Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Daer wert om 't seerste uytgekreten: over gemeentezang in de Nederlanden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Daer wert om 't seerste uytgekreten: over gemeentezang in de Nederlanden

Waardevolle bijdrage tot geschiedschrijving van gereformeerde kerkmuziek

9 minuten leestijd

"Daer wert om 't seerste uytgekreten". Zo luidt de titel van de dissertatie van dr. Roelof Jan Luth. Al te lang wacht deze dissertatie op een bespreking. Dr. Luth heeft aan de Groninger theologische faculteit een uitstekend proefschrift verdedigd, waarvan het de bedoeling was om bijdragen te leveren aan een geschiedschrijving van de gemeentezang in het Nederlandse gereformeerde protestantisme tussen ongeveer 1550 en ongeveer 1852 (de inhoudsopgave geeft dit jaar aan alsmede de titel, terwijl het hoofdstuk zelf als titel 1750-1850 vermeldt).

In werkelijkheid heeft de heer Luth veel meer gedaan dan hij in de ondertitel belooft. Hij heeft tekstmateriaal geïnventariseerd, hij heeft orgelgeschiedenis over de onderhavige periode geschreven, hij heeft een stuk kerkzanggeschiedenis aangereikt. En hij heeft dat alles gedaan binnen de context van de gereformeerde leer en kerk en haar geschiedenis. We hopen dat de schrijver de gelegenheid zal vinden om wat hij ons hier in extenso biedt, samengevat en vermeerderd met een soortgelijk overzicht voor de tijd na 1850, op de markt te brengen als geschiedenis van gereformeerde kerkmuziek in de Nederlanden.

In klare taal en niet mis te verstane bewoordingen vertrouwt Luth zijn bevindingen toe aan het papier. Hij vermijdt zoveel mogelijk het "misschien" en "vermoedelijk" en poneert waar enigszins mogelijk stellingen: zo is het, zo zal het zich hebben voorgedaan, dat moeten wij ervan denken. Het is een verademing om een proefschrift in deze stijl te lezen, wanneer men eraan gewend is na enkele honderden bladzijden in de meeste gevallen nog niet meer dan vermoedens, mogelijkheden en nieuwe benaderingswijzen te hebben gehoord. Deze stijl, gevoegd bij de vele ontdekkingen die Luth heeft gedaan, maakt het boek nog extra aangenaam èn belangrijk,

In even duidelijke taal spreekt de schrijver waardeoordelen uit over bronnen en andere materialen die hij benut heeft. Hij zal het mij niet euvel duiden dat ik op dit punt toch enige kritische opmerkingen wil maken. Ik beperk me daarbij tot het eerste deel van zijn proefschrift, een periode op het gebied waarvan ik me als enigszins competent beschouw.

Gezangenkwestie

Ten eerste verbaast het me, dat de heer Luth weinig of geen relaties legt met de Middeleeuwen. In dat geval zou hij bij de gezangenkwestie mogelijk tot andere conclusies zijn gekomen. Ik kom daar nog op terug. In dit verband vraag ik mij af waarom "Een eygen geschrift Davids, boven 't getal der 150. Psalmen, uyt de Griecksche Bibels in Nederduytschen dichte gestelt, door D. Abr. van der Meer", voor zover ik gezien heb, geen aandacht krijgt in het proefschrift van de heer Luth. Nemen we aan dat Abraham van der Meer de rector van de Latijnse school te Zierikzee was, die leefde van 1582 tot 1632, en zien we dat in de late zestiende-eeuwse uitgaven van Datheen het gedicht nog niet voorkomt in tegenstelling tot sommige zeventiende-eeuwse uitgaven van Datheen, dan moet toch ergens tussen 1590 en 1660 dit lied in zwang gekomen zijn én zich een plaats veroverd hebben onder de Enige Gezangen.

Technische perfectie

In sommige gevallen citeert Luth de zestiende-eeuwse teksten op een manier die niet geheel recht doet aan de regels voor het uitgeven van historische bescheiden in opdracht van het bestuur van het historisch genootschap. Samengevoegde woorden die wij thans in twee woorden onderbrengen, bewijzen dit. Een proefschrift van dit soort vereist perfectie in deze technische aangelegenheid. Inhoudelijk heeft Luth de neiging om kerkelijke bronnen en kerkelijke verhoudingen niet ten volle te laten wegen. In het geval van de impopulariteit van Utenhove en diens psalmberijming rept hij niet of nauwelijks van de kerkelijke verhoudingen te Emden, terwijl die toch zo belangrijk zijn voor de schroom van vele Nederlanders om iets anders voor volwaardig aan te zien dan datgene wat rechtstreeks uit de lijn van Calvijn voortkwam en vrij was van elke lutherse of nationaal-gereformeerde smet.

Psalmen in Bergen

Luth kan een opmerking over Bergen op Zoom niet plaatsen, waar het zingen van psalmen buiten de kerken of huizen ongeoorloofd was. Hij spreekt van een vaag bericht. Wie echter kennisneemt van de kerkelijke verhoudingen in het markiezaat van Bergen op Zoom en het standpunt van Oranje temidden van de geschillen tussen rooms-katholieken en protestanten van verschillende snit in Bergen, kan een opmerking als deze heel goed plaatsen: de calvinisten mochten in het markiezaat geen ergernis geven noch grijpen naar de macht in het openbare leven.

Onbegrijpelijk is in dit verband evenzeer, dat Luth niet aangeeft dat Bonaventura Vulcanius, in zijn verdediging, van Marnix en diens berijming, een heel bepaalde kerkelijke partij vertegenwoordigde en daarom in een kwaad daglicht stond bij de Zuidhollandse particuliere synode, die overigens met geen woord Marnix' berijming bestreed, zoals Luth ten onrechte meent.

Liederen en liturgie

Het was te verwachten dat een belangrijk deel van Luths proefschrift gewijd zou zijn aan de functie van het zogenaamde vrije lied, ofwel wat er buiten de psalmen in de gereformeerde liturgie(ën) gezongen werd. Luth komt tot de conclusie dat er veel meer gezongen is dan wij vermoeden, en hij probeert te localiseren waar wat gezongen werd. Ook in dit verband komt Emden uitvoerig ter sprake. Een Liedboek van de gemeente aldaar, uit 1574, bevat, aldus de schrijver, vijf gezangen die vóór de psalmen zijn afgedrukt. Het merendeel had een functie in de Emdense liturgie. Het verwarrende is nu, dat Luth door elkaar van gezangen en van onderdelen van de liturgie spreekt. Het ware mijns inziens verstandig geweest wanneer hij hier nauwkeurig onderscheid had gemaakt en zich maar niet de vraag had gesteld, in welke gewesten men zich hield aan de synodale bepalingen inzake de gezangen en waar niet, doch hoe het stond met de gelijkheid of ongelijkheid in de te volgen orde van dienst tussen de verschillende steden en gewesten.

Dat het Emder boekje gereformeerd wil zijn en zelfs calvinistisch, bewijst de vermelding van Marlo alias Augustin Marlorat, de Franse martelaar-predikant die door zijn kanttekeningen in latere Deux-aes-bijbels zoveel bekendheid heeft gekregen. De kanttekeningen van Marlorat moesten namelijk die van Luther vervangen en aan de Deux-aes-bijbel een calvinistisch karakter geven. En zo was het in dit Emder gezangboek gesteld met de gebeden van Marlorat. Datheen plus Marlorat vormden garantie voor calvinistische eenheid.

Middeleeuwen

Toen ik erop wees dat Luth geen of .weinig relaties met de Middeleeuwen legt, bedoelde ik daarmee het inzicht dat allerlei vaststaande liturgische elementen, zo niet uit de Middeleeuwse kerk dan toch uit de vroege kerk, wel degelijk een punt voor de gereformeerde vaderen hebben gevormd. Wanneer bij voorbeeld op grond zowel van aardrijkskundige nabijheid als van spelling Luth de versie van "O Lam van God onschuldig" bij het avondmaal in Groningen herleidt tot een Emder gezang, geeft zo'n opmerking er slechts blijk van dat hij voorbijgaat aan de waarde van het "Agnus Dei" in de avondmaalsliturgie der kerk. Dat theologische nabijheid van Emden ten opzichte van Groningen tot het gebruik van het "Agnus Dei" heeft bijgedragen, geloof ik gaarne, maar dat heeft niet direct met aardrijkskundige ligging en spelling te maken.

Betekenis van Wezel

Luth verbindt het Convent van Wezel (1568) met het muziekonderwijs, dat nodig was om de gemeente te leren zingen in de eredienst. Me dunkt dat hij de betekenis van het convent overschat, of beter gezegd, hij gaat nauwelijks in op de omstreden waarde van het convent als rechthebbende vergadering van de zich ontwikkelende kerk. Het gereformeerde kerkrecht heeft zich immers in onze landen niet ontwikkeld vanuit Wezel, doch vanuit Emden 1571. En dit heeft ook gevolgen voor de bepalingen inzake de kerkmuziek.

In het kader van Wezel spreekt Luth dan over een kinderkoor en het voorzingen van de kinderen in de kerk. Ik vrees dat hij een citaat uit de kerkorde van Groningen verkeerd uitlegt. Er staat daar niet, dat de kinderen de psalmen opzeggen en vervolgens „te recht singen", maar er wordt bedoeld dat ze de Zondagen van de Heidelberger opzeggen en de psalmen zingen als ondersteuning van de gemeentezang.

Zijn opmerking met betrekking tot de classis Dordrecht is zinvoller, namelijk dat de kinderen de gemeentezang zouden ondersteunen. Daar is mijns inziens de term kinderkoor enigszins misleidend. De kerk kende geen koren in de liturgie. Ook Calvijn kende in Geneve geen kinderkoor. De Geneefse kerkorde, door Luth tot staving van zijn veronderstelling aangehaald, spreekt van invoering van gemeentezang vóór en na de predikatie. Om daarmee een begin te maken, moet men met de leerlingen (schoolkinderen) kerkliederen oefenen. Dan zal op den (duur de hele gemeente kunnen meezingen.

Borden

Luth haalt uit een bepaling van Wezel het gebruik van borden bij het muziekonderwijs, en hij meent dat ik de tekst van het desbetreffende artikel van Wezel verkeerd uitgelegd heb, toen ik sprak van de opgave van het zingen op borden vóór de dienst. Er volgt echter op artikel 33 van hoofdstuk II van de artikelen van Wezel, over borden waarop de wijze van psalmzingen en de gewoonlijke kunst van zingen worden uitgelegd, een 34e artikel; en daarin is sprake van een tweede soort bordjes, waarop aangewezen wordt welke psalmen en op welke dag die gezongen zullen worden, op  dat wie wil, tevoren kan overdenken wat er gezongen zal worden, namelijk daar waar men de psalmen niet van 1 tot 150 achter elkaar zingt.

Ik ben van mening dat de eerste borden met muziekonderwijs het niet lang gemaakt hebben, zo ze —gezien de niet-rechthebbende positie van Wezel— ooit al gebruikt zijn, en dat de laatste zijn ingevoerd en in betekenis gewijzigd zijn overeenkomstig gebruik.

Diensten en kerkdiensten

Een van de duidelijke uitspraken van Luth is, dat niet alleen op zondag maar ook door de week kerkdiensten werden gehouden. In grote gemeenten zelfs elke avond. De schrijver beroept zich hierbij op Ypeij en Dermout, en op Mensinga. Ypeij en Dermout echter maken op de aangehaalde plaatsen een nauwkeurig onderscheid tussen kerkdiensten en avondgebeden en spreken in dit verband over het instituut van de profetie. De voortdurende strijd van synodevergaderingen tegen kerkdiensten op doordeweekse feestdagen en op doordeweekse dagen in hét algemeen vond een zeker taai verzet, dat een dubbele voedingsbodem kende: deels paapse superstitiën in de Nederlandse gewesten, deels de Profetie, waar ook Ypeij en Dermout op wijzen.

De Profetie was in de landen waar Zwingli en Zurich invloed op uitoefenden, niet slechts een instituut van bijbeluitleg en propositie van kandidaten, maar ook een aanauiding van een geestelijke kring, die wij het gemakkelijkst als conventikel kunnen onschrijven. Vooral in Ostfriesland is deze dubbele betekenis van het woord duidelijk. Hier ligt mijns inziens een nieuw terrein van onderzoek naar de kerkmuziek, want wie zal ons beschrijven wat er precies wel en niet gezongen is op deze doordeweekse samenkomsten? Het is echter onjuist, te menen dat er geregelde doordeweekse kerkdiensten werden gehouden en dat dit gebruik is geworden in de gereformeerde kerk.

Nogmaals wil ik de schrijver complimenteren. Zijn boek is voor ons allen een enorme aanwinst. We hopen voor hem en voor ons, dat het aantal bronnen, waarover hij op het eind van zijn boek spreekt, zal toenemen en dat wij zo een gevarieerder beeld van de gereformeerde kerkmuziek zullen krijgen.

N.a.v.: "Daer wert om 't seerste uytgekreten ..." door Jan Roelof Luth; uitg. Van den Berg, Kampen, 1986; 2 banden ingenaaid, 564 blz., prijs 75 gulden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1988

Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's

Daer wert om 't seerste uytgekreten: over gemeentezang in de Nederlanden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 maart 1988

Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's