Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een chamaderegister in de huiskamer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een chamaderegister in de huiskamer

Herman Pelgrim: „Volgens mij is de orgelwereld momenteel te historiserend bezig"

7 minuten leestijd

In september deed deze krant bericht van de ingebruikneming van een nieuw koororgel in de Grote of St. Janskerk in Schiedam. Het was gebouwd door Herman Pelgrim uit diezelfde plaats en het instrument kreeg nogal wat positieve publiciteit. Terwijl niemand in de orgelwereld ooit van die naam gehoord had. Reden genoeg hem hier voor het voetlicht te halen.

Pelgrim begon niet helemaal spontaan voor zichzelf. Omdat hij vanwege zijn gezondheid afgekeurd werd, moest hij zijn baan bij de fa. Pels en Van Leeuwen opgeven. Pelgrim ging echter niet volledig stil zitten. Een dienstverband voor bij voorbeeld twintig uur per week zou wat hem betreft tot de mogelijkheden behoren. Toen daar geen kijk op was, ging hij in de voorkamer van zijn flat zelf aan de slag en maakte hij daar het Schiedamse koororgel. Het was overigens niet het eerste orgel dat hij zelfstandig bouwde.

Wie de flat van Herman Pelgrim betreedt, ziet direct dat hier iemand woont die wat met orgels heeft. En met harmoniums trouwens. In de kamer prijkt een modern ogend pijporgel naast een zeer klassiek aandoend Mason & Hamlin-harmonium. In de voorkamer staat het omhulsel van wat ooit een Alexandre-drukwindharmonium was. Een tekentafel maakt duidelijk dat er niet alleen gerestaureerd wordt, maar ook nieuw werk wordt ontworpen.

Scheepsbouw
„Ik heb in de jaren bij Pels met ontzettend veel bijltjes gehakt. Officieel was ik daar intonateur, maar in de buitendienst kwam je natuurlijk allerlei probleempjes tegen die opgelost moesten worden. Ik ben trouwens begonnen als meubelmaker in de scheepsbouw. Daar leer je wel improviseren. Er is niet altijd een pasklare oplossing voor elk probleem. Al doende leer je steeds meer, maar het verkrijgen van de nodige theoretische kennis is natuurlijk een zaak van huiswerk".

Al doende ontwikkelde Pelgrim ook zijn visie op het orgel, waarbij hij niet terugschrikt voor nieuwe toepassingen. „Vroeger werden er orgels gebouwd met veel krullen, maar waarom zou dat nu weer moeten? Vroeger werden er orgels van eikehout gebouwd, maar moet dat nu weer zo? Een orgelbouwer van nu moet ook een orgel van nu maken. Uiteraard wel met respect voor het oude. Maar ik schuw een elektrische registerbediening of een elektrische koppeltraktuur beslist niet. Daarbij heb ik veel geleerd van de Duitse orgelbouwer Klais. Die maakt een technisch perfect instrument. Want de techniek van een organist mag niet kapot gaan door een te zware speelaard.

In bepaalde situaties heb ik dus ook geen bezwaar tegen een elektrische toetstraktuur, bij voorbeeld als de speeltafel ver van het orgel komt te staan. Met de mechanische toetstraktuur kun je alleen bij heel kleine orgels het verloop van de toon beïnvloeden. Bij een groter mechaniek gaat dat al niet meer. Dan is er ook niets tegen op een elektrische traktuur".

Multiplex
Pelgrims visie op het materiaal dat in een orgel toegepast moet worden, ligt in dezelfde lijn. „Ik gebruik multiplex". Met de tegenwerping dat zo'n woord in de orgelbouwwereld toch afschuwelijk klinkt, heeft hij geen moeite. „Dat raakt mij niet. Kijk eens bij Pels: daar konden de orgels voor de Verenigde Staten niet eens van eiken gemaakt worden. Die orgels zouden letterlijk te barsten gestookt worden. In zo'n situatie gaat multiplex veel langer mee. Natuurlijk vind ik eikenhout ook mooi, maar ik wil wel praktisch zijn".

Het uiterlijk van de orgels van Pelgrim is tamelijk eigenzinnig. In de huiskamer staat een instrument uit 1988. De drie puntige pijpentorentjes met pijpenveldjes ertussen hebben iets klassieks. Maar de vlakken daarboven in de vorm van onregelmatige vierhoeken hebben dat beslist niet. De bekers van het chamadewerk zijn eveneens gevat in twee onregelmatige vierhoeken. Ook de toegepaste kleuren (grijs in combinatie met een natuurlijke houtkleur en een bescheiden gebruik van rood, geel en blauw) geven het geheel een eigentijdse uitstraling.

Koororgel
Het uiterlijk van het koororgel in Schiedams Grote kerk is geheel anders. Een strakke kast in donkergroen. Een enkele versiering benadrukt juist de soberheid. In vier rondbogige openingen zijn donkerbruine houten pijpen geplaatst. Duidelijk ook een orgel dat je niet overal tegenkomt.

Pelgrim: „Overal zie je die quasi-klassieke fronten. Het valt me steeds weer op: een kerk met een moderne architectuur en een modern interieur, en dan staat er zo'n oubollig orgel met een uiterlijk waarvan er al honderden elders staan. Het is niet lelijk, maar wel afgezaagd. Men neemt meestal een bestaand front als uitgangspunt, het wordt een beetje aangepast aan de situatie en dan is er weer een nieuw front.

Volgens mij is de orgelwereld vaak te historiserend bezig. Ik vind het heel leuk om met oude instrumenten te werken, maar bij iets nieuws moet je ook kunnen zien uit welke tijd het is".

Over de klank van een orgel kan Herman Pelgrim uren praten, hoe moeilijk klank ook te omschrijven is. „In de bas moet een orgel grondtonig zijn, een dragende bas. Het middengebied moet ook voldoende grond hebben, maar tevens helder zijn, anders krijg je een orgel met een hand voor z'n mond. Naar de discant toe moet er een oplopende helderheid zijn. Binnen een register mag er dus best kleurverschil zijn.

Wat dat betreft vind ik de Schnitger-orgels een mooi voorbeeld, maar ook die van Cavaillé-Coll. Die orgels hebben zeggingskracht, de verhoudingen kloppen helemaal. Ik houd niet zo van de Neo-barok, van die orgels met ruisende bijgeluiden, klapperende tongen en verkeerde intonatie. En toch zou ik wel eens een Zuidduits of een Neo-barok-orgel willen bouwen. Maar dan goed afgewerkt. Trouwens, ook voor bestaande orgels geldt datje van de grootste troep altijd nog wel iets maken kunt. Meestal zijn de constructies wel goed, maar de klank wordt niet goed afgewerkt".

Chamade
Op grond van deze theorie bouwde Herman Pelgrim overigens twee tamelijk verschillende orgels. Het huiskamerorgel heeft een paar mooie dragende registers, zoals de Houtgedekt. Daarnaast bevat het drie enkelvoudige vulstemmen: Quint, Terts en Septime 4/7. Dat laatste register tref je niet vaak aan, maar Pelgrim vindt het uitstekend te gebruiken voor het opbouwen van een Mixtuur.

Het is een register dat behoorlijk fel is geïntoneerd en in de huiskamer nogal snijdend overkomt. Zo is dat ook met het Chamade-register in zestien-, acht- en viervoet. „Iedereen zegt dat het niet kan, een chamade-register op een huispijporgel", zegt Pelgrim, „maar dan kunnen ze gewoon niet goed intoneren". Technisch is het inderdaad goed in orde, de klank van het geheel blijft een kwestie van smaak.

Het koororgel in de Grote kerk komt uit een heel andere hoek. De Bourdon achtvoet geeft een mooi afgeronde ondergrond, waar de vier- en tweevoet helder bij aansluiten. Ondanks de geringe omvang van het orgel heeft de klank geen enkele moeite het grote kerkruim te vullen. Terwijl het orgel thuis meer vraagt om de oude muziek van voor de Barok, voelt het koororgel meer voor de latere muziek, zonder overigens een typisch romantische klank te krijgen.

Kistorgels

Over de constructie van diverse onderdelen doet Pelgrim niet geheimzinnig. Zonder problemen gaan diverse schotten eraf om een blik in het inwendige te werpen. Bij de windlade van hechthout zegt hij tevreden: „Kijk, dat multiplex geeft nooit meer problemen. De nerf van al die laagjes loopt steeds weer verschillend. Dat dunne stukje multiplex is veel sterker dan dit dikke stuk eiken. Zoiets gaat ook nooit scheuren of krom trekken".

De publiciteit rond het Schiedamse koororgel heeft Pelgrim inmiddels wat contacten opgeleverd, die mogelijk tot een opdracht zullen leiden. Het gaat daarbij vooral om herintonatie en restauratie. Voor de nieuwbouw denkt hij toch vooral aan kleinere (kist)orgels. Het moet wel te overzien zijn.

Voorlopig houdt Pelgrim zich nog bezig met zijn Alexandre-harmonium. „Die Franse drukwindharmoniums zijn echt instrumenten met karakter en zeggingskracht. En al het voorkomende werk van de orgelbouw zit erin: balgen plakken, politoeren, stemmen enzovoorts. In sommige opzichten zit zo'n harmonium zelfs slimmer in elkaar dan een orgel, bij voorbeeld bij de cancellen. Die hebben per toon een verschillende afmeting en dat heeft invloed op de toonvorming".

Zo verleert Herman Pelgrim het handwerk niet. En wat de rest betreft: „Ik denk dat het op lange termijn vanzelf iets wordt. Ik heb veel goede reacties gehad".

Volgende week het tweede deel in deze serie over startende orgelmakers: Jaap Breetvelt uit Delft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1994

Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's

Een chamaderegister in de huiskamer

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1994

Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's