XVI. Het gehate Boek
Eene levenstaak
Wij hebben gezien, welk het einde was van den man, die zoo heftig en onverzoenlijk eenen vijand zich betoond had van de verspreiding der Woorden Gods onder het volk. Keeren wij thans tot die verspreiding zelf en wat daarmee in verband staat terug.
Het schijnt, dat Tyndale, na de Evangeliën van Mattheüs en Markus te hebben laten drukken, die reeds in 1524 aan zijnen vriend Monmouth in Engeland zond. Zelf vertrok hij, gelijk wij gezien hebben, naar Keulen. Toen later het geheele Nieuwe Testament voltooid was, ging ook dat naar Engeland. Dit geschiedde in het jaar 1526.
Men zal zich herinneren, hoe, gelijk reeds vroeger is meegedeeld, de Frankforter geestelijke Coohlaeus, een fel bestrijder van Luther, al het mogelijke had gedaan, om Tyndale tegen te werken. Had hij echter de vertaling der Schrift niet kunnen verhinderen, hij zou dan althans pogen te beletten, dat de overzetting in Engeland werd ingevoerd. Zoo richtte hij zich dan schriftelijk tot koning Hendrik en de Roomsche bisschoppen van Engeland, om hen te waarschuwen, dat het „verderfelijk boek" weldra in de Engelsche havens zou verschijnen, en zij tegen de invoering hadden te waken. En om die verderflijkheid aan te toonen, liet Tonstall, de bisschop van Londen, die een exemplaar van de vertaling had bemachtigd, den volke weten, dat hij in Tyndale's werk twee duizend ketterijen en dwalingen gevonden had !
Eene groote dwaling beging echter deze ijverige Bijbelhater zelf.
Men moet weten, dat Tyndale, die aan de oprechtheid der duiven, naar des Heeren Woord, de voorzichtigheid der slangen paarde, de exemplaren van zijn Nieuw Testament niet in eene enkele lading naar Engeland had doen vertrekken, maar aan vijf kooplieden elk een aantal boeken had doen toekomen.
Waren door hunne bemiddeling de Nieuwe Testamenten maar eerst ontscheept, dan zou men wel verder zien. De boeken zouden namelijk worden afgeleverd aan Thomas Garrett, kapelaan der Allerheiligen-Kerk te Londen, een groot vriend van Tyndale's werk. Wij zullen zien, hoe het hem werd geloond.
De ontscheping der boeken echter ging boven verwachting goed. Ook werden weldra de boeken bij Garrett afgeleverd, en deze slaagde er zelfs in, hen te Londen, Oxford en Cambridge aan verschillende personen te doen toekomen.
Het duurde echter niet lang, of Wolsey en zijne helpers bespeurden, wat er plaats vond, en aanstonds begrepen zij, dat het zaak was, maatregelen te nemen tegen het verboden werk, zou niet de „ketterij" weldra geheel Engeland besmetten. Weldra begon dan ook het opsporen der boeken, het straffen van hen, die ze verspreidden.
Doch Tonstall, de bisschop van Londen, begreep, dat het meest afdoende middel tegen de verbreiding van Tyndale's gehate vertaling niet daarin lag. V o o r k o m e n van het kwaad was, zoo redeneerde hij, het allermeest noodig. En daartoe stond immers de weg open.
Een bekende van den bisschop was de koopman Packington. Tot dezen nu richtte zich Tonstall en schreef hem : „Waarde Heer Packington, doe alle moeite, om die boeken te krijgen. Ik zal er u voor betalen, wat ze ook kosten mogen. Want het zijn slechte boeken en ik heb het vast besluit genomen, hen alle te vernietigen en vóór het St.-Pauluskruis te verbranden". (De lezer weet, wat met dit laatste wordt bedoeld).
Doch was de wil des bisschops voor eene slechte zaak goed, het zou blijken, hoe hij onwillens wat hij bestrijden wilde in de hand werkte.
Het plan van Tonstall lekte namelijk — h o e weten wij niet — uit en kwam Tyndale ter oore. Weldra was diens besluit genomen. Zoodra de aanbieding van Packington, of liever van den bisschop, kwam, om de Nieuwe Testamenten te koopen, stemde Tyndale toe.
Waarom ?
Laat ons het van hem in zijne eigene taal hooren. Hij zegt: „I s h a l l g e t t e m o n e y e o f h i m f o r t h e s e b o k e s to b r y n g m y s e l f out of d e b t , a n d t h e w h o l e w o r ld s h a l l c r y o u t , at t h e b r u n n i n g e of ö o d ' s W o r d e , a n d t h e o v e r p l u s of t h e m o n e y t h a t s h a l l r e m a in t o me, s h a l l m a k e me m o r e s t u d i o u s , to c o r r e ct a g a i n e , and n e w l y to i m p r i n t t h e s a m e . " (Ik zal geld van hem krijgen voor deze boeken, om mijzelf uit mijne schuld te helpen, en heel de wereld zal eenen kreet doen hooren bij het verbranden van Gods Woord, en het overschot, dat van het geld mij zal blijven, zal mij te ijveriger maken, om de boeken weder te verbeteren en opnieuw te drukken.)
De verkoop ging door en werkelijk liep alles, gelijk Tyndale had vermoed. Het geld, dat hij voor de boeken ontving, stelde hem in staat nieuwe oplagen te maken en in grooteren getale.
Intusschen werd het verspreiden en het bezitten der verboden werken gevaarlijk voor wie het dorsten wagen. Dat ervoer o. a. John Tyndale, de broeder van William, den vertaler, koopman te Londen. Hij had een door zijnen broeder vertaald Nieuw Testament in bezit. En hierom nu veroordeelde hem de lord kanselier Thomas More „om op een paard te worden geplaatst met zijn aangezicht naar den staart gekeerd.
Een papier (vermeldende zijn wanbedrijf) moest hem voo hetr hoofd gespeld, vele bladen van Nieuwe Testamenten op zijnen mantel genaaid, en die moesten voorts in een groot vuur geworpen worden, dat te Cheapside werd ontstoken. Verder moest hij aan den koning eene boete betalen, die hem te gronde zou richten."
En dat alles om het b e z i t van een Nieuw Testament in het Engelsoh. Men ziet, hoe fel de vijandschap van Rome is, hoever zij gaat!
Dat zou meer en meer blijken.
Het jaar 1527 brak aan. In den zaaitijd vielen er zware regens. Er ontstond in Engeland gebrek aan koren, en dat moest nu uit de havens van het vasteland worden ingevoerd.
Dit was eene schoone gelegenheid om met het aardsche ook het hemelsehe brood aan het volk van Brittanje te brengen.
Eenige kooplieden wisten heimelijk een 500 exemplaren van het Nieuwe Testament in te voeren, 't Was reeds de vierde druk. Weldra werden de boeken alom gelezen. Had Erasmus door zijne vertaling van het Nieuwe Testament uit het Grieksch in het Latijn de oogen van vele geleerden geopend, Tyndale's werk deed hetzelfde voor de ongeleerden, voor de massa des Engelschen volks.
De gelden, op de bovenvermelde wijs door Tyndale verkregen, hadden hem in staat gesteld, niet alleen meer Testamenten en verbeterde te leveren, maar ook ze goedkooper verkrijgbaar te stellen, een feit van niet geringe beteekenis.
Daarbij kwam, dat een uitgever in Duitschland, bespeurende met hoeveel graagte men in Engeland het Woord Gods ontving, het waagde van Tyndale's vertaling nog vijf duizend exemplaren te laten drukken. Ook deze kwamen behoorlijk in Engeland aan, en vonden er onmiddellijk hunnen weg.
Zoo kreeg dan het Woord Gods alom zijnen loop en begon reeds aanvankelijk Tyndale's wensch, dat de Bijbel voor heel het Engelsche volk een geopend boek zou zijn, vervuld te worden. Doch ook de vijand rustte niet. Wolsey en de bisschoppen, met haat en argwaan vervuld, hielden de wacht, en toen zij al spoedig bespeurden, dat er dingen geschiedden buiten hen om, tegen hunnen uitdrukkelijken wil in, die der „alleen zaligmakende Kerk" schade konden doen, was hun besluit genomen. Had men het Boek trachten te weren, nu zou ook tegen hen gehandeld worden, die het liefhadden. „De jacht op het Boek ging aan het straffen zijner lezers vooraf."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 11 november 1894
Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 11 november 1894
Amsterdamsch Zondagsblad | 8 Pagina's