Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gezagscrisis tot op het blote bot

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gezagscrisis tot op het blote bot

De hoorcolleges van Garmt Stuiveling en de literatuur rond de woelingen van 1968

14 minuten leestijd

Het was voorjaar 1968. We zaten met de studenten Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam (de rooie dus) in de oude Lutherse Kerk aan het Spui bijeen. En we luisterden, zoals we dat gewoon waren, naar de feilloos opgebouwde zinnen van de professor, onze Garmt Stuiveling. Hij gaf ons naast algemene hoorcolleges over zwaarwichtige literaire onderwerpen niet voor niets ook taalbeheersing aan de hand van zijn lijfwerk "Moderne welsprekendheid", een herschrijving van een boek van zijn Duitse collega Weller. Ik zie hem nog staan: een rijzige man met zilverwit haar. En ik hoor nog die stem, die je uit duizenden herkende: ietwat hoog en schel, maar wel heel erg duidelijk. Hij hield hoorcollege. Ex cathedra. Het duurde zo'n twee uur. En dat gebeurde elk jaar daar aan het Spui op woensdagmorgen. Niet alleen studenten, maar ook docenten van het Instituut voor Neerlandistiek (van het Lambert ten Katehuis aan de Herengracht) maakten dan ijverig aantekeningen. De ernst en de vlijt werden slechts onderbroken door een kwartiertje voor de onmisbare koffie, di^we haalden bij De Zwart aan de overkant van de kerk (vlak bij het "lieverdje").

Lijfblad

Nog kan ik me van Stuiveling herinneren de colleges over "De abele spelen", over "Staring en zijn tijd" en vooral die over "Busken Huet en De Gids". Je kon merken dat hij op de een of andere manier van die kritische Huet hield. En "De Gids" was zo ongeveer Stuivelings lijfblad. Een combinatie van die twee moest derhalve wel een zeer inspirerend geheel opleveren. Trouwens, de aantekeningen heb ik al die jaren door, en niet alleen voortkomend uit archiefdrift, netjes bewaard.

Terug naar het voorjaar van 1968. Toen er een warme spanning in de Amsterdamse lucht hing. Ook op die morgen dat we weer bij Stuiveling zaten. Dat zitten onder het gehoor van de op dat moment reeds de zestig jaren gepasseerde SDAP/PvdA-hoogleraar had voor ons iets vertrouwds. Hij werd alom geacht. Stuiveling was ook niet zomaar buitengewoon hoogleraar Taalbeheersing aan de UvA geworden. Bovendien bekleedde hij daar de gewone leerstoel in de Nederlandse Letterkunde. Stuiveling had kortom gezag, ook al vonden wij studenten zijn bij De Slegte te koop liggende gedichtenbundels (zoals "Wordend kristal") nu niet direct het einde.

Als een bom

Hij sprak toen in dat warme voorjaar over' Herman Teirlinck en het proza in Vlaanderen". Ik moet toegeven: het was niet zijn boeiendste college. Maar het sloeg toch als een bom in, toen de evenwichtige, beschaafde hoogleraar plotseling met snerpende stem en rood wordend tot achter de oren een jongen op de achterste bank van die oude Lutnerse kerk met niet mis te verstane woorduitingen te kennen gaf dat hij niet gediend was van diens handelwijze. De onfatsoenlijke rakker las namelijk op dat moment de krant. Op een wijze die de drift van Stuiveling deed verklaren: breed opengeslagen voor zich. En dat had Stuiveling nog nooit meegemaakt. Wij ook niet trouwens. Vandaar: „Doe onmiddellijk die krant weg! En anders verdwijnt u zelf maar! Subiet!!' Het gebeurde in het voorjaar van 1968. Ik zal het nooit vergeten. We hielden allen onze adem in. Wat zou er gaan gebeuren? We hadden inmiddels wel gehoord en gelezen van datgene wat op universiteiten elders in Europa (Parijs) broedde. Maar ja, iets dergelijks van toepassing laten zijn tijdens een noorcollege van Stuiveling was toch al te dol. En dat was het ook: de student deed gedwee zijn krant weg. En wij haalden opgelucht adem. Enkele maanden later zou men gezegd hebben: het elitaire establishment zegevierde.

Aflossing van de wacht

Daarna ging het allemaal heel ere snel: de bezetting van het Maagdenhuis, de vele vergaderingen met de roep om een verregaande democratisering (one man De naoorlogse jeugd in haar geestelijke ontreddering. Ze zat vol kritiek ten opzichte van anderen, verhief zich arrogant hoven alk kritiek op eigen werk: „Bekommert een leeuw zich om de vlooien in zijn vel?" Foto archief Rijksuniverstteit Utrecht one vote) en de doorlichting van het gehele studieprogramma met alle wijzigingen vandien. Het oude had afgedaan. Alles moest nieuw worden. Een gezagscrisis tot op het bot.

In het kader van deze bijdrage staat de vraag centraal, hoe de situatie was met betrekking tot de literatuur in de buurt van die berucht geworden meimaand van 1968. Welnu, die situatie is te typeren als een aflossing van de wacht. Gevestigde auteurs als Anthonie Donker, F. Bordewijk, Ed. Hoornik, Simon Vestdijk, Clare Lennart, Anton van Duinkerken, Ina BoudierBakker, J. C. Bloem, en anderen, overleden kort na elkaar: de oude groten werden opgevolgd door behoorlijk wat kabaal makende nieuwkomers. Een paar stemmen zullen we laten horen.

In 1967 verkreeg Hugo Claus de Staatsprijs voor Poëzie. In hem hebben we direct al een voorbeeld van degenen, die ook in de literatuur opstaan tegen het gezag. Zelfs spaart hij zijn eigen moeder niet: „Ik ben geboren door middel van een keizersnede, in het teken van de Ram. Dat • zijn twee bijzonderheden die van grote invloed zijn. De keizersnede, omdat ik met tegenzin in dit leven ben gekomen. Als ik me melancholiek voel, schuif ik dat op rekening van mijn moeder die me niet eens normaal ter wereld kon brengen".

Deze tolk van de naoorlogse Jeugd in haar geestelijke ontreddering, die zelf vol kritielc zat ten opzichte van anderen, verhief zich arrogant boven alle kritiek op zijn eigen werk: „Bekommert een leeuw zich om de vlooien in zijn vel?"

Maatschappijkritisch

De afkeer van de verburgerlijkende neveneffecten van de welvaart arino 1968 9 ...en we luisterden, zoals we dat gewoon waren, naar de feilloos opgebouwde zinnen van de professor, onze Garmt Stuiveling... Foto ANP groeide onder de nieuwe generatie intellectuelen overtrokken sterk. En een en ander werd nog verscherpt door het Vietnam-drama. Men kantte zich tegen de overconsumptie van materiële goederen. En dat alles was de schuld van net elitaire establishment, dat de touwtjes op politiek en economisch terrein in handen had. Protestbewegingen vlogen als paddestoelen uit de groncL

In deze sfeer moesten de kunstenaars het contact met het grote publiek terug zien te winnen. Heinrich Böll zei, dat schrijvers zich in de openbaarheid moesten gaan gedragen als "gewetens der natie". Zo werden de gedichten van Hugo Claus publieke poëzie (Suite flamande in Avenue van oktober 1968), schrijvers gingen hun gedichten voorlezen op allerlei protestmeetings, readings, sit-ins, sleep-ins, en dergelijke. Niet alleen arbeiders en intellectuelen moesten hand in hand gaan, ook poëzie en protestsong gingen een verbond aan.

Derhalve was het afgelopen met poëzie als vrijblijvend tijdverdrijf voor esthetici. Geen mooie woorden, maar, zoals Jean-Paul Sartre het al veel eerder gezegd had, geladen pistolen en getrokken messen. Het heilig isolement van de kunst werd doorbroken. Professor Stuiveling is dan ook snel nadien met pensioen gegaan.

Maatschappij betrokken

De voedingsbodem van een veel meer op de maatschappij betrokken zijn was derhalve de kritiek op de inrichting van diezelfde maatschappij. Als illustratie daarvan kunnen we wijzen op de Nobelprijzen. In 1969 kreeg Samuel Beckett nog de Nobelprijs, maar na hem gaat de veel openlijker maatschappijbetrokken Alexander Solzjenitzin met de eer strijken. Vervolgens was aan de beurt de reeds genoemde Heinrich Böll, de criticus van de Duitse welvaartsstaat, en na hem Pablo Neruda, die de verdrukten in Zuid-Amerika wilde steunen. Verder, om niet meer te noemen, wijzen we op winnaar Gabriel Garcia Marquez, ook al uit Zuid-Amerika, wiens bekroning gezien kan worden als de officiële legitimering van het lees- en publieksvriendelijker, maar ook meer openlijk geëngageerde teksttype.

Zagen we iets dergelijks ook in ons land? Zeker. Je werd immers in Nederland amper serieus genomen, wanneer je niet bij Fidel Castro op bezoek geweest was. En zo ging Hugo Claus naar Cuba. Zo ging ook Simon Vinkenoog naar Cuba. En vanzelfsprekend bleef Harry Mulisch niet achter. Na zijn verblijf in Cuba publiceerde hij Het woord bij de daad.

Rattenkoning

Daarin wordt het land Cuba als een soort Utopia geschilderd. Het is bepaald geen roman, meer een documentaire, zoals dat ook al het geval was met zijn in 1966 verschenen Bericht aan de rattenkoning, dat al een voorproefje was op 1968. Provo Mulisch schreefnierin immers over en tegen de Amsterdamse regenten. Aan deze reportage gaat een motto van Mao-Tse-Toeng vooraf, dat handelt over guerilla's die te vergelijken zijn met talloze horzels, die van alle kanten op een reus aanvallen om hem ten slotte uit te putten. De vergelijking met de aanvallen van de provo-beweging op de maatschappij van de jaren zestig is in dit motto duidelijk leesbaar.

Nu de naam van Mao gevallen is, denk ik aan het onlangs verschenen proefschrift van leme van der Poel, wetenschappelijk medewerkster bij de vakgroep Frans van de Universiteit van Amsterdam. Zij bestudeerde namelijk de invloed van onder andere maöisme op Franse culturele bladen, een proefschrift over mei 1968. Heel duidelijk heeft zij aangetoond hoe literatuur en politiek in die dagen op elkaar inwerkten. En wat Mao Detreft:'„Het was in Parijs echt chic om maöist te zijn".

Frankfurter Schule

In zo'n tijd vol van kritiek en vol van beroering paste de academische close-reading-methode van het tijdschrift Merlyn niet meer. We kregen de kritische filosofie, maar ook de kritische theologie en niet te vergeten de kritische sociologie en theorie van de mannen van de Frankfurter Schule.

Grote invloed hebben de denkbeelden van de Frankfurter Schule gehad op de literatuur. In feite immers predikten mannen van deze school (Adorno, Habermas, Horkheimer, Marcuse, en anderen) de morele revolutie, de omverwerping van alle waarden. Alle "onderdrukkingsmechanismen" moesten opgeheven worden: vrijheid is slechts te verkrijgen door een leven zonder gezag. Absolute waarden kunnen niet bestaan. En in zo'n denkwereld moest God (en met Hem het geloof, de kerk, normen en waarden, geboden en verboden, zekerheden) het in de eerste plaats ontgelden. God werd tot een symbool van een op onderdrukking gebaseerde maatschappij. TM wenste Habermas antwoord te hebben op de vraag hoe de mensen tot waarheid kunnen komen over doelstellingen, waarden en normen, die volgens de gangbare wetenschapsbeoefening buiten net gebied van de rationele oordeelvorming vallen. Habermas wenste een wetenschap die gericht is op de praktijk met als streven de emancipatie. En zo hebben de ideeën van de Frankfiirter Schule geleid tot een geëngageerde en maatschappijkritische wetenschapsbeoefening.

Verwarring

We kunnen in dit verband denken aan een roman als Het reservaat van Ward Ruyslinck, waarin deze geëngageerde schrijver afrekent met de God van zijn jeugd, maar ook met de materialistische samenleving, waarin de enkeling angstig en eenzaam leeft. Zijn boek past geheel in een maatschappij, waarin op alle terreinen de verworvenheden van het establishment worden aangevallen.

Een schrijver heeft in dit alles een duidelijke fiinctie. Ruyslinck gaf als antwoord op de vraag waarom hij schreef: „De kloof tussen wetenschapslui en humaan geschoolden is de grootste communicatiestoornis van de mensheid... Daartegen moeten we in opstand komen, tegen de gewetenloosheid van bepaalde wetenschapsmensen, die het onmondige volk meesleuren naar de ondergang.... Het enige wat wij kunnen doen is er tegenaan gaan. Wij vormen het geweten van de mensheid.... Tegenover de exacte wetenschappen stellen wij ons emotioneel standpunt.... het zal belangrijk zijn om het evenwicht tussen die twee weer te herstellen".

Dat er in de tweede helft van de jaren zestig bepaald geen sprake meer was van " evenwicht, dat men op alle gebieden doorsloeg, zal intussen duidelijk zijn.

Reactie

Het was Willem Frederik Hermans, die in het in 1975 gepubUceerde Onder Professoren de onevenwichtigheid in de universitaire maatschappij ten gevolge van een belachehjk ver doorgevoerde democratisering aan de orde stelde. Dat deed Hermans, en dat is hem wel toevertrouwd, op een satirische wijze. Zijn eigen ervaringen op de universiteit van Groningen speelden daarbij overigens een belangrijke rol. Machtsmisbruik, gekonkel en schijnhf iligheid vierden hoogtij.

In het algemeen zien we na de opwindende jaren vanaf 1966 een sterk onbehagen opkomen. Een reactie op de revolutie bleef niet uit. En anno 1993 kunnen we stellen, dat er van het revolutionaire engagement van de jaren zestig zeer weinig overgebleven is. De persoonlijke vrijheid, het eigen ik, het eigen kleine geluk, zijn -ook in de literatuur- op de voorgrond komen te staan. In de jaren zeventig doken we het ik-tijdperk in. De aandacht voor het politieke en geëngageerde boek is danig geslonken. De "soft generation" (of:' no-fiiture-generation') zit zich weer rustig te verkneuteren achter knusse gordijntjes. Of om het anders te zeggen: de gel-generatie zit in het eigen nest. Ieder zit in zijn eigen nest en dat eigen nest komt eerst. Het modewoord is "cocooning" geworden. De Nederlandse boekenweek 1993 puilde uit van de ego-docu-, menten.

Relatief

De revolutie van 1968 had, zo kunnen we 25 jaar na dato wel stellen, minder verregaande invloed dan we in mei 1968 dachten. Dat geldt zeker voor de literatuiir. Maar het wil niet ze^en, dat het er beter op geworden is. Het proces van secularisatie houdt immers niet stil. In de jaren zestig zette men zich aftegen God en godsdienst, vaak op een zeer grove wijze. Nu echter is opvallend dat God de grote afwezige is. Literatuur is een spiegel van de tijd waarin we leven. Dat was in 1968 zo. Dat is ook zo in 1993.

En als we nu de literatuur van die jaren (ónze jaren) gaan zien in het licht van Gods Woord, dan blijft er maar één ding over, namelijk: "Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huweljjk uitgevende, tot den dag toe, in welken Noach in de ark ging; en bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam, en hen allen wegnam; alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen".

Zo bezien is de literatuur van de achterliggende decennia ons tot waarschuwing: "Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn".

"Barnsteen" verliest zijn glans niet
Wat valt er aan de klassieke oudheid nog toe te voegen? Is er soms niet genoeg geschreven? Het is goed voor te stellen dat deze gedachte u bekruipt bij het verschijnen van weer een nieuwe bundel op dit oude terrein. Toch slaat uitgever Athenaeum Polak en Van Gennep naar ons gevoel de spijker op de kop. We hebben een uitgave voor ons die de hoogtepunten van de klassieke literatuur op een magistrale wijze onder de aandacht brengt. Al bent u leek, deze "barnsteen" (naam van de bundel) zal u bijblijven.

Vaak duikt in de literatuur die wat mysterieuze term "de ouden" op. Wat zeiden "de ouden"? Het gaat dan over de Griekse en Latijnse scnrijvers, die op tal van onderwerpen hun visie gaven. Vaak is die visie zo kernachtig en origineel dat men eeuwen en eeuwen later weer teruggrijpt naar wat "de ouden" zeiden. Zo ook hier. Deze bundel is een echte smaakmaker. Moeiteloos neemt men de oudheid tot zich. Zonder al te veel moeite baant men zich via het (Griekse) epos een weg naar de Griekse geschiedschrijving. Daar aangekomen, blijkt er ook Latijnse geschiedschrijving te bestaan. Ja, zelfs een literaire briefwisseling, die wordt geïllustreerd aan de hand van Cicero en Plinius. Bijzonder mooi, want de brieven over de christenvervolging zijn eveneens in deze bloemlezing opgenomen. Ten slotte nog enige voorbeelden van de lichtere Muze.

De blinde zanger Homerus spreekt altijd bijzonder tot de verbeelding. En terecht. Als geen ander weet hij de menselijke gevoelens en emoties in zijn dichtwerk weer te geven. M. A. Schwartz, die deze bundel verzorgde, doet een zeer gelukkige keus uit Homerus. De passages die hij selecteert, gaan nauwelijks over de Trojaanse oorlog, terwijl er in Homerus heel wat afgevochten wordt. We maken de ontmoeting tussen Glaukos en Diomedes mee. Diornedes vraagt Glaukos naar zijn afkomst en het blijkt dat in het voorgeslacht vriendschappelijke contacten zijn geweest. Er was een gastvriendschap tussen de voorouders van beide helden. Dit eenmaal geconstateerd hebbend, besluiten beide helden elkaar in de strijd te sparen. Op grond van hun nationaliteit behoorden ze immers vijanden te zijn.

Prachtig is ook de vertaling die Schwartz geeft van het afscheid tussen Hektor en Andromache. We horen Andromache als het ware haar liefde uitspreken voor haar man en held, die straks in de strijd ten onder zal gaan. Ook een zeer gelukkige keus is de passage waarin de oude koning Priamus het lichaam van zijn gestorven zoon Hektor komt ophalen. Wat een liefde van een vader voor zijn zoon! Wat een vlijmscherpe analyse van de gevoelens van een overwinnaar die de verliezende partij iets gunt.

Na een goede selectie uit de Griek- ' se letterkunde volgt steeds een gelijksoortige keuze uit net Latijnse taalgebied. Zo is de tegenhanger van Homerus Vergilius, van Herodotus en Thucydides, Griekse geschiedschrijvers, vormen Tacitus en de Latijnse historiografen de tegenhanger. Alles zeer goed gekozen.

Wat de uitgave voor dit jaar ook bijzonder actueel maakt is dat de uitbarsting van de Vesuvius in de briefliteratuur wordt belicht, een feit dat in de tentoonstelling "Terug naar Pompeii, de bedolven stad dit jaar wordt herdacht. N.a.v. "Barnsteen", door M. A. Schwartz; uitg. Athenaeum Polak en Van Gennep; Amsterdam; 1991; prijs 29,90 gulden. Drs. M. A. van Willigen

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1993

Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's

Een gezagscrisis tot op het blote bot

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1993

Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's