Treinladingen met zand, zand, zand
"Badkuip-Spoorweg" op Zuid-Beveland hief isolatie laatste deel Zeeland op
Ook het Nederlandse spoorwegbedrijf bleef niet gespaard tijdens de watersnoodramp. Maanden duurde het voor er weer treinverkeer mogelijk was op de hele Zeeuwse lijn. Na een vernuftige vondst van spoorman J. Colijn uit Goes kon het lijntje door de ondergelopen Kruiningenpolder op Zuid-Beveland bij age waterstanden bereden worden. Dammen van met grint gevulde kisten hielden de rails van de "badkuip-spoorweg" ondanks de sterke getijdestromingen op de plaats.
Er staan nog veel meer menselijke prestaties in het boek "Sporen door het water. De Nederlandse Spoorwegen en de watersnoodramp van 1953" van Jan Matthijssen uit Roosendaal. Maandag wordt de nieuwe uitgave in Kruiningen gepresenteerd. De nu 66-jarige oud-machinist deed, na de rampnacht en de zondag erop, zelf ook dienst op het getroffen spoorwegnet. Veertig jaar later herinnert hij zich de sfeer van die tijd nog goed.
„Mijn verhalen zijn praatjes met mensen. Zij gaan over wat de spoormensen zelf hebben meegemaakt in de rampnacht en over de geweldige prestaties die zij daarna hebben geleverd bij het herstel, ik stel niet allerlei misstanden aan de kaak. Dat is mijn vak niet en per slot van rekening zijn de fouten toch niet meer recht te trekken", aldus Matthijssen. Waarom bent u gaan schrijven?
„Omdat ik weg ben van alles wat met het spoor te maken heeft. Twintig jaar geleden kreeg ik een hartaanval en werd wao'er. Om toch onder de spoormensen te blijven, ging ik reünies organiseren. En daar hoor je hele verhalen die gewoon opgeschreven moeten worden. Ik draag het boek op aan alle spoormensen en hulpverleners uit die tijd".
Moeilijkste hobbel
,De storm ontregelde de treinenloop in Zuidwest-Nederland ernstig. Niet alleen in zeedijken bleken gaten te zijn geslagen. Op sommige plaatsen was de spoorbaan over meer dan een kilometer lengte weggespoeld. Pas op 21 mei 1953 konden er weer treinen van Bergen op Zoom naar Vlissingen rijden. Op verscheidene (korte) trajecten was al eerder treinverkeer mogelijk.
De moeilijkste hobbel die genomen moest worden, was de spoorverbinding door de Kruiningenpolder. Van de oorspronkelijke dubbele spoorlijn was een lengte van vier kilometer vrijwel helemaal ten prooi gevallen aan de golven. Door de "badkuip-spoorweg" tussen Oostdijk en Kruiningen was de isolatie van Zeeland ook per spoor opgeheven.
De nieuw aangelegde spoorlijn door de overstroomde polder, die bij hoogwater een tot anderhalve meter onder water stond, was uniek. Om het voortdurend wegspoelen van de rails te voorkomen, waren er kistdammen aan weerskanten van de enkele rails gelegd. Veertienhonderd heipalen moesten hiervoor zonder machines de grond in gejast worden. Een idee van J. Colijn uit Goes, wegopzichter bij het spoor. Later is hij door de hoogste baas van de NS bevorderd tot inspecteur.
Verdronken spoorgebied
Alleen bij lage waterstanden konden de treinen over het baanvak. De eerste tijd twee per dag, vijf tot tien kilometer per uur rijdend. Treinladingen met zand, zand en nog eens zand werden vervoerd voor de dichting van de dijken. Op 3 augustus konden de eerste passagiers weer van de hele Zeeuwse lijn gebruik maken. Opgelucht werd ademgehaald. Tot die tijd moesten NS-reizigers vanuit Brabant met bestemming Walcheren met een busrit over Antwerpen en Zeeuws-Vlaanderen en met de veerpont over de Westerschelde genoegen nemen.
De oud-machinist geeft een totaaloverzicht van het verdronken spoorgebied. Zwaartepunten van het boek liggen in Zeeland en bij Lage Zwaluwe. Daar laat hij ook de meeste mensen aan het woord.
Oliestank
Een van hen is de stations-assistent van Kruiningen, Jan Boudens. Hij woonde op de voormalige wachtpost in de Kruiningenpolder, waar voor 1950 de spoorbomen bediend moesten worden. Hij kwam op 31 januari 1953 na een late dienst thuis bij zijn acht maanden zwangere vrouw, die door haar zus gezelschap gehouden werd. Ondanks het stormgebulder ging men naar bed op zolder, waar ook het twee jaar oude dochtertje van de familie lag.
Rond half zes werd Jan wakker van het bonken van meubels tegen het plafond. Jan rook een verschrikkelijke oliestank. Het eerste wat hij zei, was: „Dat is een dijkdoorbraak". Met een zaklantaarn seinde hij naar de auto's die op de Zanddijk stonden en met hun lampen de polder in schenen. Op een gegeven moment zagen ze het niet meer zitten. „Je hoorde alleen het gieren van de wind en het slaan van de golven tegen onze woning. Na een poosje liet ik mij weer zakken en kropen wij dicht tegen elkaar. Wij hebben ons toen in gebed voorbereid op het ergste. Nooit zal ik vergeten wat onze kleine dochter toen zei: „Bidden papa, bidden!"
Kort daarna, ongeveer half negen, hoorden wij roepen; „Zijn hier nog mensen?" Het was of er een stem uit de hemel kwam en wij antwoordden direct en zagen in het schemer een sloep liggen. De twee vrouwen en de kleine mochten mee. Mij zouden zij later ophalen. „Dan blijf ik ook hier", zei mijn vrouw. Na enig overleg mocht ik toch mee. In onze nachtkleding stapten wij in de boot, die toen nog vijf centimeter boven het water uitstak. Het werd een levensgevaarlijke tocht. De polder dreef vol met mensen, dieren, balken, pakken stro, daken en vlotten. Eén zo'n zwaar obstakel hoefde maar tegen de boot te komen en wij waren er geweest, want we konden niet zwemmen. Maar de vissers uit Yerseke brachten ons veilig en kletsnat tot aan de dijk".
Waslijst
Matthijssen: „Nadat hij op verhaal was gekomen, ging Boudens naar zijn chef op het station in Kruiningen. Dat was de piichtsgetrouwheid bij die mensen. O ja, dit is ook leuk. Later kwamen een rijksambtenaar van het Rampenfonds en een raadslid van Kruiningen de boel bij Jan Boudens inventariseren. Hij moest zeggen wat hij verloren had. Een hele waslijst dus. Ook maakt hij gewag van een verloren kostuum. Zegt dat raadslid: „He Jan, je had toch twee zondagse pakken?", waarop Jan antwoordt: „Nee, hoor, wij waren zo arm als de mieren". Toch heeft hij twee pakken gekregen en kreeg de familie werkelijk alles vergoed".
Aan de stationschef Hulshof van Kruiningen, die boven het station woonde, was wel te merken dat hij geen Zeeuw was. Deze keek 's zondagsmorgens uit het raam en zei toen tegen zijn vrouw: „Meid, wat heeft het geregend", terwijl het zeewater twee meter hoog in het station stond.
Negatief geluid
Andere verhalen gaan over een rangeerder uit Vlissingen, die terwijl zijn vrouw net bevallen was, zes weken nachtdienst moest gaan vervullen in Den Bosch, omdat er in Vlissingen voorlopig niets meer te rangeren viel. „Dat geeft een beeld uit die tijd. Hup, naar Den Bosch, zes weken niet naar huis, waar pas een kleine was geboren. Ja, daar kan de lezer toch wel een negatief geluid van mij horen. Dat is ook zo bij die helikopters. Nederland had er wel één, maar die mocht niet opstijgen wegens het slechte weer. En de Belgen en Amerikanen deden het wél voor ons', kritiseert de schrijver.
Interessant zijn ook de verhalen van de overwegwachters die vloeddeuren, deuren in dijkopeningen waardoor een spoorlijn loopt, moesten sluiten. P. Meise uit Krabbendijke deed dat terwijl zijn linkerarm bij een Engelse luchtaanval tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren was gegaan. Kees Witte uit Oostdijk kon met zijn drie zonen door de vloeddeuren te sluiten voorkomen dat de polder bij Krabbendijke volliep.
N.a.v. "Sporen door het water. De Nederlandse Spoorwegen en de watersnoodramp van 1953", door Jan Matthijssen; uitg. Stichting Rail Publicaties, Rosmalen, 1993; 120 blz.; prijs 59,00 gulden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1993
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1993
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's