Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verschil „dit kind" en „dit Uw kind" in doopformulier is niet van cruciaal belang

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verschil „dit kind" en „dit Uw kind" in doopformulier is niet van cruciaal belang

Redacteur Olevianus maakte onderscheid tussen tweeërlei kinderen des verbonds

10 minuten leestijd

"Kind-van-God-zijn heeft oudste papieren", zo liopte Icort geleden liet Nederlands Dagblad op de voorpagina. Het vervolg, op de kerkpagina, zei: "Doopformulier kent geen 'vrijgemaakte' redactie". Emeritus hoogleraar dr. C. Trimp is zelfs van mening dat „elke blaam van vrijgemaakt ingrijpen in het doopformulier moet worden ontzenuwd". „Kortom", vat ND-redacteur J. E. Hopman samen, „ieder die gedoopt is in Christus' kerk heeft het recht van kind van God ontvangen". Wat is er aan de hand?

Er zijn verschillende versies in omloop van ons klassieke formulier voor de kinderdoop. Het gaat over een passage uit het gebed vóór de bediening van het sacrament. Deze namelijk: „Wij bidden U, bij Uw grondeloze barmhartigheid, dat Gij dit kind genadiglijk wilt aanzien, en door Uw Heilige Geest Uw Zoon Jezus Christus inlijven". Het 'probleem' zit in de woorden „dit kind". Moet dat niet zijn: „dit Uw kind"?

„Ja", stelde Hopman. Hij raadpleegde daarvoor zijn kerkboek. „Neen", antwoordde RD-hoofdredacteur dr. C. S. L. Janse aan de hand van zijn Jongbloed-uitgave. Dat alles kreeg een plaats in een ND-reportage naar aanleiding van kritische opmerkingen van „bevindelijk gereformeerden" over leden van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt „dat ze daar allemaal wel erg gemakkelijk een kind van God zijn".

Dit (Uw) kind
Het verschil zit in het gebruik van de uitdrukking „dit Uw kind" of „dit kind" („deze kinderen"). Op het eerste gezicht is dat van cruciaal belang. Het schijnt bepalend voor het kind-vanGod-zijn. Dat wordt alleen maar versterkt indien men, zoals Hopman, zich beroept op de formulering „dit Uw kind" om daarmee aan te geven dat elke dopeling een kind van God is. Toch is de betekenis van dit verschil in formulering van betrekkelijke aard. Laten wij eerst het onderscheid nog wat nader illustreren. Het Hervormd Dienstboek spreekt over „deze kinderen". Hoewel de verbondsgedachte in de kerk der vaderen algemeen gesproken toch bepaald niet is ondergesneeuwd. De Jongbloed-uitgave die op onze kerkredactie gehanteerd wordt, verwoordt eveneens dat het om „deze kinderen" gaat. De versie van de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS) maakt melding van „dit kind". Evenals het boekje met psalmen in de berijming van Petrus Datheen, dat het licht zag door samenwerking van Van der Peijl en de GBS.

Het ten kantore van het Nederlands Dagblad bekende formulier en het (vrijgemaakte) Gereformeerd Kerkboek gebruiken daarentegen de formulering „dit Uw kind".

Reeds Woelderink
Het is niet anno 1994 voor het eerst dat het bewuste verschil aan de orde komt. Dr. J. G. Woelderink legde er reeds in de vooroorlogse jaren in zijn boek "Ons Doopsformulier" de vinger bij.

Nadat hij de omstreden passage heeft geciteerd, zegt hij: „Het woordje „Uw" hebben we tussen haakjes gezet, omdat het niet in alle uitgaven voorkomt. Bij Luther is enkel sprake van „deze N"; bij Leo Judae van „deze Uw dienstknecht". In het formulier van de Paltz horen we voor het eerst de eigenaardige, protestants-gereformeerde toon in het oude gebed doorklinken in de uitdrukking „dit Uw kind", die geheel op de verbondsgedachte rust. Ook in het formulier van Datheen is deze uitdrukking overgenomen. In het verkorte formulier van 1578 is zij vervlakt tot „dit kind".

De tekstkritische vraag of volgens de Dordtse Synode „Uw" weer toegevoegd is, laten we hier rusten. Ook al omdat deze vraag misschien nooit met zekerheid kan worden beantwoord. Wel achten we het jammer dat in de verkorte uitgaaf van '78 deze schrapping is toegepast", aldus Woelderink.

Geen vrijgemaakte redactie
Het betoog van prof. Trimp in het ND komt met dat van Woelderink overeen. „In de meest originele (Duitse) editie van ons doopformulier, die van 1563, staat het heel duidelijk: Diss Dein Kind. Gods kind dus. Met in de kantlijn de mogelijkheid van dise Deine Kinder, ingeval er meer kinderen gedoopt worden", verklaart hij.

Volgens deze Kamper hoogleraar is het zonneklaar dat het doopformulier in onder meer het vrijgemaakte Gereformeerd Kerkboek „de oudste papieren heeft". Dat is -ik voel daar ook geen behoefte toe- moeilijk te weerspreken. Niemand mag in elk geval de synode van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt ervan betichten dat hij het doopformulier op eigen, vrijgemaakte manier geredigeerd zou hebben.

In de lijn van Kamphuis
In zijn boek over de doop relativeert Woelderink direct het belang van de kwestie. „Men mene echter niet", zegt hij, „dat met dit woordje de verbondsbeschouwing van het formulier staat of valt. Deze is zo klaar, dat de uitdrukking „dit Uw kind" geen verdediging behoeft; zij rust geheel op de gedachte, dat de kinderen in Christus wederom tot genade zijn aangenomen. Trouwens, zij is onmiddellijk aan de Schrift onleend, wijl de HEERE zelf de kinderkens der Israëlieten Zijn kinderen noemt (Ezechiël 16:21)".

In deze lijn sprak ook de emeritus hoogleraar J. Kamphuis in het ND. „Ook al lees je „deze kinderen", dan nóg moet dit gelezen worden binnen het verband van het héle formulier, waarin wordt uitgesproken dat door de doop het kind des tooms in genade is aangenomen".

Er is méér aan de hand
Woelderink en Kamphuis hebben het gelijk tot op zekere hoogte aan hun kant. Met het woordeke „Uw" staat of valt niet de verbondsbeschouwing van het doopformulier. Dat moge wellicht leiden tot het enigszins triomfantelijk verdedigen van het Gereformeerd Kerkboek, maar dat betekent niet dat er geen sprake is van onderscheid tussen vrijgemaakten en "bevindelijk gereformeerden". Er is mijns inziens méér aan de hand dan alleen het al of niet inlassen van het woordje „Uw". Het komt er namelijk op aan hoe wij het gehele formulier van de kinderdoop interpreteren. En dan komen wij onvermijdelijk terecht bij het spreken over "tweeërlei kinderen des verbonds".

Daarvan willen velen niet weten. Hopman vraagt aan prof. Kamphuis in het ND: Wat vindt u van de „in reformatorische kring gehanteerde onderscheiding uiteriijk of inneriijk tot het verbond behoren? „Ik gebruik dat schema niet. Je maakt dan van de rechtspositie louter iets uiterlijks, wat van veel minder waarde zou zijn dan de innerlijke beleving van deze positie. Maar wat de HERE doet -de rechtspositie te geven- is toch niet van minder waarde?""

Tweeërlei kinderen
Wie per se wil spreken over „dit Uw kind" kan terecht bij Matthéüs 8 vers 12. Daar spreekt de Bijbel van „kinderen des Koninkrijks". Deuteronomium 14 vers 1 zegt tegen heel het volk Israël: „Gijlieden zijt kinderen des HEEREN, uws ' Gods...". Jereraia 3 spreekt over „afkerige kinderen"; maar dan toch over kinderen.

Die kinderen kunnen echter op twee wijzen deelgenoot zijn van het genadeverbond. De apostel Paulus zegt in Romeinen 9 vers 6: „Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn". En in I Korinthe 10 vers 5: „Onze vaders waren allen onder de wolk... en allen hebben dezelfde geestelijke drank gedronken; want zij dronken uit de geestelijke steenrots, die volgde; en de steenrots was Christus. Maar in het meerder deel van hen heeft God geen welgevallen gehad...".

Matthéüs maakt duidelijk dat iemand als kind van het koninkrijk buitengeworpen kan worden. De profeet Jeremia houdt het verbondsvolk voor dat het niet genoeg is uitwendig besneden -wij zouden nü zeggen gedoopt- te zijn maar dat het gaat om de besnijdenis van het hart (Jeremia 4 vers 4); om de „besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses" (Kolossenzen 2 vers 11).

Nu zullen onze vrijgemaakt gereformeerde broeders zeggen: Dat wisten wij allemaal al lang; dat staat toch ook in ónze Bijbel. En toch ligt hïer een wezenlijk verschil. Toch gaan juist hier de wegen uiteen. Volgens bevindelijk gereformeerden is er in vrijgemaakt gereformeerde kring sprake van onderbelichting van de noodzaak om door de weg van de diepgaande ervaring, de persoonlijk beleefde waarachtige bekering en wedergeboorte te komen tot het omhelzen van Gods beloften. Ook al duiden wij elk gedoopt kind aan als een kind van God, zonder waarachtige wedergeboorte is en blijft hij feitelijk in het bezit van de vorst der duisternis.

Geboorte en wedergeboorte
Wij spreken dan ook van het wezen en de bediening van het genadeverbond. Waarbij het nadrukkelijk om één verbond gaat. Het wezen omsluit een beloofd en van God bezworen schenken van Zichzelf tot een God die nooit op ons toornen zal en een aannemen van Zijn uitverkorenen tot kinderen en erfgenamen van het eeuwige leven in Christus Jezus. Slechts door wedergeboorte krijgen wij deel aan het wezen van het verbond. God doet alles voor mensen die geleerd hebben dat zij niets kunnen.

De bediening van het verbond krijgt gestalte door geboorte, in de doop en in een uitwendige belijdenis. Deze bediening geschiedt uitwendig door het Woord en de zichtbare tekenen tot een getuigenis van onderlinge bewilliging tussen God en ons.

Daarom wordt in deze visie ook binnen het ene verbond de eis van zelfonderzoek, van persoonlijk geloof en van waarachtige bekering krachtig gehandhaafd. Terwijl vereenzelviging van het historisch en het zaligmakend geloof of het houden voor wedergeboren krachtens Gods verbondsbelofte als een wekken van valse gerustheid wordt afgewezen.

Calvijn tekent bij Romeinen 9 vers 6 aan dat alleen „zfj in eigenlijke zin kinderen der belofte worden genoemd, in wie de kracht en vervulling daarvan zich openbaren. Op grond van deze overweging ontkent Paulus hier, dat alle kinderen van Abraham kinderen Gods zijn, ook al is door de Heere met hen een verbond aangegaan; weinigen immers zijn in het geloof aan het verbond standvastig gebleven, hoewel God toch zelf in het zestiende hoofdstuk van Ezechiël getuigt, dat Hij hen allen beschouwt als Zijn kinderen...".

Olevianus
Ik heb ze graag gelijk gegeven, zowel collega Hopman als prof. Kamphuis. De vrijgemaakte redactie van het doopformulier kan zich beroepen op oudere versies. Hoewel natuurlijk de voorkeur voor „dit Uw kind" niet losstaat van de visie op het verbond in die kring. Het gaat bovendien niet om dat ene woordje, maar om het hele doopformulier en de hele doopbeschouwing. Akkoord. Maar daarmee is nog niet gezegd dat mensen die gereserveerd staan tegenover of niet willen weten van het onderscheid tussen tweeërlei kinderen des verbonds het doopformulier op de juiste wijze uitleggen.

Terecht heeft de vrijgemaakte ds. L. E. Leeftink in het ND gezegd dat „het doopformulier zoals wij dat kennen, oorspronkelijk door Caspar Olevianus, een van de opstellers van de Heidelbergse Catechismus, is geschreven. In 1566 is het door Petrus Datheen integraal vertaald om te worden gebruikt in de kerken".

Opmerkelijk is intussen dat dezelfde Olevianus, die oorspronkelijk geredigeerd heeft: „dit Uw kind", met kracht heeft benadrukt dat er sprake is van een tweeërlei "in-zijn" in het genadeverbond. Dat er belangrijk verschil is tussen het wezen van het genadeverbond en de bediening ervan. Dat maakt dat voor overaccentuering van het „Uw kind" en onderwaardering van de noodzaak tot onderzoek of wij wel echt een kind van God zijn geen plaats is.

Kerkelijk 'geijkt'
Ten slotte: Prof. Trimp zei volgens het ND: „De editie in dr, Janses Psalmboek, waarin verbondskinderen neutraler worden betiteld als „deze kinderen" is kennelijk van na de synode van Dordrecht (1578) en dus minder authentiek". Die synode immers was verantwoordelijk voor het schrappen in het doopformulier.

Deze spreekwijze -evenals die van dr. Woelderink, die de verandering van „dit uw kind" in „dit kind" typeert als „vervlakking"- roept wat protest bij mij op. Waren de uitgaven van voor 1578 niet min of meer particulier? En was die van de synode van Dordt van 1578 juist niet kerkelijk 'geijkt'? De godvrezende Gaspar Heidanus, Amoldus Cornelius en Jean Taffin hebben toch wel geweten wat ze deden? Moet het oudste beslist het beste zijn? Dat dit waar zou zijn, heb ik van mijn vrijgemaakte vrienden nooit begrepen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1994

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's

Verschil „dit kind" en „dit Uw kind" in doopformulier is niet van cruciaal belang

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1994

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's