Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Krakende vloer en geen pinautomaat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Krakende vloer en geen pinautomaat

Bij de laatste toonbankwinkeliers is het lang niet altijd kommer en kwel

10 minuten leestijd

De houten vloer kraakt bij elke stap die de klant zet. Een helder klinkende koperen bel verraadt alle bewegingen van de deur. Bij binnenkomst valt als eerste de imposante toonbank op, inclusief de karakteristieke gestalte van de baas of bazin erachter. Ze bestaan nog, die gezellige ouderwetse toonbankwinkels waar van alles en nog wat te verkrijgen is. Vraag asjeblieft niet om een pinautomaat: de rinkelende kassa doet het immers nog prima?

Oprukkende grootwinkelbedrijven, als paddestoelen uit de grond schietende franchiseformules en supermarktketens die hoe eerder hoe liever de naam hypermarkt op hun gevels plakken, ze betekenden in de afgelopen decennia de nekslag voor honderden kleine detaillisten.

Alleen groot schijnt bestaansrecht te hebben in het huidige economisch bestel. Een voor een hebben nijvere middenstanders hun deuren moeten sluiten. De concurrentie werd hen te machtig. Met die noeste werkers verdween een stuk nostalgie die z'n weerga niet kent. Het is goed mogelijk dat het gros van de jongeren van tegenwoordig nog nooit zo'n knus toonbankwinkeltje vanbinnen heeft gezien.

Papieren puntzak

Hun ouders wel. Bijvoorbeeld dat kleine snoepwinkeltje in het dorp, waar je zelf achter de toonbank mocht komen om voor een gulden een papieren puntzak te vullen met zoetigheid uit potten en bakken. En of je daar als kind nu vijf minuten, een kwartier of zelfs een halfuur over deed, van de kant van de winkelier geen enkele aanmaning om op te schieten.

Of die oude klokkenmaker, waar je gerust een been kon breken over rondslingerend uurwerk. De man stalde, niet gehinderd door enige vorm van veiligheidsmaatregelen, voor een vermogen aan horloges uit op zijn toonbank. "Kijk maar eens rustig." Was de toonbank vol, dan ging hij even vrolijk verder op de huiskamertafel. Toegegeven, ook de moderne juwelier behandelt zijn klanten vriendelijk. Maar de pure gemoedelijkheid van weleer wordt schaars. De klant is koning, maar we houden het wel zakelijk.

Sommige kleine voorlopers van de hedendaagse gefilialiseerde detailhandel staan nog altijd achter hun toonbank en drijven handel zoals ze dat ook twintig, dertig jaar geleden deden. De wetten van reclame en marketing lijken aan hen niet besteed. Theoretisch gezien hadden ze allang failliet moeten zijn, maar dankzij hun -soms levenslange- winkelervaring en een behoorlijke portie eigenzinnigheid levert hun nering nog steeds een belegde boterham op.

Rondbreinaalden

"De Wolwinkel" van het echtpaar Kooistra in het Friese Damwoude is er een voorbeeld van. De zaak is open van "9 tot 12 uur en van 1/2 twee tot 6 uur", meldt een met viltstift beschreven plakkaat op de deur. Een handwerkliefhebber kan hier uit de voeten: wol, borduurpakketten en klosjes garen, maar ook "oogjes, neuzen, belletjes, enz. voor beesten", "rondbreinaalden in alle maten en lengten" en "zeer fijne naaidoosjes" die in de aanbieding zijn. Wit papier en viltstift doen qua duidelijkheid niet onder voor de met de computer ontworpen veelkleurige affiches in de eerste de beste Hema.

Een vrouw staat al neuriënd in de schappen met knotten wol te graaien. Ondertussen begroet mevrouw Kooistra een andere klant. Ons kent ons in dit dorp, zo blijkt. Klanten horen hier gewoon hun eigen naam. De winkelier en zijn vrouw houden van gemoedelijkheid en voor een praatje ben je bij hen aan het goede adres. Toch is het leven anders dan vroeger vindt hij. "Toen was er geen haast. Iedereen nam de tijd. Dat is helaas voorbij."

De winkelier heeft het verleden haarfijn op een rijtje staan. Augustus 1955, zo weet Kooistra, ging hij in zaken. "We hadden een boerenbedrijfje, maar voor drie broers was dat te klein om van te leven." Hoewel hij zich "met hart en ziel boer" voelde, volgde hij de raad van zijn aanstaande schoonvader op. "Die had een neus voor zaken." Kooistra ging met restpartijen lappen stof de boer op.

Een paar jaar later kreeg hij de kans een kruidenierszaakje in Damwoude over te nemen. Zijn broer dreef een tijdje het levensmiddelenwinkeltje en Kooistra breidde zijn textielhandel uit. Vanaf 1959 trokken hij en zijn vrouw de kar samen: stoffen en etenswaren. En als het zo uitkwam ook planten, serviesgoed en wat dies meer zij.

Bascule

In de woonkamer boven de winkel komen de herinneringen boven. "Er stonden dertig laden in de winkel, met losse erwten, koffie, rijst, hagelslag en noem maar op. Dat wogen we allemaal uit op de bascule." Kooistra komt op de proppen met een vrouwelijke klant die steevast om een speciale behandeling vroeg. "Al stonden er ook dertig mensen te wachten, ik moest en zou het doosje met boodschappen op de bagagedrager van haar fiets binden. En dat luisterde nog nauw ook."

Op een dag kreeg Kooistra een complimentje van een kaasgrossier. De man stond verbaasd toe te kijken hoe een klant zich fles na fles met snoepgoed liet tonen. "Uiteindelijk zocht ze een onsje uit. De grossier feliciteerde me achteraf: "Dat jij niet boos werd." Het geduld en begrip hielden ook wel eens op. "Iemand moest flikjes hebben, maar ze wilde eerst voelen of die vanbinnen wel zacht waren. Dat kan natuurlijk niet."

De ontwikkelingen stonden niet stil. "Ik kreeg in 1964 de grossier van levensmiddelen over de vloer. De zaak moest over op zelfbediening, werd me verteld. Een dure operatie, terwijl ik juist niet zo van kosten houd. Maar ik ben uiteindelijk akkoord gegaan op de voorwaarde dat me dat zoveel procent meer omzet zou opleveren."

Het doet Kooistra nog steeds plezier als hij eraan terugdenkt. "We renoveerden de winkel in twee etappes, want dichtgaan was er niet bij. De straat stond vol met auto's van vertegenwoordigers die wilden helpen bij het inrichten van de winkel." Direct vanaf de opening van de zaak "liep het geweldig, boven verwachting." Lachend: "De belastingkommies die na dat eerste jaar bij me kwam, vroeg of ik mijn aangifte niet te hoog had ingevuld. Snap je?"

Het echtpaar Kooistra had weliswaar een hulpje in de winkel, maar het leeuwendeel van het werk kwam toch op hun schouders terecht. Met de groei van het assortiment kwamen er ook vierkante meters bij. "Ik deed alles zelf", vertelt de middenstander, "de tuin, het schilderwerk, renovatie, alles." Dat werd op den duur te veel. "We hadden een eerlijke dokter die je de dingen vertelde hoe ze waren. "Als je niet stopt, Kooistra, krijg je een hartaanval", zei hij. Dat was in 1976."

Passage van Dokkum

De boodschap kwam hard aan, maar Kooistra volgde het welgemeende advies direct op. De winkel ging dicht. "Daar heb ik een klap van gehad", weet de Fries nog. Hij werkte een poosje in een babyzaak in Drachten en in een meubelwinkel in Leeuwarden. In zijn hart bleef hij echter de kleine zelfstandige, met het accent op zelfstandig. "Ik verdien het toch liever zelf, want daar hou je het meeste aan over. En dus ben ik in 1980 weer voor mezelf begonnen."

In de krant las Kooistra dat de Franse wolfabriek Philda een vestiging in het noorden wilde openen. "Met die handel hadden we ervaring, dus direct gebeld. Een heer en zijn secretaresse kwamen ons pand in Damwoude bekijken. Niet geschikt, vonden ze. Ze hadden een beter plan. Er was ruimte in de passage van Dokkum. Daar mocht mijn vrouw in als wij zelf de risico's zouden dragen. Die Philda-mensen gaven ons twee dagen om te beslissen. Die tijd heb ik hun bespaard. Ik wist het direct wel: de Philda-winkel kwam hier of hij kwam helemaal niet."

Hij kwam er dus wel. In Damwoude. Het voorste deel van de vroegere winkel werd opnieuw ingericht en de Kooistra's deden weer zaken. Zijn vrouw paste vooral op de winkel, de baas zelf ging met een bestelbus door de regio. "We hadden van tevoren van alles zitten te berekenen", aldus Kooistra. "Zoveel voorraad, zoveel klanten, zoveel omzet. Er klopte niets van. De winkel liep als een trein. Op sommige dagen hadden we veertig betalende klanten." Hij glundert bij de herinneringen.

Breien

Die klandizie is de laatste jaren beduidend minder geworden. "De jeugd bezit niet meer de mentaliteit om te gaan breien, wat zeg ik, ze kúnnen niet eens een sok breien." De ene na de andere wolzaak in de regio stopte ermee. Voor de Kooistra's betekenden dat nieuwe mogelijkheden. "We hebben klanten uit Dokkum, Leeuwarden, Veenwouden en noem maar op. Er komen nu veel vreemden in de winkel."

Om de omzet op te krikken kocht Kooistra overjarige truien, "van Noorse kwaliteit." Via advertenties in het RD vonden die hun weg door het land. "Het waren klassieke modellen, dus van de mode heb je dan geen last. Ik heb er in vier jaar tijd wel duizend verkocht." Veel aan reformatorische klanten, vertelt hij, ook aan dominee zus en eerwaarde heer zo. "RD-lezers zijn vaak niets beter dan anderen", ondervond Kooistra in de handel. "Namen noemen we niet."

"De Wolwinkel" heeft bestaansrecht onder de huidige condities, maar Kooistra geeft een opvolger niet veel kans. "Reken maar uit. Pand, inventaris en voorraad kosten zo 6 ton. Als je dat moet financieren, lukt het je nooit een behoorlijk rendement te halen." Zowel hij als zijn vrouw zou het wel betreuren wanneer de winkel dicht zou moeten. "Maar we hebben zelf geen kinderen. Het zal er dus eens van komen."

Vakantiefoto's

In zijn vorige maand verschenen boek "Wie let er op de winkel? De laatste toonbanken van Nederland" portretteert auteur Jaap Hengeveld ondernemers à la familie Kooistra. Ooit stuitte hij tijdens een vakantie in Londen op een ijzerwinkel, F. W. Collins & Son. De vakantiefoto's lieten hem naderhand niet meer los.

"In Nederland zag ik dat steeds meer winkels van het kaliber F. W. Collins & Son aan het verdwijnen waren." Hengeveld maakte er een studie van en dat leverde uiteindelijk 27 verhalen op. Het is geen boek waar de kommer en kwel van afstraalt, wat gezien de macht van het grootwinkelbedrijf best had gekund. Integendeel, de auteur ontdekte dat de ouderwetse manier van handelen veel winkeliers bepaald geen windeieren legt. "Een aantal heeft hun winkel- en serviceconcept juist slim weten uit te buiten."

Zoals Jan Willem en Nel Lunter in hun Amersfoortse fourniturenzaak. Ouderwetse klantvriendelijkheid voorop: "We nemen alle tijd voor de klanten. Iedereen wil toch prettig geholpen worden? Je moet de mensen bedienen zoals je zelf geholpen wilt worden. Zelfs als ze voor een knoop tien minuten staan te zoeken. Het maakt niet uit. Een klant voor een knoop kan morgen een klant voor een lap stof zijn."

Nog zo'n voorbeeld: de 77-jarige Gerard van der Last uit Amersfoort. Vanuit zijn elektronicawinkeltje -waar nauwelijks vijf man in past- wil hij zijn afnemers alles kunnen leveren waar ze om vragen. "Dat is zo mijn hobby. Wat u ziet, is maar 5 procent van de totale winkelvoorraad. Hieronder is nog een kelder helemaal vol met glasbollen en olielampen in allerlei soorten en maten. Hierachter zit een magazijn en daarachter is nóg een magazijn."

Speldenspeciaalzaak

De Utrechtse Leny de Bruijn (77) specialiseerde zich vanaf de jaren vijftig in haarspelden en zegt tot op de dag van vandaag de concurrentie met Kruidvat en Trekpleister, die tegenover haar winkel zitten, aan te kunnen. De zaak, waarin haar man tot vier jaar geleden ook een kapsalon dreef, is haar lust en haar leven, ook al komen er per dag maar zo'n tien mensen over de vloer.

"Ik heb de grootste collectie haarspelden van Nederland. Misschien ben ik wel de enige speldenspeciaalzaak van Nederland. Als ik nou toch klanten uit Amsterdam krijg, en die zeggen: Bij ons in Amsterdam heb je niet eens zo'n winkel?" Ziedaar de oorzaak van de voldoening.

Achter al de folklore die toonbankwinkeliers uitstralen, schuilt toch het naakte bestaan. Rens Udema, de 71-jarige eigenaar van de Winkel van Sinkel in Groningen, weet erover mee te praten. Op een starterbijeenkomst van de Kamer van Koophandel werden de mooie verhalen van de inleider hem te veel. "Het starten van een eigen bedrijf is helemaal niet zo rooskleurig als u voorstelt. U vertelt niet dat je vaak 70 uur moet werken, dat je geen vakantie hebt, dat je failliet kunt gaan, dat je relatie eronder lijdt." Het is nooit alles goud wat er blinkt.

Mede n.a.v. "Wie let er op de winkel? De laatste toonbanken van Nederland", door Jaap Hengeveld; uitgegeven door en te verkrijgen bij Euretco NV, Breda; ISBN 90 8052 521 9; 49,95.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 februari 2000

Reformatorisch Dagblad | 44 Pagina's

Krakende vloer en geen pinautomaat

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 februari 2000

Reformatorisch Dagblad | 44 Pagina's