk mag niet 'verkerkelijken'. Ook al is de nadruk op de kerk als moeder, de concentratie op Jezus Christus en de dienst van Woord en sacrament zeker toe te juichen, dit mag toch niet uit het oog doen verliezen dat de dienst der verzoening ook naar buiten is gericht. Zo behoren ook de ambten niet uitsluitend in de kerk te staan: de ouderling heeft te maken met de ordening van het gehele leven (tucht, heiliging) en de diaken staat in de noden van de samenleving en de wereld.
Zending betekent altijd ook kerstening. Vanuit de gereformeerde traditie is er de drang tot heiliging, waarbij het Koninkrijk Gods in alle voorlopigheid en gebrokenheid, toch bepaalde gestalten oproept in de structuren van het maatschappelijke en politieke leven. IZB/GZB wensen 1, 5 als volgt te amenderen: 'De kerk belijdt telkens opnieuw in haar verkondigen en leren, haar vieren en dienen, Jezus Christus als Hoofd der kerk en als Heer der wereld en roept daarmee op tot vernieuwing van het leven in cultuur, staat en maatschappij. In haar opdracht tot kerstening zoekt zij het beraad met andere kerken inzake de betekenis van Gods geboden en beloften voor het publieke leven'. Het lijken mij zinvolle aanvullingen, maar het slot is mij te mager. Het gaat toch niet alleen om beraad, maar ook om getuigenis in het publieke leven. Ik stel voor aan de geciteerde formulering nog toe te voegen: 'om daarvan te getuigen voor mensen en machten'? ^ Overigens is in het herziene concept in 1, 6 (oud 1, 5) het woord overheden toegevoegd,
en is artikel XVI uitgebreid met twee nieuwe leden over de missionaire en diaconale arbeid van de kerk, waarmee tegemoet gekomen is aan het verwijt van te grote 'binnenkerkelijkheid'.
Eveneens door IZB/GZB, wordt een nieuw artikel IV, 4 voorgesteld om uitdrukking te geven aan de roeping van de gemeente in de samenleving: 'De gemeente is krachtens de roeping tot kerstening gehouden het beraad met andere kerken en groepen te zoeken met het oog op de doorwerking van Gods geboden in het publieke leven'.
Met deze accenten op heiliging in brede verbanden hangt ook samen het pleidooi dat gevoerd is (o.a. vanuit de Confessionele Vereniging), om in het artikel over de eredienst (VII) de bid-en dankstond voor gewas en arbeid en de diensten op de oudejaarsavond en de nieuwjaarsdag toe te voegen. Motivering hiertoe: 'Niet alleen omdat wij vanuit traditionele overwegingen aan deze bijeenkomsten van de gemeente hechten. Wij vinden, dat alles wat met de schepping te maken heeft, niet los gezien mag worden van de onderhouding en regering van de gehele wereld van Godswege (vgl. artikel 2 van de N.G.B.)'."
Het huwelijk in ere
In dit kader vermeld ik tenslotte het voorstel, eveneens van confessionele zijde ingebracht, om een nieuw artikel X in te voegen over de inzegening van het huwelijk: ' 1. De inzegening van het huwelijk geschiedt in het midden van de gemeente met gebruikmaking van een van de arden uit het dienstboek van de kerk'. Hierbij wordt aangetekend: 'Naar onze mening kan een artikel over de inzegening van het huwelijk in een kerkorde niet gemist worden. Daarom voegen wij een nieuw artikel X toe. In dit verband merken wij op, dat veel van onze leden geen enkel bezwaar zouden inbrengen tegen handhaving van wat in de kerkorde van 1951 over het huwelijk gezegd wordt'. Zoals bekend staat daar in artikel XXI: 'Het huwelijk, als inzetting Gods, zal heilig gehouden worden'. Het confessionele voorstel is zeer gematigd en een aanmerkelijke verzwakking van de thans geldende formulering. Gepoogd zou moeten worden de formulering van de huidige kerkorde in de nieuwe kerkorde over te nemen. Lukt dat niet, dan is het confessionele voorstel altijd nog beter dan helemaal niets. Niets bepalen betekent een voorschot nemen op het laten vallen van de uniciteit van het huwelijk.'" Erken-
ning van alternatieve relaties naast het huwelijk is onaanvaardbaar.
GZB/IZB spreken over het huwelijk in verband met de heiliging en het verlangen naar 'contouren van het Koninkrijk van God'. Als de kerk vanuit haar kersteningsopdracht betrokken is bij de ordening van de samenleving, dan mag heel concreet gedacht worden aan 'de verantwoordelijkheid van de kerk ten opzichte van de eerste vorm van samen-leven van mensen, in de relatievorming van man en vrouw binnen de gemeente. Tezeer is de traditie van de Reformatie overtuigd van de chaotiserende werking van de zonde in de sexualiteit, dan dat zij een K.O. volwaardig noemt zonder een artikel over de ordening van het leven in zijn meest vitale vorm. Een K.O. moet zich uitspreken over het huwelijk (dit wordt nog onderstreept door de noties uit Efeziërs 5, vers 21 tot 33)'.''
Diakonaat en contextualiteit
GZB en IZB ondersteunen het voorstel van de Generale Diakonale Raad (GDR) om in het eerste artikel van de kerkorde ook de diakonale roeping van de kerk expliciet te benoemen. Er zou dan een zelfstandig artikel 1, 8 moeten komen: 'De kerk is geroepen om in de dienst van barmhartigheid en gerechtigheid mensen die lijden door armoede, onrecht, teleurstelling, ziekte, hij te staan in de voorbeden, met materiële hulp en met steun in het zoeken naar recht'.''^ Hiermee correspondeert in het herziene concept XVI, 3: 'In de diakonale arbeid, in Nederland en in de wereld, vervult de kerk haar opdracht om zich in te zetten voor wie lijden en hen bij te staan in het zoeken naar vertroosting en gerechtigheid, in samenwerking met kerken en gemeenten ter plaatse en met verwante instanties'.
Deze aparte en uitdrukkelijke aandacht voor het diakonaat is onmisbaar om recht te kunnen doen aan de veelomvattende roeping van de Kerk in de wereld. Diakenen kunnen niet goed functioneren wanneer het diakonaat geen eigenstandige positie heeft in de kerkeraad. Daarbij moet overigens wel gewaakt worden voor nivellering van de ambten: waarom zou het opzicht mede tot de verantwoordelijkheid van de diakenen moeten behoren? (V, 2)
Aan de notitie van beide zendingsorganisaties ontleen ik voorts nog de volgende overwegingen:
- kan er niet wat meer gezegd worden over de plaats van de bedieningen dan de
summiere vermelding van 'andere diensten in de kerk' in V, 7? Gepleit wordt voor een volwaardige eigen plaats van de figuur van de bediening naast de bijzondere ambten.
- is er in het concept niet een gemis aan bewustzijn van de context waarin de kerk in onze westerse samenleving verkeert (secularisatie, de ontmoeting met de aanhangers van de andere wereldgodsdiensten, de bedreigdheid van de schepping, mondiaal en lokaal). Dit bewustzijn zou in de kerkorde sterker gehoord moeten worden als concrete missionaire en diakonale uitdagingen: roeping tot evangelisatie, tot getuigenis, dialoog en dienst ten overstaan van de andere godsdiensten en tot 'conciliair beraad'. Vergelijk hiermee de formulering in het herziene concept, artikel XVI, 2: 'In de missionaire arbeid, die zich uitstrekt over de hele bewoonde wereld, vervult de kerk haar zendingsopdracht, in samenspraak en samenwerking met kerken en gemeenten ter plaatse. De kerk verricht deze arbeid van getuigenis en dienst in respectvolle omgang met andere godsdiensten'. Waarom hier niet expliciet melding gemaakt van de roeping tot zending en evangelisatie in Nederland?
- in V, 2 dient de missionaire toerusting genoemd te worden als integrerend deel vem de verantwoordelijkheid van de kerkeraad.
- in V, 3 dient bij de taken van de ouderling te worden toegevoegd: 'de verantwoordelijkheid voor het contact met hen die van het Evangelie vervreemd zijn en met hen die op een of andere wijze met de gemeente zich verbonden weten'. De missionaire taak van de ouderling beperkt zich niet tot de toerusting van de gemeente alleen.
- bij het artikel over de zorg voor de financiële zaken wordt geen voorstel tot wijziging ingediend, maar wél de aantekening geplaatst, dat in de Ordinanties zeer duidelijk dient te worden zeker gesteld, dat en hoe de gemeenten voldoende mogelijkheden houden, om te bepalen dat de gelden bestemd worden voor de doelen waarvoor ze gegeven zijn. Geen overheveling van besteinmingsgelden dus!
Geloofsopvoeding en meer dan dat
De Hervormd Gereformeerde Jeugd Bond (HGJB) sluit zich globaal aan bij de kritiek die vanuit de gemeenten, behorend tot de Gereformeerde Bond, op het concept is geuit: 'gebrek aan historische continuïteit' en 'gebrek aan confessionele identiteit'. Meer toegespitst commentaar wordt enerzijds geleverd op de relatie kerk-jeugd. In artikel I zou verwoord moeten worden dat tot het wezen van de taak van de kerk behoort 'de voortgang van het Heil langs de lijn der opeenvolgende geslachten'. Het generatie-asjject is een zo wezenlijk element voor het kerk-zijn,
dat het vermelding verdient naast het belijden en het getuigen in Artikel I. Zo wordt er een grondslag gelegd voor 'optimale aandacht voor de taken van iedere generatie volwassenen in de kerk, om onder leiding van de Heilige Geest de jeugd te begeleiden naar een eigen geloof en een eigen plaats in de gemeente'. De HGJB stelt voor 1, 2 als volgt te wijzigen: 'Levend uit Gods genade vervult de kerk de opdracht van haar Heer, Jezus Christus, om het Woord te horen en te verkondigen; en zo dienstbaar te zijn aan de voortgang van het Heil, met name die in de lijn der geslachten'. Het komt mij voor, dat aan de formulering nog wel wat gesleuteld dient te worden, maar de intentie is duidelijk. De genade waaruit de kerk leeft, is ook de trouw die de generaties overkoepelt, en de opdracht die zij vervult houdt mede in de estafetteloop der generaties voort te zetten, door de overdracht van het evangelie aan de jeugd. Benadrukking van het genadeverbond komt aan de wens van de HGJB tegemoet.
De HGJB constateert, dat de huidige K.O. in artikel DC beter en duidelijker spreekt over het 'jeugdwerk' in de kerk, dan artikel XI van het eerste concept, waar een versmalling schijnt plaats te vinden tot alleen het 'onderricht' in de vorm van catechese. Naast overdracht van kennis is ook toerusting met het oog op de praktijk van het christenleven nodig. Speciale deskundigheid in de kerk voor de ondersteuning van de gemeenten op het terrein van de jeugdvorming is noodzakelijk, evenals speciale ambtelijke aandacht in de kerkeraad. Deze 'vorming en toerusting' moet zich uitstrekken tot alle levenskringen waarin de jeugd zich bevindt - dus niet alleen in huis en school, maar bijvoorbeeld ook arbeidsleven en vrije tijd, om zo een heilzaam tegenwicht te bieden tegenover de fragmentisering van het leven. Daarom wordt voorgesteld in V, 2 onder de terreinen waarvoor de ambtsdragers gemeenschappelijk verantwoordelijk zijn, ook te noemen 'de medewerking aan de geestelijke vorming en toerusting van de jeugd". In het herziene concept wordt gesproken over de geestelijke vorming in het algemeen. XI, 7 van het oorspronkelijk concept wordt door de HGJB als volgt geamendeerd: 'De gemeente heeft vanuit het wezen der Kerk de opdracht mee te werken aan de geestelijke vorming en toerusting van de jeugd, waar deze wordt gevormd en onderwezen, in huis en school, in de arbeidssituatie en bij de invulling van hun vrije tijd'. In het herziene concept is deze wens grotendeels gehonoreerd in XI, 8: 'De gemeente heeft de opdracht mee te werken aan de geestelijke vorming van de jeugd waar deze wordt gevormd en onderwezen, met name in huis en school, en zoekt het geloof tot uitdrukking te brengen in de sociale en culturele verbanden waarin de jeugd zich oriënteert'. Verder wordt door de HGJB een nieuw lid XI, 9 voorgesteld: 'Door het jeugdwerk der kerk wordt aan de medeverantwoordelijkheid voor de vorming en toerusting van de jonge leden van de gemeente en andere jeugdigen die hieraan wensen deel te nemen gestalte gegeven, teneinde hen bewust te maken van hun
plaats in de gemeente en hen in gehoorzaamheid aan Gods Woord de weg te wijzen inde wereld'.'^'
Pleidooi voor hereniging zonder vereniging
Aan het einde van dit artikel pak ik, zoals beloofd, de door Hekman toegeworpen handschoen op en wel door te zeggen: wil de NHK een proces van hereniging in haar geheel kunnen meemaken, dan zou het wel eens noodzakelijk kunnen blijken te zijn om de idee van vereniging van kerken te laten varen. Gezien de grote moeite die er met name in de rechterflank van de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK), maar daar zeker niet alleen, bestaat ten aanzien van het SOW-proces, verdient het aanbeveling nog eens grondig te bezien of het niet beter zou zijn te volstaan met de /jereniging van de NHK en de GKN, waarbij aan de ELK gastvrijheid wordt geboden binnen een duidelijk hervormde (gereformeerde) kerk. Elkaar aanvaarden, elkaar niet overvragen, maar ook niet elkaar aan het lijntje houden, dat is mogelijk door met elkaar te werken aan een hereniging van de twee grootste reformatorische kerken in Nederland, met openheid naar alle andere kerken van gereformeerd belijden.
Gelijk bekend, is in het concept kerkorde de fusie niet met ijzeren consequentie doorgevoerd. Het concept gaat wel degelijk uit van één 'verenigde' kerk, maar binnen die kerk is volgens artikel 11, 2, plaats voor hervormde gemeenten, gereformeerde kerken en evangelisch-lutherse gemeenten naast de 'reformatorisch/protestantse gemeenten'. Op plaatselijk niveau zal dus geen enkele dwang om samen op weg te gaan, worden uitgeoefend. De gemeente kan er voor blijven kiezen om puur hervormd, puur gereformeerd of luthers verder te gaan. En let wel, dit is geen overgangsbepaling, maar een mogelijkheid die in de structuur van de kerkorde zelf is vastgelegd. Heel realistisch en wijs is ervan uitgegaan, dat vele gemeenten er niet binnen afzienbare tijd aan toe zullen zijn om vereniging met zustergemeenten ter plaatse, die overigens wel tot hetzelfde kerkverband zullen behoren, aan te gaan. Daarbij moeten we ons overigens niet ontveinzen, dat er op deze wijze in de kerkorde een geweldige spanning is ingebracht tussen enerzijds de presbyteriaalsynodale grondstructuur en anderzijds congregationalistische elementen: het geografisch beginsel komt onder zware druk te staan, grensperforatie lijkt van uitzondering tot regel te worden gepromoveerd.
Een ander opvallend federatief element is dat in artikel 111, 4 de evangelisch-lutherse synode wordt genoemd. De evangelisch-lutherse leden worden ook na de fusie ingeschreven in een apart register, en kunnen zo een aparte synode verkiezen en vormen. De achtergrond hiervan is dat het luthers eigene niet ondergesneeuwd
mag raken in een overwegend calvinistische kerk en ook, dat op deze wijze het contact met de Lutherse Wereld Federatie uitgeoefend kan blijven worden. Begrijpelijke motieven, die naar mijn inzicht ten volle gehonoreerd zouden worden door aan de lutheranen een consequent uitgebouwde 'status aparte' te verlenen.
Uitbouw van federatieve elementen mogelijk?
Vanuit de kring van de Confessionele Vereniging in de NHK zijn enkele amendementen ingediend, die een verdere uitbouw van federatieve elementen beogen. Bij artikel 1, 4 wordt voorgesteld een differentiatie in te voeren bij de opsomming van de belijdenisgeschriften. De catechismus van Heidelberg en die van Geneve, en de onveranderde Nederlandse Geloofsbelijdenis met de Dordtse Leerregels gelden 'voor hen die in de gereformeerde traditie staan', en de onveranderde Augsburgse confessie en de catechismus van Luther gelden 'voor hen die in de lutherse traditie staan'. De summiere toelichting bij dit vér strekkende amendement luidt: 'In artikel 1, 4 hebben wij differentiatie aangebracht tussen de gereformeerde en de lutherse traditie, omdat die een verschillende geestelijke achtergrond, identiteit hebben'."^ Het is duidelijk, dat dit amendement verder gaat dan de in het herziene concept terzake aangebrachte wijziging. Ik vraag mij af of het niet té ver gaat: kun je in één kerk sommige leden aan deze, en andere leden aan weer andere belijdenisgeschriften gebonden achten?
Verder wordt in een amendement op artikel II, uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen vereniging en hereniging. Daarmee wordt recht gedaan aan de historie: 'In de Verenigde Hervormde (Gereformeerde) Kerk in Nederland zijn de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland herenigd: de herenigde kerk is verenigd met de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden die, levend vanuit een zelfstandige traditie, een eigen positie bewaart'. Dit amendement is ingediend vanuit de gehechtheid aan de eigen achtergrond of identiteit van de gereformeerde traditie. Het verschil tussen luthers en gereformeerd moge dan - gelukkig - niet meer kerkscheidend zijn, het dient volgens de Confessionele Vereniging, wel tot uitdrukking gebracht te worden in de structuur van de verenigde kerk. Daarom is expliciet een 'status aparte' van de ELK vermeld. Ik acht het inconsequent dat dan toch van de 'Verenigde Kerk' wordt gesproken. Zelf zou ik de volgende formulering voorstellen: 'De Hervormde Kerk in Nederland is de voortzetting van de Nederlandse Hervormde Kerk en van de Gereformeerde Kerken in Nederland. De kerk weet zich verbonden met de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden die, levend vanuit een zelfstandige traditie, een eigen positie bewaart'.
Tenslotte wordt van confessionele zijde ook gepleit voor hervormde en gerefor-
meerde classes naast de verenigde classes. Deze differentiatie wordt voorgesteld bij VI, 2, waar het gaat over de ambtelijke vergaderingen: 'Deze vergaderingen zijn voor de plaatselijke gemeente de kerkeraad; voor de tot een classis behorende gemeenten de verenigde, de hervormde of de gereformeerde classicale vergadering; voorde evangelise h-lutheise gemeenten tezamen bovendien de evangelischlutherse synode; voor alle gemeenten tezamen en mitsdien voor de gehele kerk, de generale synode'. In VI, 3 wordt dan toegevoegd: 'Tenminste eenmaal per jaar vindt een gezamenlijke vergadering van een hervormde en een gereformeerde classis plaats'. Waarom deze differentiatie? De toelichting verwoordt het als volgt: 'men mag de ogen niet sluiten voor wat op het "grondvlak" van de kerk aan de hand is... wanneer gemeenten, waar Samen-op-Weg volstrekt niet leeft, gedwongen worden op classicaal vlak te fuseren, dan zijn de (heilloze) gevolgen niet te overzien. Een en ander laat onverlet, dat wij in de kerk als geheel geroepen blijven het gesprek over wat ons geestelijk bindt, niet uit de weg te gaan en zelfs te zoeken!""
Naar mijn mening stellen deze confessionele amendementen voor het probleem dat er van één 'verenigde kerk' wordt gesproken, terwijl in feite een gefedereerde kerk wordt beoogd. Wie consequent wil zijn, zou in het spoor van deze amendementen een stap verder moeten gaan. Ook op landelijk niveau zouden de zelfstandig blijvende hervormde gemeenten, respectievelijk de gereformeerde kerken, elkander in een ambtelijke vergadering moeten kunnen ontmoeten. Naar analogie van de evangelisch-lutherse synode zou er ook plaats gemaakt dienen te worden voor een hervormde en een gereformeerde synode. Als overkoepelend orgaan, als landelijk forum van gesprek en ontmoeting, als plaats van gemeenschappelijke bezinning op christelijk geloven en leven, zou er dan de algemene synode of grote synode zijn. Deze algemene synode zou besluiten moeten kunnen nemen die voor de gehele kerkfederatie geldig zijn, maar die geen inbreuk maken op de in de Ordinanties zorgvuldig uit te werken bevoegdheden van de hervormde, gereformeerde en lutherse synoden.
Zo'n keuze voor een federatieve structuur helpt inderdaad een diepgaande problematiek uit de wereld en is in zoverre verleidelijk. Voor veel mensen, ook voor mij persoonlijk, is een belangrijke vraag: zal de beoogde 'verenigde kerk' een andere kerk zijn dan die waartoe wij nu behoren? Indien ja, dan is er dus geen, of althans onvoldoende, sprake van historische continuïteit. Dan wordt er een nieuwe kerk gevormd - en inderdaad spreken vele enthousiaste voorstanders van het SOW-proces steeds over een 'nieuwe kerk' - en kan elk smaldeel dat achterblijft, vanuit de drie participerende kerkgenootschappen, met recht stellen de oorspronkelijke NHK, GKN of ELK voort te zetten. Dit is een optie die ik op het grondvlak
dikwijls tegenkom: 'laten die voorstanders van SOW hun gang maar gaan, wij blijven toch gewoon hervormd'. Zo eenvoudig ligt het natuurlijk niet. Wanneer de wettig gekozen ambtelijke vergaderingen in duidelijke meerderheid voor kerkvereniging kiezen, kun je niet zomaar zeggen dat die meerderheid zich afscheidt, en dat de minderheid de kerk voortzet. Wie zich niets wenst aan te trekken van de beslissingen van de meerdere vergaderingen, huldigt kennelijk in de praktijk een congregationalistische visie in plaats van de presbyteriaal-synodale opvatting, die met de mond beleden wordt. Maar anderzijds is het stichten van een nieuwe kerk een onaanvaardbare zaak. God heeft Zijn Kerk geplant, ook in het Nederlandse volksleven. En Hij laat niet varen het werk Zijner handen. Onaanvaardbaar is de gedachte van sommigen - ik zeg niet: van de opstellers van het concept kerkorde - , dat we tegen het eind van de twintigste eeuw een heel nieuwe start zouden kunnen maken, waarbij iedereen hartelijk welkom is onder het brede dak van een christendom boven geloofsverdeeldheid. Dat zou geen recht doen aan de historische ontwikkeling, maar vooral ook niet aan de ernst van de worsteling om de waarheid.
Toch zie ik ook grote problemen rijzen bij een dergelijke consequent federatieve structuur. Zij draagt de kiem van ontbinding van meet af aan in zich. Zij past niet bij een gereformeerde kerkvisie en komt in feite neer op een hernieuwing van de oude modus vivendi-gedachte: een totaal langs elkaar heenleven binnen een kerk(en)verband dat slechts organisatorisch nog enige betekenis heeft. Vandaar dat een hereniging met federatieve momenten boven deze optie te verkiezen is. Daarbij zou men er zeker goed aan doen in de Ordinanties of de Overgangsbepalingen, ruimte te bieden aan gemeenten die in de plaatselijke situatie niet samen op weg gaan, om elkaar regionaal en ook nationaal te ontmoeten, zonder dat dergelijke vergaderingen kerkrechtelijke betekenis hebben (in dit voorstel ga ik dus minder ver dan het confessionele amendement terzake, hoewel ik de motivering van groot belang acht) en ook zonder dat ze afbreuk mogen doen aan de participatie in de officiële meerdere vergaderingen. Verder zal een oplossing moeten worden gezocht om een zo evenredig mogelijke afvaardiging in de meerdere of bredere vergaderingen te bewerken. Nu al zijn de hervormd-gereformeerden over de hele linie sterk ondervertegenwoordigd en dat dreigt zonder nadere regelingen in de Ordinanties alleen maar erger te worden.
Laat het een zaak van ootmoedig en vurig gebed mogen zijn, dat God ons voor nieuwe breuken en scheuren behoede en dat er een gezegende toekomst mag zijn voor de Hervormde Kerk in Nederland.
1 Met dank aan J. van der Graaf, P. van den Heuvel, F.G. Immink, S. Meijers en A. Noordegraaf, die kanttekeningen plaatsten bij een eerste concept van dit artikel. Uiteraard is de inhoud geheel voor mijn verantwoordelijkheid.
2 De tekst van het eerste concept veronderstel ik in het navolgende bekend. De reacties van modalitaire organisaties zijn toegezonden aan het breed moderamen van de hervormde synode en vervolgens door het b.m. ter kennis gebracht van de werkgroep kerkorde. Een korte samenvatting van de reacties, alsook die van de organen van bijstand, is te vinden in het themanummer 'Wensen en verlangens rond de nieuwe kerkorde' van Woor^e/ïD/en^/CWD), 21.05.1993.
3 Zie het verslagboek van deze gezamenlijke vergadering, biz. 20, 21.
4 Zie hiervoor P. van den Heuvel, De hervormde kerkorde - een praktische toelichting Zoetermeer 1991; W. Balke en H. Oostenbrink-Evers, De commissie voor de kerkorde f/945-/950j, Zoetermeer 1991.
5 Dit definitieve concept had ik bij de afronding van dit artikel onder ogen.
6 Zie het Knipselboek uitgegeven door het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk, Samen op Weg, gezegd en geschreven - De Conce Kerkorde van de Verenigde Reformatorische Kerk in Nederland toegelicht en besproken (voortaan: Knipselboek), Maassluis 1993, 14.
7 Jaarboek 1993 van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Goes 1993, 530, 531.
8 J. Hoek, Geloven de tvi'ijfel te boven - een reactie op Kuitert, Kampen 1993^, 184-188.
9 Zo J. van GenderenAV.H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek (BGD), Kampen 1992, 630-639.
10 Uitgegeven door het Hoofdbestuur van de Confessionele Vereniging in de Ned. Herv. Kerk in 1983. Vgl. het artikel van J.J.C. Dee, 'Denken vanuit het Verbond een actuele zaak' in Hervormd Weekblad \an 24.07.1993.
11 A.W..3.
12 Aangehaald als motivering bij de 'confessionele' amendementen.
13 H. Oostenbrink-Evers, Hervormd Weekblad, 06.05.1993, 'Wij zien dat de uitzonderingen onder de K.O. van 1951 nu regel worden en de regel van de K.O. van 1951 wordt een uitzondering'. Het amendement keert dit weer om.
14 Dit afscheidscollege Om de vrijheid van het Woord, gehouden te Kampen op 11.06.1993, zal binnenkort gepubliceerd worden. Weijland betoogt hierin, met een beroep op Zacharias Ursinus, dat juist het naast elkaar aanvaarden van calvinistische en lutherse geschriften de vrijheid van het Woord onaangetast laat en dat het bij het opstellen van de eerste reformatorische belijdenisgeschriften niet de bedoeling was om stromingen binnen het protestantisme tegenover elkaar af te bakenen.
15 In 1, 5 noemt het herziene concept 'de betekenis van de theologische verklaring van Barmen voor het belijden in het heden'. Deze thesen waren 'een woord op zijn tijd' in 1934 tegen het opkomend nazisme, een dapper getuigenis, maar toch ook sterk gedateerd, niet zonder eenzijdigheid, die dan wel in die situatie ongetwijfeld nodig was, maar los van die situatie misverstandwekkend is. Het komt ook wat vreemd voor dit Duitse stuk nu voor Nederlandse kerken als voorbeeld van belijden in het heden aan te voeren. Het is ook onnodig en overbodig, waar immers door het voortdurende gebruik van het werkwoord 'belijden' in het concept al voldoende is aangegeven dat het belijden een actuele en dynamische zaak is. Vgl. H. Niemöller, Die erste Bekenntnissynode der Deutschen Evangelische Kirche zu Barmen, II, Text, Dokumente, Berichte, Göttingen 1957; Heleen Murre-van den Berg, 'De Barmer Thesen. Uitdaging tot gereformeerd belijden nu', in: Guus Boone en Michiel de Ronde (red.), Belijden: kruispunt van Woord en tijd. Leiden 1989, 28-37.
16 Overigens schrijft A.W. Berkhof, in zijn hoedanigheid van secretaris van de Raad voor de zaken van Kerk en Theologie in de NHK, in WD, 21.05.1993, 221: 'Dat de Konkordie genoemd wordt is niet alleen met het oog op lutheranen logisch, maar is ook van belang om aan te geven hoe wij met onze belijdenisgeschriften denken om te gaan. Om het deftig te zeggen: zo wordt de hermeneutiek van ons belijden aangegeven, de aard van de binding aan de belijdenis(sen).'
17 Handelingen van de novembersynode van 1973, blz. 38. Vgl. K. Blei, 'De Leuenberger Konkordie tussen traditie en situatie', in: Tussen openbaring en ervaring, Studies aangeboden aan prof. dr. G.P. Hart\'elt, Kampen 1986, 23-36. Blei omschrijft het Leuenberger eenheidsmodel als 'een kerkengemeenschap op basis van overeenstemming in het centrale, en die nog verder verwerkelijkt en verdiept moet worden' (34). Helaas vindt er in deze Konkordie een ongelukkige uitglijder plaats ten aanzien van de belijdenis van de volstrekte souvereiniteit Gods, die de gereformeerden juist zo dierbaar is (§ 25: 'Das Christuszeugnis der Schrift verwehrt uns einen ewigen Ratschluss Gottes zur definitiven Verwerfung gewisser personen oder eines Volkes anzunehmen'). Men krijgt de indruk dat hier de Dordtse Leerregels buiten spel worden gezet. Nu behoeft dat nog niet eens zo gelezen te worden. Men kan als welwillende lezer de betreffende passage verstaan als afwijzing van een karikatuur van wat de Leerregels bedoelen te zeggen. Ook 'Dordt' wil verkiezing en verwerping niet parallel stellen. Maar alleen al het feit dat er een toch wel redelijk ingewikkelde redenering voor nodig is om Dordt en de LK dichter bij elkaar te brengen, maakt duidelijk dat deze toespitsing van Leuenberg te denken geeft. Het heeft velen, zeker in de NHK, de indruk gegeven dat de geldigheid van het klassieke belijden op deze wijze wordt aangetast en dat een beroep op de Dordtse Leerregels voortaan op voorhand is 'kalt gestellt' door Leuenberg. Nu de Konkordie niet meer in hel artikel over de belijdenisgeschriften wordt vermeld en duidelijker is aangegeven in welk opzicht de betekenis van dit document wordt erkend, is aan de genoemde bezwaren tegemoet gekomen. Derhalve kan nu ook niet meer gesteld worden dat de LK de Dordtse Leerregels relativeert (J. Muis, Hervormd Nederland, 12.12.1992; Knipselboeli, 137: 'Maar we hebben ook niet voor niets Leuenberg genoemd; dat relativeert die Dordtse Leerregels...').
18 Zie over deze terminologie K. Runia, Evangelisch, Reformatorisch, Gereformeerd Apeldoorn 1984.
19 Centraat Weekblad, 09.10.1992; Knipselboek, 67.
20 Vgl. de relevering van de discussie in het artikel van J. van der Graaf, 'Apostolaat en belijden' in: Theologia Reformata, XXVI-1 (1983), 25-48.
21 In een niet gepubliceerde lezing: 'Opmerkingen inzake de voorgestelde kerkorde van de verenigde kerk'.
22 De Vereniging van Vrijzinnig Hervormden (WH) stelt voor I, .3 als volgt te lezen: 'De kerk belijdt in gehoorzaamheid aan het getuigenis van de Heilige Schrift als bron en norm van de kerkelijke verkondiging en dienst. God in Zijn vormen Vader, Zoon en Heilige Geest'; 1, 4 zou worden gereduceerd tot: 'Het belijden van de kerk geschiedt in gemeenschap met (of: in respect voor) het belijden van liet voorgeslacht, zoals dat in de loop der tijden is verwoord'. De opsomming van belijdenisgeschriften dient volgens de WH te worden weggelaten of anders op z'n minst aangevuld te worden met de Remonstrantie. Bij 1, 6 - het gesprek met Israël - wordt voorgesteld niet aan te geven wat de kerk op de agenda van dat gesprek zou willen hebben en daarom het slot van dit lid, namelijk 'het koninkrijk van God en het belijden dat Jezus de Christus is' te schrappen. Zo ook H. Vreekamp, WD, 21.05.1993, 211. Ten onrechte mijns inziens: een gesprek veronderstelt een open vizier en duidelijkheid over eigen identiteit.
23 Een groep van 21 vooraanstaande leden in de drie SOW-kerken heeft in een brief aan de Werkgroep kerkorde gepleit voor opname van de remonstrantse belijdenis van 1940 in de concept kerkorde. Ook wijst deze groep de bepaling de classes het recht van tuchtoefening toe te kennen, af. W.E.R. van Herwijnen, voorzitter van de Remonstrantse broederschap, meent dat zijn kerk niet kan deelnemen in een herenigde kerk die haar belijden mede baseert op de Dordtse Leerregels. Daarin heeft hij volkomen gelijk! (Reformatorisch Dagblad, 7.8.1993.)
24 De voornaamste auteurs zijn H.P. Swets en J.D.Th. Wassenaar.
25 S. Meijers, a.art., 6.
26 De WH stelt hier het amendement voor: 'Staande in een steeds veranderende wereld overdenkt de kerk wat haar belijden weerspreekt en formuleert zij daarop een antwoord'. Daarmee zouden maatregelen van leertucht categorisch uitgesloten zijn. Een ander tekstvoorstel is: 'De kerk neemt stelling tegen alles wat het beeld Gods in de mens aantast'. Bestaan er dan alleen nog ethische ketterijen?
27 K. Runia, Centraal Weekblad, 09.10.1992; Knipselboek, 67, noemt twee argumenten voor het handhaven van het recht tot gravamen: (1) anders wordt het genoemde belijden zo massief, net alsof het zondermeer het laatste woord zou zijn; (2) juist die massiviteit kan gemakkelijk in de hand werken dat het belijden niet meer serieus genomen wordt. De verwijzing naar de mogelijkheid van het gravamen maakt duidelijk dat het de kerk ernst is met haar belijden.
28 S.E. Hof zei hiervan in zijn toespraak 'Wat blijft er over van het luthers eigene? ' gehouden in de gezamenlijke vergadering van synoden van oktober 1992: 'Maar het maakt voor ons hopelijk veel goed, dat het drievoudig ambt is geplaatst in het spanningsveld van het ene openbare ambt van woord en sacrament. Dat is het ene ambt, de unieke taak en funktie van de kerk, waar alles, alle andere ambten en aktiviteiten om draaien. Namelijk om Gods evangelie te vertolken, om vreugdeboden te zijn. Dit ambt, deze taak is niet aan bepaalde personen, ambtsdragers, en andere kerkelijke functionarissen gebonden. Geen privilege of privé-aangelegenheid. Maar het is zaak van heel de kerk, de gemene zaak van alle gelovigen. Vandaar ' 'openbaar". Alleen maar te vervullen door degenen, die openlijk daartoe geroepen zijn en door allen gesteund en gedragen worden om openlijk namens allen op te treden'. Terecht heeft P. van der Kraan, Gereformeerd Weekblad, 20/27.11.1993; Knipselboek, 61, 62, opgemerkt, dat in de lutherse traditie de wijzer niet uitslaat naar de ambtsdrager als 'tegenover', maar als degene die namens anderen doet wat allen moeten doen. De ambtsdrager dreigt zo functionaris van de gemeente met het oog op het apostolaat te worden. Maar volgens Efeze 4 zijn de ambtsdragers toch van Christus wege gegeven tot opbouwing van de gemeente in Christus? Laat deze evangelisch-lutherse inbreng zich ooit werkelijk integreren in een K.O. met gereformeerde structuur? Vergelijk echter de opmerkingen van P. van den Heuvel in dit nummer.
29 Geciteerd door F.G. Immink, 'Vrouwen in het ambt: hoe blijven we in gesprek? '. Kontekstueel 6-6, 15. Vgl. in hetzelfde nummer de bijdrage van S. Meijers, 'Tweezaamheid: een nabetrachting', 21-31.
30 A.A. van Ruler, Bijzonder en algemeen ambt, 1952, 61.
31 T.a.p., zo ook A.W. Berkhof, t.a.p., 'Hier komt het ambt duidelijk op uit de gemeente met haar charismata. Dat sluit goed aan bij de ontwikkelde ideeën over gemeenteopbouw. Maar daarmee verdwijnt dan weer het gemeentestichtende aspect van het ambt. En dat brede, katholieke element, van het Tegenover der Christusrepresentatie, blijven wij van belang vinden. Juist daarom ook mag van ons over diaken en ouderling meer gelijkwaardig aan de predikant gesproken worden, zeker ook missionair naar buiten toe, dan thans geschiedt'.
32 Overweging verdient de suggestie van K. Runia, Centraal Weekblad, 09.10.1992; Knipselboek, 67, om een lid V, 8 toe te voegen: ' Van alle ambtsdragers zal instemming met het belijden van de kerk gevraagd worden'.
33 A. van de Beek, 'Vervlogen hoop en een nieuwe start', in: Th. Klein (red.), Veertig jaar orde in de hervormde kerk? - schetsen rond de hervormde kerkorde, Zoetermeer 1992, 70-106: 'De bureaucraten en rapportenschrijvers van vandaag zijn het slachtoffer van het visioen, dat Noordmans al heeft doorgeprikt als een dagdroom' (91). De therapie moet gezocht worden in het opnieuw leren verstaan van de eigenlijke roeping van de kerk. 'Een plek in de wereld te zijn waar het Woord van God in Jezus Christus gehoord en gesproken wordt; een plek waar Gods daden worden verkondigd. Dat is allereerst in de gemeente die samenkomt in viering, verkondiging en gebed. Elke vorm van kerk-zijn op een ander niveau dan dit is hiervan een afgeleide... Een kerkorde zal dus allereerst een kerkorde moeten zijn waardoor de gemeenten gediend worden' (92).
34 Samen op weg - vanuit welk kerkbegrip? , 6-11. 'Met "volkskerk" bedoelen wij een kerk, die uit is op "kerstening" van het openbare leven en de zedelijkheid, opdat het Evangelie een uitstraling krijge die allen ten goede komt.'
35 In deze trant reageert ook Laurens Hogenbrink namens de Raad voor Overheid en Samenleving, M^D, 21.05.1993, 214; 'Nu is bescheidenheid natuurlijk een deugd. Maar ik vind dat de sociologische pretentie achter de volkskerkgedachte (kerk van heel het volk in de zin van: wij zijn de enige echte) niet moet worden verward met de theologische pretentie (kerk van heel het volk in de zin van: wij zijn er niet voor onszelf). Dit laatste was ook de kern van de hervormde kersteningsgedachte: de kerk is betrokken op het gehele openbare leven, zij is er niet alleen voor het hervormde volksdeel. Zij is er voor het gehele volk'. En wat de visie op de overheid betreft: 'Het gaat wellicht te ver om nog te spreken van het "ambt" van de overheid, maar de ROS hecht er wel aan dat - in de lijn van het theocratisch denken - erkend wordt dat de overheid een functie vervuld in de heerschappij van God, terwijl zij tegelijk door Zijn heerschappij wordt begrensd'.
36 Volgens A. Juffer, Woord en dienst, 26.02.1993, neemt het apostolaat in de ontwerp-kerkorde een nog belangrijker plaats in dan in 1951. Het krijgt een plaats in het hart van de theologie, in de leer aangaande God. 'Het apostolaat gaat nu aan de kerk vooraf We zijn gewend om bij de kerk te beginnen en dan pas aan het apostolaat te denken. We moeten nu, althans principieel, bij het apostolaat beginnen en dan bedenken hoe we daar als kerk in zullen staan.' Diametraal hiertegenover stelt J.A.B. Jongeneel, Kerk en theologie, 1993-1; Knipselhoek, 142, dat in het concept geopteerd schijnt te worden voor een spiritueel leven met een 'boekske' (de Bijbel) in een 'hoekske' (de kerk) van de Nederlandse samenleving. Hij acht het ontwerp esoterisch en niet echt missionair.
37 C. Vermeulen, Hervormd Weekblad, 22.10.1992; Knipselboek, 89: 'We moeten niet zo geestelijk worden dat we de schepping geen kerkdienst waard achten. Ik denk dat de nood van de aarde juist om nieuwe aandacht voor de biddag en de dankdag vraagt'.
38 J. Muis, a.w., is daar heel openhartig over: 'Het enige wat we in zo'n geval kunnen doen is ruimte laten voor een eventuele beslissing die een verandering betekent. Dat hebben we gedaan door in het artikel over de kerkdiensten de verwijzing naar wat in '51 "huwelijksdiensten" heette, te veranderen in een verwijzing naar "trouwdiensten". Daarmee verleg je het accent van de voltrekking van het burgerlijk
huwelijk naar de bijbelse essentie van een liefdesrelatie: de trouw aan elkaar'. Zo hebben de alternatieve relaties dus bedektelijk toch reeds hun intrede gedaan in dit concept!
39 WD, 21.05.1993, 222.
40 J. van der Graaf, Reformatorisch Dagblad, 06.02.1993; Knipselboek, 85, stelt voor dit lid uit te breiden in overeenstemming met het klassiek gereformeerde bevestigingsformulier, dat gewaagt van 'troostelijke redenen uit het Woord van God'. Dat zou kunnen door na 'voorbeden in te voegen 'met christelijke troost'.
41 WD, 2L05.1993, 217, 218; in dezelfde lijn schrijft Hans Noordeman, t.a.p., namens de Landelijke Hervormde Jeugdraad.
42 WD, 21.05.1993, 212, 213; Hervormd Weekblad. 22.04.1993, 8.
43 r.a.p. (2x).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1993
Theologia Reformata | 410 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1993
Theologia Reformata | 410 Pagina's