Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EXCES EN RECES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EXCES EN RECES

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het woord reces heeft volgens Van Dale vier betekenissen. Het beduidt besluit; verslag van een vergadering; tijdelijk uiteengaan; vakantie van een bestuurs- of rechtskoUege; en tenslotte kan het ook nog achterstand zijn. Zo bezien is de Kamer altijd aan het „recessen". Als ze niet besluiten, verdiepen ze zich in de verslagen, en als ze niet de Handelingen en dergelijke bestuderen, zijn ze tijdelijk uiteen, doch de vakantie dient om achterstanden in te halen, achterstanden van werk, dat is blijven liggen, en soms tekort aan rust, die moet worden ingehaald. Al wat de klok slaat is reces voor de Kamer. Met het reces in de derde betekenis vlak voor zich heeft de Tweede Kamer zich twee dagen bezig gehouden met wat de regering noemde excessen in Indonesië begaan door de Nederlandse militairen in de periode 1945-1950.

Een van de dingen, waarop menige spreker wees bij de parlementaire behandeling van de wreedheden door militairen begaan in de tijd voor de overdracht van de soevereiniteit was de vlotheid, waarmee de regering had zorg gedragen dat er een uitvoerige dokumentatie beschikbaar was. De Minister-president had in uitzicht gesteld, dat er met passende voortvarendheid zou worden aangepakt, maar menigeen had het met de nodige korreltjes zout geslikt, omdat er in de poHtiek wel eens vaker met spoed wordt gezwaaid. Wanneer we beseffen, dat er ondanks dat er heel veel is teloor gegaan en vernietigd, nog een aanzienlijke hoeveelheid materiaal was overgebleven en opgetast, is een woord van lof stellig op zijn plaats.

Allicht was in zo korte tijd niet een uitputtend verslag te geven. Maar het gebodene was toch ruimschoots genoeg om als een behoorlijke doorsnee te dienen van wat er in die jaren is voorgevallen. Na de befaamde uitzendingen voor de televisie was het een juist besluit om in de archieven te duiken en een inzicht te verschaffen in wat in grote trekken is gepasseerd. Overigens moeten we niet over het hoofd zien, dat destijds verweg het meeste van wat werd gereleveerd, bekend was. We leven echter zo snel en we moeten maand in maand uit weer zoveel nieuwe sensaties verwerken, dat we nauwelijks weten wat we toen wisten. Men kan echter na kennisneming van het rapport niet zeggen: dit is een volslagen openbaring. Een naam als die van kapitein Westerling was geen vreemde. Wel moeten we er erg in hebben, dat we toen tegen een andere achtergrond vanuit verse ervaringen van vreselijk geweld met andere ogen alles bezagen dan thans. Voor de mensen evenwel, die fiolen van verontwaardiging hebben uitgegoten over wandaden van de Amerikanen in Vietnam, is het enigszins onthullend te bedenken dat ook in Indonesië wel het een en ander is gebeurd.

De vraag heeft menigeen bezig gehouden waarom juist nu alles is opgerakeld. Was het louter een kwestie om het gemoed te ontlasten van de moeilijke herinnering? Of waren er van meetaf of weldra ook wel degelijk politieke motieven? Men heeft verondersteld, dat het wel eens goed zou wezen om onmiddellijke voorgangers van huidige machthebbers te ontluisteren. De huidige erfgenamen van hun invloed en macht zouden allicht eveneens iets van hun (gelooOwaardigheid inboeten. Bijvoorbeeld een man als Beel, die nog steeds op kritieke momenten het Nederlandse scheepje weer uit het riet duwt, had een voornaam aandeel in het beleid. Als verweer voert men aan, dat de socialisten althans wel een beetje moeten uitkijken^ omdat de grote voorman Drees, wiens naam een begrip was voor de Partij Mijnheer de Voorzitter! Ik wil beginnen met de regering onze dank te betuigen voor de grote voortvarendheid, die zij heeft betracht door op zo korte termijn de door haar toegezegde nota in te dienen, waardoor de Kamer in de gelegenheid werd gesteld deze nota nog voor het zomerreces te behandelen. Voorts willen wij onze waardering uitspreken voor het vele werk, dat door de kommissie, onder leiding van de heer Mr. Korthals Altes, is verricht. Onze waardering geldt ook de stuurgroep en de onder haar ressorterende ambtenaren, die het omvangrijke archiefmateriaal hebben moeten doorwerken om de gegevens te kunnen verstrekken die nodig waren om de regering in staat te stellen de nota met de bijbehorende stukken de Kamer aan te bieden. Wat de

inhoud van deze nota

betreft zij vermeld, dat deze op ons een zeer gunstige indruk heeft gemaakt. Er blijkt overduidelijk uit, dat de regering niets heeft willen verbergen van hetgeen betrekking heeft op het plegen van wandaden en het zich te buiten gaan aan excessen door een deel van de Nederlandse mihtairen tijdens de politiële akties die in de jaren 1947 en 1948 in Indonesië plaats vonden. Zij heeft, integendeel, al het mogelijke gedaan om de nodige klaarheid in deze op zichzelf zo onverkwikkelijke zaak te brengen. Niet alleen heeft de regering daartoe een onderzoek laten instellen naar het materiaal uit de departementale archieven, waarvan één zich over een lengte van 200 meter uitstrekte, maar ook uit de krijgsraadarchieven, die bij het Hoger Militair Gerechtshof berustten.

Zelfs gegevens uit partikulier bezit werden, voor zover deze ter beschikking waren, in het onderzoek betrokken, terwijl ook dokter Hueting en andere personen en instanties in de gelegenheid werden gesteld inlichtingen aan de kommissie te verschaffen. De regering heeft zich derhalve ten aanzien van het onderzoek zo ruim en objektief mogelijk opgesteld. Wanneer voorts acht geslagen wordt op de vele bijlagen, welke aan de nota zijn toegevoegd, dan moeten wij konstateren, dat de regering haar belofte gestand heeft gedaan, die zij deed toen de Minister-president namens haar in de vergadering van deze Kamer van 25 maart 1.1. verklaarde, dat er een zo groot mogelijke openheid zou worden betracht en dat iedere gedachte om iets achter te houden door de regering verworpen werd.

Dat de regering op zo volledig mogelijke klaarheid prijs stelt, valt voorts te konstateren uit het feit,

dat zij met deze nota het onderzoek niet als afgesloten beschouwt.

Reeds op 28 januari 1.1. werd daartoe aan de Rijkskommissie voor Vaderlandse Geschiedenis een opdracht verstrekt tot publikatie van de officiële bescheiden uit regeringsarchieven betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen in de jaren 1945 tot 1950. Gaarne zouden wij evenwel van de Minister-president willen vernemen of Prof. Van der Wal over voldoende medewerkers zal kunnen beschikken om zijn gigantische taak binnen niet te lange tijd te kunnen volbrengen. Wij zijn het echter met de regering eens, dat uit het in de nota vermelde feitenmateriaal een voldoende indruk over de aard en de omvang van de excessen kan worden verkregen. Dat er handelingen door Nederlandse militairen zijn gepleegd, die als wandaden moeten worden gebrandmerkt, wordt door de regering volmondig erkend en betreurd. Ook wij moeten dit ten zeerste betreuren, afkeuren en veroordelen.

Reeds bij het debat over het besluit, over te gaan tot de eerste politionele aktie, werd door onze toenmalige fraktie bij monde van Ds. Zandt

het toepassen van onnodige hardheid en wreedheid bij voorbaat ten sterkste veroordeeld

maar tevens met instemming en voldoening kennis genomen van het feit, dat de legerleiding onze troepen daarvoor nadrukkelijk had gewaarschuwd. Van een systematische wreedheid, waaraan vrijwel het grootste deel der Nederlandse militairen zich schuldig zou hebben gemaakt, is dan ook niets gebleken. Die voorstelling is echter wel door Dr. Hueting gewekt. Reeds in het interview, voorkomend in de „Volkskrant" van 19 december 1968, werd dit door hem gedaan, doordat hij aan het slot van zijn onthullingen verklaarde, dat wat hij meemaakte gewoon in het systeem van het gehele leger paste. In het interview voor de VARA-televisie op 17 januari verklaarde hij voorts, dat „die dingen", namelijk de ooriogsmisdaden, aan de lopende band gebeurd zijn. Dit wekt al evenzeer ontegenzeggelijk de indruk alsof vrijwel al onze militairen zich aan misdaden hebben schuldig gemaakt en alsof het bedrijven van misdaden tot de normale gang van zaken behoorde. Het was dan ook te verwachten, dat een dergelijke valse voorstelling van zaken bij talrijke oud-Indië-militairen, hun familiebetrekkingen en bij tal van andere Nederlanders diepe verontwaardiging verwekte en een stroom van protesten uitlokte. Dit valse beeld was bovendien voor de legerleiding niet minder uitermate grievend, daar hierdoor de indruk werd gewekt alsof de legerleiding zich van die wandaden niets aantrok en er niet tegen optrad. Uit bijlage 11 van de nota blijkt echter het tegendeel. Niet alleen de legerkommandant, maar ook de kommandant der zeemacht in Nederlands-Indië waarschuwde er zijn mannen voor zich te onthouden van alle daden, welke buiten militaire noodzaak de bevolking konden kwetsen of leed berokkenen. Ook werd de manschappen opgedragen om waar het kon, rekening te houden met de belangen van de buitenlanders en de „vreemde" oosterlingen, waarin de Chinese bevolkingsgroep een zo belangrijke plaats innam. Van generaal Spoor is het eveneens bekend, dat hij gestreng is opgetreden tegen het begaan van wandaden, wanneer zij te zijner kennis werden gebracht.

Uit zijn legerorders, waarvan er in bijlage 11 enige worden vermeld, blijkt dat zowel de kommandanten als de militairen op hun plicht werden gewezen. Om één van die legerorders te noemen zij gewezen op die, vermeld op blz. 2 van bijlage 11, onder nummer 4, waarin de legerkommandant zich als volgt tot de kommandanten richtte:

„Ik verzoek de betrokken kommandanten, waar dergelijke geheel in strijd met de gegeven bevelen onwettige praktijken nog voorkomen, hieraan terstond een einde te maken en dit op duidelijke wijze de troepen bekend te maken. De kommandanten, die dergelijke misstanden toelaten, zullen niet slechts disciplinair, doch eveneens strafrechtelijk aansprakelijk voor deze wandaden worden gesteld".

Mijnheer de Voorzitter! Om voorts iemand te noemen die tijdens de politionele akties bij de rechterlijke macht een funktie bekleedde, zij gewezen op de heer Duster, hoofd van de centrale justitiële afdeling van heel Indonesië. Deze verklaarde na de VARA-uitzending van 25 januari, dat door generaal Spoor onverbiddelijk streng tegen uit van de Arbeid ook niet alleen als toeschouwer optrad in die vijfjaren. Anderzijds is het waar, dat er wel stromingen zijn in de Partij van de Arbeid, die zich wel enigermate willen ontdoen van de myjhe-Drees.

Vrijwel unaniem was de Kamer van gevoelen, dat vervolging niet veel zin meer had. Het was te lang geleden. Vele zaken waren al afgedaan, zodat het juridisch niet mogelijk was. Omdat lang niet alle materiaal beschikbaar is, zou het ook tot onbillijkheden leiden wanneer de één werd vervolgd en de ander niet.

Interessanter was het voor de meeste vragen hoe het met de politieke verantwoordelijkheid gesteld was. De socialistische fraktieleider, die zelf bij deze kwestie namens de zijnen het woord voerde, meende, dat er wel eens wat gehaperd had aan de gezagsverhouding tussen Den Haag-Batavia. Met andere woorden, dat de kommunikatie misschien wel eens wat te wensen had overgelaten, Toen de televisie-uitzending pas had plaats gevonden, hebben de socialisten er zich nog even op beroepen, dat hun ministers destijds nog een moment de gedachte hebben gehad heen te gaan. Dit argument is echter niet met kracht ingezet, omdat het inderdaad niet erg overtuigend is. De vergelijking met bewindslieden, die tijdens de Duitse bezetting aanbleven, gaat al helemaal niet op. Toen kon een burgemeester misschien inderdaad nog wat ten goede doen. Maar indien in de jaren 1945-1950 ministers werkelijk ernstig bezwaar hadden tegen de gang van zaken, hadden ze door af te treden en door aktiviteiten in de volksvertegenwoordiging genoeg kunnen ontplooien.

Den Uyl en de woordvoerder van D'66 vroegen om een parlementaire enquête. s Dat is niet een geringe zaak. Een enquête vraagt een serieuze voorbereiding. Ter inleiding wilden de socialisten vast weten of het verzoek om een enquête weerklank zou vinden en voldoende steun. Vandaar dat er in de vorm van een motie een proefballonnetje werd opgelaten om eens te peilen. Daartegen had echter de voorzitter gewichtige bezwaren op grond van het Reglement van Orde. Er is nog eens duchtig gedokterd aan de motie, zodat die formeel geen bezwaren meer ontmoette bij de voorzitter- In stemming gebracht, lukte het toch niet. De bedoeling van Den Uyl was om speciaal een parlementaire enquête te houden over het optreden op Zuid-Celebes. Behalve uiteraard van de P.v.d.A. en P.S.P. en C.P.N, en groep-Aarden, kreeg de motie nog de steun van drie V.V.D.'ers en drie K.V.P.'ers. Deze inzet van een parlementaire enquête werd dus verijdeld.

Om nog even de rest van de moties te behandelen, melden we, dat een andere motie-Den Uyl werd verworpen, waarin werd aangedrongen op het verstrekken van een opdracht aan een wetenschappelijke staf om klaarheid te verschaffen over de bestuurlijke en politieke verantwootdelijkheden, waaronder het optreden van de Nederlandse militairen in Indonesië plaats vond. Deze motie kreeg slechts de stemmen van P.v.d.A., D'66, P.S.P. en groep-Aarden.

Ook was er nog een motie van de heer Aarden. Deze bepleitte voorrang voor een onderzoek naar gedragingen op Zuid- Celebes, in eerste instantie voor het geval de motie van de heer Den Uyl zou zijn aangenomen in het kader van de uitvoering van die motie, en na verwerping van die motie met de nodige wijzigingen. Ook deze motie werd verworpen. Dezelfde frakties, die zich voor de motie- Den Uyl hadden verklaard, waren ook voor deze motie. Ze werden nog versterkt door twee leden van de fraktie van de A.RP-

De woordvoerders van de regeringspartijen hadden geen behoefte aan een onderzoek. Althans niet in de zin als DenUyl c.s. met speciale opdracht. Het woord is nu aan de historici. De toenmalige bewindslieden waren immers verantwoording schuldig aan het parlement, dat toen zitting had. Er moet ook eens een eind komen aan de verantwoordelijkheid. Ze zijn, zo vond de heer Toxopeüs, gedechargeerd. Een onderzoek zou zin hebben, meende de A.R. Diepenhorst, wanneer de ministers het parlement op een dwaalspoor hadden geleid, of wanneer ze in ernstige mate de norm hadden geschonden.

Het woord is nu aan Prof. Dr. Van der Wal, die deskundig is op dit gebied en die binnen verloop van enkele jaren zijn onderzoek heeft voltooid bij welzijn. Sommige sprekers vroegen met alle respekt overigens voor Prof. Van der Wal, of het niet aanbeveling zou verdienen om enkele medewerkers toe te voegen aan deze geleerde. Minister-president De Jong zette uiteen dat dit op bezwaren stuitte. Er waren o.a. maar zeer weinig historici, die op dit terrein hun sporen hebben verdiend.

Tenslotte is in grote lijnen komen vast staan, dat inderdaad hier sprake is van excessen. Niet het gehele voormalige leger kan aansprakelijk gesteld worden voor buitensporigheden. Het optreden is zelfs van verschillende kanten geprezen. Minister De Jong uitte zijn bezwaar tegen het standrecht, zoals dat gold op Zuid- Celebes. Het parlement moet zich thans buiten de kwesties van bestuurlijke en politieke verantwoordelijkheid houden.

Namens de S.G.P.-fraktie werd het woord gevoerd door de heer Van Dis. We willen onze lezers de tekst van het gesprokene gaarne aanbieden.

In elk geval mogen we als slotkonklusie vaststellen, dat wij als volk geen reden

terwijl vele kampongbewoners gruwelijk verminkt werden. De Indonesische bevolking aldaar bleek daartegenover voor de Nederlandse militairen het grootste respekt te hebben. Er werd geen enkele klacht over hen vernomen. Europeanen werden, aldus de heer Gockinga, door de extremisten vermoord en in stukken gesneden, zodat het bloed onder de deuren uitkwam. Ook kwam het meermalen voor, dat militairen een Indonesiër zagen naderen die er als een onschuldige boer uitzag, maar die in werkelijkheid een gewapende extremist bleek te zijn die er op los schoot, waardoor menige Nederlandse militair, die geen kwaad vermoedde, het slachtoffer werd. Wij onderschrijven dan ook ten volle hetgeen hieromtrent in de nota werd opgemerkt, namelijk dat men in de guerrilla-oorlogsvoering, die destijds in Indonesië door groepen en benden werd toegepast, één van de voornaamste oorzaken kan zien, waardoor het optreden van Nederlandse militairen nu en dan is ontaard. Dit is echter niet pas bekend geworden door onthullingen, die de heer Hueting na 20 jaar heeft gemeend ten beste te moeten geven voor de VARA-televisie. Menigeen zal wellicht door die uitzendingen in de waan zijn gebracht, dat de heer Hueting iets aan het licht heeft gebracht, dat niet eerder bekend was. In publikaties, voorkomend in een aantal dagbladen en tijdschriften uit de jaren 1946-1950, werd echter reeds over excessen van Nederlandse militairen in Indonesië melding gemaakt. Ook in de Kamer werden aan de toenmalige regering herhaaldelijk vragen hierover gesteld. Behalve do& r ons medelid, de heer Goedhart, werd dit door een aantal kamerleden van onderscheidene partijen gedaan, zoals uit bijlage 12 bij deze nota blijkt. De heer Hueting en de VARA hebben dus niets nieuws onthuld.

Door ons kan voorts ten volle worden ingestemd met hetgeen door de Minister-President in zijn toelichting op de nota wordt opgemerkt, namelijk

dat de heer Hueting en de VARA een zeer eenzijdig beeld hebben gegeven.

De excessen worden ons in kompakte vorm voor ogen gesteld, terwijl aan de positieve kant van de politionele akties en aan het gedisciplineerde optreden van het overgrote deel der militairen niet de nodige aandacht is geschonken. Wat deze positieve kant aangaat, kan worden vermeld, dat de komst der Nederlandse militairen door tal van Indonesiërs met vreugde werd begroet. De Amerikaanse journalist Knickerbocker, die Indonesië in die tijd heeft bezocht, schreef in zijn blad, dat 80 pet. van de inheemsen achter de Nederlanders stond, wier troepen alles in het werk stelden om rust en orde te herstellen. Een andere ooggetuige, namelijk Ds. Wielenga, schreef in zijn boek „Mijn stonde in het dodenrijk", dat Britse troepen gemene zaak met de extremisten maakten. Zij lieten onbekommerd voor hun ogen vrouwen en kinderen afmaken. Werd hun hulp ingeroepen, terwijl zij toekeken, dan zeiden zij: No orders. Daarentegen ging er door de Indonesische, Chinese, Indiase en andere bevolkingsgroepen een golf van blijdschap toen de Nederlandse troepen voet aan wal zetten.

Voorts werd in een smeekschrift, getekend door duizenden in Indonesië woonachtige Indiërs en gericht aan Pandith Nehroe, gedateerd 15 augustus 1947, al evenzeer gunstig over de Nederlandse troepen gesproken. Alleen waar de Nederlandse troepen zich

Nederland afkomstige militairen werd opgetreden, wanneer zij op het plegen van wandaden en excessen betrapt waren. Zelfs in geval van diefstal kende hij geen pardon. Mevrouw Spoor heeft dienaangaande in een interview een geval medegedeeld van een militair, die uit een kampong een schrijfmachine had meegenomen.

Van de Krijgsraad had deze militair gevangenisstraf gekregen, welk vonnis door de generaal moest worden bekrachtigd. Hoewel zijn kameraden op het punt stonden naar Nederland te vertrekken, bekrachtigde de generaal het vonnis, hoewel hierbij niet van een oorlogsmisdaad sprake was, zodat deze militair in plaats van naar huis te gaan in de gevangenis terecht kwam. In de dagorders, die van deze legerkommandant, generaal Spoor, uitgingen, was de kern dan ook steeds, dat de militairen er in werden opgewekt zich te onthouden van elke daad, die niet de toets van een sterke kritiek zou kunnen doorstaan. Wij kunnen ons dan ook de grote verontwaardiging, die zich van de vele oud-Indië-militairen en andere Nederlanders over de VARA-uitzending op 17 januari 1.1. meester maakte, zeer goed indenken, daar de indruk werd gewekt, alsof die excessen schering en inslag waren en schier alle militairen zich hieraan schuldig hadden gemaakt.

Uit de nota blijkt echter, dat hiervan geen sprake is geweest, doch dat integendeel gekonstateerd kan worden, dat

slechts een heel klein deel der Nederlandse militairen zich aan wandaden en excessen te buiten gegaan is.

Er zullen er zeker bij geweest zijn, die dit deden uit onverschilligheid ten aanzien van het leven en het eigendom van hun medemensen, maar anderzijds komt het ons voor, dat de uitzonderlijk zeer gevaarlijke omstandigheden er in sterke mate toe hebben bijgedragen, dat militairen tot daden overgingen, die afkeuring verdienen. De zoeven door mij genoemde justitiële hoofdambtenaar merkte hierover op, dat in negen van de tien gevallen, waarbij men zichzelf wel eens vergat, werd gehandeld uit angst voor de niet na te vertellen gruwelen, die onze militairen te wachten stonden wanneer zij levend in handen vielen van de benden, die onder de vaan van de koUaborateur Soekarno opereerde, waarvan zij bij herhaling de meest afschuwelijke voorbeelden hadden gezien. Hoe gruwelijk beestachtig vooral die Indonesische guerrilla-benden optraden, is in de pers na de VARA-uitzendingen door tal van personen, die de politionele akties hebben meegemaakt, beschreven.

Ook in het rapport van de parlementaire kommissie-Van de Poll, die zich in Indonesië van de toestanden op de hoogte had gesteld, wordt hierover het nodige bekend gemaakt. In dit rapport wordt onder meer na een beschrijving van wreedaardige moorden op Europese vrouwen, waarvan bijzonderheden zich niet voor beschrijving leenden, melding gemaakt van een Europees meisje van 19 jaar, dat uit een trein werd gehaald. Een der daders verklaarde met een greins, dat zij een „opvallend lief gezichtje" had, wat echter niet kon beletten, dat het meisje, dat voortdurend om genade smeekte, aan de benen werd weggesleept en met het hoofd boven een put werd gehangen, waarin men haar levend begroef. Om nog een voorbeeld te noemen van de gruwelijke manier waarop de extremisten optraden, wijs ik op de verklaring van de heer Gockinga, die destijds thesaurier-generaal was van het Nederlandse Rode Kruis, afdeling Indonesië. Iemand, die krachtens zijn funktie heel Indonesië doorkruiste langs de demarkatielijnen en veel buitenposten diep in de rimboe bezocht.

Hij konstateerde daarbij dat de Indonesische bevolking veel te lijden had gehad,

niet van onze militairen, maar van de extremisten, dus van hun eigen landgenoten.

^Tal van kampongs, die door hem waren bezocht, werden door de extremisten vernield. hebben om ons te verheffen. Ook van het hart van de Nederlander, ja van elke Nederlander, geldt, dat het onbekwaam is tot enig goed, en alsof dat al niet ernstig genoeg is, bovendien dat het geneigd is tot alle kwaad. Tot exces, tot wreedheid, tot bloeddorstigheid. Zijn wij Nederlanders, uitnemender dan andere volkeren? Met de Schrift moeten we belijden: ganselijk niet.

Arglistig is het hart, meer dan enig ding, wie zal het kennen? Ons grote bezwaar, ons diepste bezwaar tegen veler staatkundige opvattingen is, dat men te optimistisch denkt over de mens, dat men geen oog heeft voor de algehele verdorvenheid van het menselijk hart. Men wil er zelfs niet van horen. In de oorlog blijkt inzonderheid wat huist in de mens. Maar zodra de oorlog voorbij is, bouwt men weer de schoonste luchtkastelen. We zijn niet te verontschuldigen, wie we ook zijn. Juist wij, Nederlanders, mogen zo graag een ander de les lezen, alsof we een aantal graden boven anderen uitsteken. We zijn niet vrij te pleiten. Waarin we een ander oordelen, veroordelen we onszelf. De Schrift zegt zo kernachtig, dat de huichelachtige zonen de graven bouwen van de profeten, die door hun vaders zijn omgebracht. Ze willen daarmee zichzelf een alibi verschaffen, alsof zij niet zouden hebben meegedaan en bewilligd, toen hun vaders hun handen bezoedelden aan het bloed van de trouw godsgetuigen. Doch juist door die bouw van grafmonumenten verklaren ze zichzelf mee schuldig. Wij zouden zo graag een vernietigend voimis willen uitspreken over de verantwoordelijke politici en bevelhebbers om daarmee ieder, die goedgelovig genoeg is en daarin wil trappen, op de mouw te spelden dat wij het destijds er duizend maal beter zouden hebben afgebracht. Er is op velerlei terrein grote overvloed. We leven in een tijd van niet onbelangrijke welvaart, al weten we dat er niettemin velen zijn die niet mee kunnen met hen, die in de weelde baden. Maar er is wel een schromelijk tekort aan zelfkennis.

gevestigd hebben, aldus het smeekschrift, heerst veiligheid en een normaal verkeer tussen de • ingezetenen. De wijze echter waarop de Indiërs door de republikeinen werden behandeld, bewees, dat zij de vreemdelingen niet beter dan als beesten beschouwden. Tal van inheemse ingezetenen, die door de extremisten gevangen waren gezet - meestal zonder water en brood - werden nog net op tijd door de Nederlandse troepen bevrijd. Deze voorbeelden van waardering voor de komst en het optreden der Nederlandse militairen steken wel zeer schriel af tegenover het optreden van het republikeinse leger, dat hier en daar de taktiek der verschroeide aarde toepaste, waarbij vele kampongs in vlammen opgingen en moordpartijen onder de Indonesische bevolking werden aangericht.

Zeer terecht wordt dan ook door de Regering in de nota opgemerkt, dat er tegenover de negatieve feiten

een overdaad aan positief materiaal staat,

dat onder meer betrekking heeft op daden van zorgzaamheid en opofferingsgezindheid voor de Indonesische bevolking.

Mijnheer de Voorzitter! Ik wil voorts nog enige opmerkingen maken

over de schuldvraag.

Er zijn namelijk mensen in ons land, die van oordeel zijn en dit ook openlijk hebben gepubliceerd, dat niet de militairen, die de excessen bedreven, de hoofdschuldigen zijn, maar de regeringen, die de politionele akties hebben gelast. Evenals Cuba, de Sovjetunie en hun satellieten destijds in de Veiligheidsraad de politionele akties als koloniale oorlogen brandmerkten, die ten doel hadden om het koloniale bewind te handhaven, worden in deze tijd ook hier in dit land de politionele akties nog als koloniale oorlogen aangemerkt. Dr. Buskes noemde in de „Groene Amsterdammer" van 1 februari j.l. de bedreven misdaden bijzaak; de hoofdzaak lag volgens hem bij de kabinetten Beel en Drees. Volgens Dr. Buskes zou het zelfs een schande zijn, wanneer Jan Soldaat als de hoofdschuldige zou worden aangewezen. Hij besloot zijn artikel met op te merken, dat de schuld van de kabinetten Beel en Drees en de schuld van ons volk groter en belangrijker zijn dan de schuld van onze soldaten, zelfs wanneer dezen misdaden hebben bedreven.

Mijnheer de Voorzitter! Tegen deze voorstelling van zaken moeten wij met alle beslistheid opkomen. Ook wij hebben destijds aan het adres van deze kabinetten verwijten gericht, maar niet omdat zij tot het gelasten van politionele akties waren overgegaan. Vanaf het begin dat wij er van overtuigd waren, dat de regering in 1947 niet anders kon handelen dan zij deed toen zij een politionele aktie gelastte. Dit was niet alleen met het oog op onze troepen noodzakelijk, maar vooral ook om de Indonesische bevolking, die zeer te lijden had onder het optreden van Indonesische benden.

De feiten, waarmee het kabinet-Beel dit optreden destijds verdedigde, spraken dan ook een duidelijke taal op dit punt. Nadat toch op 14 oktober 1946 een bestand was gesloten en op 25 maart 1947 de overeenkomst van Linggadjati was ondertekend, werd het bestand volgens berichten van de Luitenant-Goevemeur-Generaal door de repu- bliek wel meer dan duizendmaal geschonden. Van 25 maart tot 15 juni 1947 hadden er 317 beschietingen plaats van de Nederlandse patrouilles en stellingen; honderd tweeënveertig gevallen van vernieling en ondermijning van bruggen en andere objekten, alsmede aanleg van mijnenvelden. Voorts waren er 156 gevallen van aanleg van versterkingen binnen en langs de demarkatielijn, van hindernissen en het opbreken van wegen, 52 gevallen van ontvoeringen, moord, rampokpartijen en brandstichting met betrekking tot de Indonesische bevolking, terwijl er wekelijks wel 25 bestuursambtenaren werden vermoord. Tijdens het bestand - en derhalve in flagrante strijd met de gedane belofte - hield de opperbevelhebber van het Indonesische leger, generaal Soedirman, tot de republikeinse strijdorganisaties een radiorede, waarin hij aanzette tot het onverminderd voortzetten van de strijd. Tijdens het bestand zijn dan ook tal van Nederlandse militairen gesneuveld of aan hun verwondingen overleden. De regering was dan ook wel verplicht om tot de politionele akties over te gaan. Zij kon en mocht niet langer lijdelijk aanzien, dat haar militairen werden afgemaakt en de bevolking werd getiranniseerd. Bovendien was het nodig dat de duizenden, die in kampen en gevangenissen opgesloten zaten, onder wie tal van van vrouwen die gedwongen werden in konkubinaat te leven, bevrijd werden.

De tweede politionele aktie van 1948 onder het kabinet-Drees was al evenzeer noodzakelijk

wegens de door de republiek uitgeoefende terreur met schending van het bestand. Volgens officiële rapporten werden in Midden-Java verscheidene dessahoofden het slachtoffer van bende-overvallen, zodat vele dorpshoofden de nacht niet in hun woning durfden door te brengen. Velen werden door guerrillabenden ontvoerd en vermoord, terwijl hun huizen in brand werden gestoken.

Gezien de vreselijke toestanden die in Indonesië heersten, ondanks het verdrag van Lingadjatti en het overeengekomen bestand, zouden de toenmalige regeringen hoogst onverantwoordelijk hebben gehandeld, wanneer zij niet tot de politionele akties zouden zijn overgegaan. Met alle beslistheid moeten wij daarom opkomen tegen het opwerpen van de valse beschuldiging, dat de toenmalige regeringen als de hoofdschuldigen voor de gepleegde wandaden van Nederlandse militairen moeten worden aangemerkt.

Wat tenslotte de gebeurtenissen op Zuid-Celebes betreft, zou ik hierop, na alles wat hierover hedenmiddag reeds werd opgemerkt, niet diep ingaan. Het staat vast dat er door de extremisten een gruwelijk terreur op de bevolking werd uitgeoefend, waartegen alleen door een krachtig optreden een einde kon worden gemaakt. Daaraan werd niet alleen door Nederlandse militairen deelgenomen, maar ook door de getyranniseerde Indonesische bevolking zelf. Daar nu het toenmalige Kabinet in 1950 van oordeel was, dat tegen kapitein Westerling tot geen vervolging kon worden overgegaan, is het aannemelijk dat ook tegen anderen geen vervolging plaats had.

De heer Den Uyl heeft betreffende de Zuid-Celebeszaak het instellen van een parlementaire enquêtekommissie bepleit, doch wij betwijfelen zeer of dit wel nodig en gewenst is. Wij zullen echter gaarne het oordeel van de regering hierover vernemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juli 1969

De Banier | 10 Pagina's

EXCES EN RECES

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juli 1969

De Banier | 10 Pagina's