Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onderzoekers: Jesaja geschreven door verscheidene auteurs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onderzoekers: Jesaja geschreven door verscheidene auteurs

12 minuten leestijd

Wanneer de vraag gesteld wordt: heeft Jesaja zijn volk vertroost dan zal de bijbelvaste lezer direct denken aan het begin van Jesaja 40: „Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen". Velen zullen daarom de vraag positief beantwoorden: Jesaja heeft zijn volk vertroost en bemoedigd. Dat blijkt toch uit hoofdstuk 40? De meeste geleerden die zich met het Oude Testament bezig houden, geven echter een ontkennend antwoord. Volgens hen is dit hoofdstuk, evenals veel andere gedeelten, niet van Jesaja zelf afkomstig. Hooguit eenderde kan van deze profeet zijn, de rest van zijn boek bestaat uit latere toevoegingen en bewerkingen. Hoe komt men tot dit standpunt?

De eerste geleerde die systematisch probeert aan te tonen dat Jesaja geen eenheid vormt, is J. C. Döderlein, een Duitse hoogleraar. In 1775 pubHceerde hij zijn ideeën. Jesaja leefde ten tijde van koning Hizkia, dus geruime tijd voordat Jeruzalem verwoest werd. En toch heeft Jesaja het al over de val van deze stad. Hoe wist hij dat? En hoe kon hij zo lang van tevoren de naam weten van koning Kores (Cyrus), die de Joden toestemming zou verlenen naar hun land terug te keren? Meer dan 150 jaar later zou dat pas gebeuren! Bovendien worden in hoofdstuk 40 en volgende woorden van vertroosting gesproken tot de ballingen. Maar wat voor zin hadden deze woorden ten tijde van Jesaja? De ballingschap was nog aanstaande. Woorden van waarschuwing en vermaning zijn dan nodig, geen woorden van vertroosting.

Döderlein trok daarom de conclusie, dat het boek in twee gedeelten gesplitst moet worden. Vanaf hoofdstuk 40 is iemand anders aan het woord. Deze onbekende profeet moet tijdens de ballingschap geleefd hebben, in Babel. Dan klopt het allemaal veel beter. Kores was natuurlijk al aan de macht en de onbekende profeet vertroostte zijn volk met de boodschap, dat ze eindelijk mochten terugkeren naar Palestina.

Deze theorie kreeg al gauw veel aanhang. De onbekende profeet werd „Deutero-Jesaja" genoemd, d.w.z. „Tweede-Jesaja". Bestrijding bleef echter ook niet uit. Verscheidene geleerden wezen erop, dat in het eerste deel van Jesaja, hoofdstuk 1-39. diverse voorzeggingen voorkomen. Zo wordt bijv. in hoofdstuk 13 de val van Babel reeds aangekondigd. En als Jesaja dat wel vooruit geweten heeft, waarom kon hij dan niet de terugkeer uit de ballingschap profeteren? Dat is een sterk argument. Maar in plaats van terug te keren, ging men verder op het ingeslagen pad en hoofdstuk 13 en verscheidene andere gedeelten in de eerste 39 hoofdstukken werden gewogen en te licht bevonden. Over de moeilijkheid dat 13:1 nadrukkelijk spreekt over Jesaja, stapte men heen.

Trito-Jesaja

B. Duhm is de volgende geleerde die een wending brengt in het onderzoek. Dat gebeurde in 1892. Volgens hem vormen de hoofdstukken 40-66 geen eenheid. Ook hier moet gesplitst worden. : De hoofdstukken 56-66 zijn door de derde profeet te boek gesteld: ,,Trito-Jesaja". Deze laatste profeet moet na de ballingschap in Palestina geleefd hebben. Zo hebben we dus te maken met drie profeten. Deze indeling is echter niet nauwkeurig genoeg, want zoveel heeft Duhm wel van zijn voorgangers geleerd, dat hij aanneemt, dat binnen deze drie gedeelten (1-39, 40-55 en 56-66) nog allerlei toevoegingen van anderen staan. Duhm komt er toe een derde profeet aan te nemen, omdat in het slot van het boek de teruggekeerden uit de ballingschap aangesproken worden. En als Jesaja geen profetieën heeft gericht tot de ballingen, is het onwaarschijnlijk dat Deutero-Jesaja (die tijdens de wegvoering leefde) profeteerde tot de teruggekeerden in Palestina. Het voert te ver om nog meer namen van onderzoekers te noemen. Later werd de twijfel uitgesproken of Trito-Jesaja een eenheid was. Het leek velen waarschijnlijker dat de hoofdstukken 56-66 uit allerlei losse fragmenten waren opgebouwd. Op het ogenblik worden meestal ongeveer 25 van de 66 hoofdstukken aan Jesaja zelf toegeschreven.

Resultaat

Uit dit korte historische overzicht kunnen wij drie dingen leren: a. De Deutero-Jesajatheorie, die in eerste instantie vrij onschuldig lijkt (wat geeft het als een ander ook een stukje heeft geschreven?) heeft vergaande consequenties. Hooguit ruim eenderde is oorspronkelijk en de rest van het boek wordt verspreid over onbekende personen die geruime tijd na elkaar geleefd hebben, b. Het argument dat steeds weer terugkeert is: voorzegging op lange termijn is onwaarschijnlijk «of onmogelijk, c. De tijd waarin de nieuwe theorie is ontstaan. Het is kort voor de Franse revolutie, het tijdperk van de Verlichting. De mens wordt mondig verklaard en de kerkelijke traditie wordt aan de kant geschoven. God wordt meestal nog wel beschouwd als de Schepper, maar de geschiedenis verloopt nu volgens de natuurwetten. God doorkruist Zijn eigen wetten niet. Wonderen zijn dan ook uitgesloten. En een directe openbaring aan de profeten is onwaarschijnlijk. Aangezien de mensen nu ook niet weten wat er in de toekomst zal gebeuren, konden de profeten vroeger dat evenmin. Nu begrijpen wij het hoofdargument van Döderlein: het past niet in de gangbare filosofie dat Jesaja de naam van Kores wist!

Veel andere zaken zijn later aangevoerd ter staving van de theorie. Vooral moeten verschillen in taal en stijl genoemd worden. De stijl van Jesaja, de zoon van Amoz, zou kort en bondig zijn en de gedachtengangen weloverwogen.

In het tweede deel is de stijl heel anders. En er worden andere woorden en uitdrukkingen gebruikt. Daar kan ik op dit moment niet op ingaan. In het tijdschrift ,,Bijbel en Wetenschap" nr. 35 heb ik daar iets over gezegd en verdere literatuur vermeld. Slechts op het boek van Rachel Margalioth ,,The Indivisible Isaiah" wil ik hier attent maken. Zij heeft honderden uitdrukkingen met elkaar vergeleken en komt tot de conclusie dat er slechts één auteur geweest kan zijn.

Voorzegging

Het lijkt een sterk punt voor de Deutero-Jesajatheorie, dat Kores met name genoemd wordt (hoofdstuk 44v.). Terecht wijst men erop, dat voorzegging van namen niet gebruikelijk is in de Schrift. Maar „niet gebruikelijk" is niet hetzelfde als ,,onmogelijk". Want er zijn voorbeelden te noemen. Wanneer Jerobeam een altaar maakt te Bethel, komt een profeet naat hem toe met de mededeling dat een zoon van David, met name Josia, mensenbeenderen op dat altaar zal verbranden. Drie eeuwen voordat Josia leefde! (1 Kon. 13:2 en 2 Kon. 23:16). Zo is ook de geboorteplaats van de Messias zeven eeuwen voor die tijd aangekondigd door Micha (Micha 5:1 en Matth. 2:6). In dit laatste gevalis.de naam niet nieuw, maar het is toch een voorbeeld van kennis van toekomstige gebeurtenissen waarbij de naam belangrijk is, een kennis die alleen maar mogelijk is door openbaring. Iedereen is het erover eens, dat het zesde hoofdstuk (het roepingsvisioen) van Jesaja zelf is. Het is opvallend, dat ook in dit gedeelte gesproken wordt over de toekomst, namelijk de toekomstige verwoesting van Juda door Nebukadnezar.

Toch zijn alle problemen zo nog niet uit de weg geruimd. Want, al is het zo, dat er meestal veel te weinig rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van goddelijke openbaring, veel geleerden wijzen op het volgende: in hoofdstuk 40 en volgende is er geen voorzegging van de ballingschap. De ballingschap wordt niet aangekondigd als iets dat in de toekomst te wachten staat, maar die wordt verondersteld. De schrijver gaat uit van een bestaande situatie. En in die omstandigheden kondigt hij de terugkeer aan. Daarom moet hij wel temidden van de ballingen verkeerd hebben. Het is toch zeer onwaarschijnlijk dat Jesaja zijn volk vertroost heeft, terwijl ze door hun zonden de toorn van God opriepen en daarmee de ballingschap? 

Onafwendbaar

Dit zijn belangrijke bezwaren. Om met het laatste te beginnen: de ballingschap was niet meer ver weg. Het rijk van de tien stammen was reeds weggevoerd. Het zag er naar uit dat Juda hetzelfde lot zou overkomen. Dreiging met wegvoering was niet meer nodig, dat lot was onafwendbaar. En in die situatie is het goed mogelijk dat Jesaja hen, die vol zorg de toekomst zagen en twijfelden of God Zijn volk nog genadig wilde zijn, vertroostte: de straf zou niet altijd duren. Zo is het ook mogelijk dat in de profetieën de ballingschap verondersteld wordt. Want pas daarna zal er licht opdagen in de duisternis. Het is overigens gebruikelijk bij de profeten om de toekomst zo voor te stellen alsof die reeds tegenwoordig is. Denk aan de bekende tekst „Want een.Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven" (Jes. 9:5). De Messias is als het ware reeds aanwezig!

Het is trouwens opvallend, dat zowel in Deutero- als in Trito-Jesaja, soms gesproken wordt over het verwoeste Jeruzalem en de ballingschap, maar dat andere keren het bestaan van stad en tempel verondersteld wordt en van het volk gesproken wordt alsof het in Kanaan verblijft. De keurige scheiding die men tussen het tweede en het derde gedeelte van het boek Jesaja aanbrengt, klopt helemaal niet. De enige mogelijkheid om tot een bevredigende verklaring te komen is, dat men uitgaat van de telkens blijkende neiging van de profeten om het toekomende als tegenwoordig voor te stellen. Zij leven zich in de toekomst zo in, alsof de te verwachten stiuatie reeds bestaat. Daarbij lopen bestaande en toekomstige zaken wel eens door elkaar. Na de ballingschap werd er nauwelijks of geen afgoderij bedreven. Toch komt dit in hoofdstuk 44 uitgebreid aan de orde. Nogmaals: de enige mogelijkheid om dit goed te verklaren is, om aan te nemen dat alles van Jesaja afkomstig is.

Deuteronomium

Meestal wordt gedacht dat de profeten de eersten zijn die met de ballingschap dreigen. Maar reeds in de Wet wordt de mogelijkheid van wegvoering onder ogen gezien. De Kanaanieten worden uitgeroeid vanwege hun zonden (Gen. 15:16). Als de Israëlieten zich op dezelfde wijze zullen gaan gedragen, zullen ook zij gestraft worden. Het land Kanaan is slechts voorwaardelijk eigendom. Daarom is het begrijpelijk, dat de zonde gestraft zal worden met verdrijving uit het land (Deut. 4:27; 28:37,64). Wanneer de Israëlieten zich in dat vreemde land zullen bekeren, mogen de overgeblevenen weer terugkeren (Lev. 26:45; Deut. 30:5). Deze boodschap kreeg het volk Israël reeds voor de intocht in Kanaan. En de profeten grijpen daarop terug. Het is daarom niet juist om te zeggen, dat Jesaja de ballingschap en de terugkeer niet voorzegd kan hebben. Maar helaas wordt in het onderzoek van de Bijbel veel te veel vergeten, dat de profeten teruggrepen op de Wet. Nog kort een paar andere argumenten tegen de Deutero-Jesajatheorie. In de eerste plaats het getuigenis van het Nieuwe Testament. Jesaja wordt daar als de auteur van het gehele boek beschouwd. Citaten uit het eerste en tweede gedeelte worden beide aan Jesaja toegeschreven (Matth. 3:3; 12:17v.; Luk. 3:4; Hand. 8:28vv.; Rom. 10:16, 20). Heel belangrijk is Joh. 12. Hier .wordt zowel Jes. 6 als Jes. 53 geciteerd, met drie keer de vermelding van de auteur: de profeet Jesaja (vs. 38-41). Voor niet-christenen heeft dit argument weinig waarde, maar voor hen die het Nieuwe Testament beschouwen als het gezaghebbende Woord van God, behoort dit anders te liggen.

Anonimiteit

Een tweede tegenargument is de anonimiteit van Deutero-Jesja. Hij wordt meestal beschouwd als de grootste profeet van het Oude Testament. Hoe is het mogelijk dat zijn naam verloren is gegaan? Hoe kan het dat zijn werk aan dat van een veel vroegere, minder grote profeet is toegevoegd? Deze anonimiteit is erg vreemd. Want omdat er veel valse profeten waren, vroegen de hoorders vaak om een legitimatie. Jesaja kon wijzen op zijn roeping (hoofdstuk 6). Maar hoe kon Deutero-Jesaja zich legitimeren? Moest dat gebeuren door bedrog, door alles op naam van een ander te zetten?

Ten derde kan gewezen worden op de Septuaginta en op het apocriefe geschrift Jezus Ben Sirach uit de 'tweede eeuw voor Christus. Geen spoor is daarin te ontdekken van een meervoudig auteurschap. Sinds kort komt daar het Jesajahandschrift van Qumran nog bij. Dit handschrift dateert ook uit de tweede eeuw voor Christus. Hoofdstuk 39 eindigt bijna onderaan een kolom. Zonder onderbreking volgen de eerste woorden van hoofdstuk 40. Wanneer aan de overschrijver een overlevering bekend was, dat een ander dit gedeelte had geschreven, zou hij waarschijnlijk wel bovenaan de volgende kolom begonnen zijn, zodat er een opening was tussen beide gedeelten.

Deze geschriften maken duidelijk, dat Duhm ongelijk heeft met zijn standpunt dat het boek Jesaja tot in de eerste eeuw voor Christus allerlei bewerkingen en toevoegingen heeft ontvangen. Velen vinden het niet erg als Jesaja niet alles zelf geschreven heeft. Wat geeft het als een ander ook iets geschreven heeft? De boodschap is er toch niet minder om? Hopelijk is na het bovenstaande duidelijk geworden, wat er aan de hand is, welke vooronderstellingen de Deutero-Jesajatheorie bepalen en welke consequenties er aan verbonden zijn.

Betrouwbaarheid

De volledige betrouwbaarheid van de Bijbel is hier in het geding. Een Bijbelboek wordt volledig uit elkaar gehaald en daardoor de boodschap grondig verminkt. Echter: Jesaja is niet slechts een oordeelsprofeet. Hij mocht zijn volk wijzen op de goddelijke barmhartigheid, reeds voor de uitvoering van de straf! „Hij zal zijn volk niet eindeloos kastijden. Noch eeuwiglijk Zijn gramschap ons doen lijden" (Ps. 103). Wanneer we met verkeerde vooronderstellingen de Bijbel benaderen, blijft er niet veel heel. Het zal u niet verbazen, dat veel andere boeken in het Oude Testament een soortgelijke benadering hebben ontvangen. A. Rutgers (in de vorige eeuw hoogleraar te Leiden) vraagt zich terecht af: „Als men het resultaat van sommige geschriften aanneemt, zou men tot de gedachte moeten komen, dat het oude Israël, wat de meest begaafde mannen betreft, uit slimme en goddeloze bedriegers bestaan had, die, met groot talent schrijvende, hun eigen werk voor dat van vroegere, door God met buitengewone openbaringen begunstigde, Profeten wilden doen doorgaan?  Zulk eene valschheid mag aan Israël niet worden ten laste gelegd. Maar bovendien, als nu de schriften van Mozes, David, Jesaja, Daniël en zovele anderen voor onecht verklaard worden, wat maakt men dan van het O.T.? Kunnen die geleerden nog voorstanders des Bijbels heeten en Bijbel-vrienden genoemd worden, die door de verwerping van zeer vele boeken toonen, dat zij met de hevigste bestrijders van Gods openbaring heulen en aan den Bijbel alle kracht en waarde trachten te ontrooven?"

Het is krasse taal van Rutgers. Hij laat het echter niet bij beschuldigingen maar gaat zeer gedetailleerd in op de argumenten van de anderen in zijn boek: „De echtheid van het tweede gedeelte van Jesaja". In deze tijd is het misschien iets te scherp gezegd. Want velen gaan niet meer de oorsprong en vooronderstellingen van allerlei theorieën na, maar accepteren al heel gauw de gangbare wetenschap. Zij menen, dat wij niet anders kunnen. Ik hoop echter dat deze heel beknopte uiteenzetting duidelijk heeft gemaakt dat er ook een andere wetenschapsbeoefening mogelijk is. Daarbij hebben wij de leiding van de Heilige Geest nodig om onderworpen te zijn aan de Schrift in plaats van over haar te heersen  „Spreek, want Uw knecht hoort!'

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1983

Reformatorisch Dagblad | 34 Pagina's

Onderzoekers: Jesaja geschreven door verscheidene auteurs

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1983

Reformatorisch Dagblad | 34 Pagina's