Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NEDERLANDSE PREDIKANTENREGISTERS  EN - BOEKEN VAN EEN EEUW GELEDEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NEDERLANDSE PREDIKANTENREGISTERS EN - BOEKEN VAN EEN EEUW GELEDEN

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer men begonnen is in de protestantse gemeenten lijsten aan te leggen met de namen en de jaren van de bediening van hen, die in vroeger tijd als predikant in de plaatselijke gemeente hebben gewerkt, is niet meer na te gaan. Waar deze gewoonte in zwang kwam, was men zich ervan bewust een apostolische vermaning (Hebr. 13:7) na te volgen zoals de veelvuldige vermelding van dit woord aantoont. Het opstellen van lijsten van ambtsdragers was trouwens al een oudchristelijke gewoonte, komt bovendien ook buiten de kerk alom voor. Men mag misschien ook veronderstellen, dat er in het protestantisme een zekere behoefte bestond om - als een parallel van het streven om met correcte bisschopslijsten de apostolische successie aan te tonen? - de gemeenten via een eigen predikantenlijst te verbinden met de eeuw der reformatie. Het is trouwens heel begrijpelijk dat men de lokale kerkgeschiedenis beschrijven en conserveren wil met behulp van de 'naamketen' van de vroegere predikanten. Omstreeks 1700 verschijnen de eerste lijsten van gereformeerde classes in druk en in de loop van de achttiende eeuw worden bijna alle provincies op deze wijze bewerkt. Wanneer in 1802 Joh.H. Brans een vervolg geeft op het kerkelijk register van M. Soermans over Zuid-Holland (dat liep tot 1702), somt hij de bestaande registers op; alleen Zeeland en Drente ontbreken nog. De achttiende-eeuwse registers zijn dikwijls uitvoerig over de persoonlijke en ambtelijke omstandigheden der predikanten, helaas wordt men vaak over de gebruikte bronnen in het onzekere gelaten. Met het maandelijkse kerknieuws uit de Boekzaal kon men bestaande lijsten gemakkelijk bijhouden. Men zou verwachten dat in de loop van de negentiende eeuw het beschikbare materiaal zou worden bewerkt tot een register dat alle predikanten van alle gemeenten in ons land sedert de reformatie zou behandelen. De remonstranten en de lutheranen die het in dit opzicht natuurlijk gemakkelijker hadden dan de hervormden, hadden sedert resp. 1847 (toen dr Joannes Tideman zijn voortreffelijke Biographische naamlijst publiceerde) en 1777 (toen de Naamrol van de lutheranen verscheen), reeds hun aandeel geleverd.

Voorzover ik heb kunnen nagaan, is in de vorige eeuw vier maal gepoogd een register van alle Nederlandse predikanten op te stellen,

maar is het doel nergens bereikt. Toch is er op deze wijze wel belangrijk materiaal bijeengebracht, hetzij in manuscript, hetzij in gedrukte vorm, waarvan ook nu nog met vrucht gebruik gemaakt wordt. Het is m.i. dan ook de moeite waard aan deze registers eens afzonderlijk aandacht te geven.

1. VAN ALPHEN

Honderd jaar geleden, in juni 1878, verscheen voor het eerst het Nieuw kerkelijk handboek, oftewel Van Alphen - een term, bij allen, die zich met de Nederlandse predikantenwereld bezighouden, welbekend - . De volledige titel van de eerste editie luidt: Nieuw kerkelijk handboek, omvattende al de door den Staat gesubsidieerde protestantsche kerkgenootschappen. Met voorkennis van het Departement van Financien uit officieele bronnen zamengesteld en van aanteekeningen voorzien. Het was geredigeerd door M.W.L. van Alphen (1828-1919), hoofdcommies bij het Dept. van Financien, afd. erediensten. Het boek telt 887 en xl bldz. en is gedrukt door fa. C. Blommendaal in Den Haag. Eerst iets over Van Alphens werk in het algemeen voordat zijn predikantenlijsten aan de orde komen.

De Van Alphen, zoals wij die thans kennen (sedert enige tijd een tweejaarlijkse uitgave) is in hoofdtrekken nog hetzelfde werk als de editie van 1878. Men vindt er alle protestantse gemeenten in opgesomd mét hun voorgangers en hun tractement, waarbij gegevens over niet-dienstdoende, bijzondere, emeriti-predikanten e.a., het theologisch hoger onderwijs, de kerkelijke besturen, e.d. Toch had de eerste uitgave een andere opzet, dan wij met de Van Alphen uit onze tijd voor ogen zouden denken. Van Alphen gaf in 1878 niet alleen de zojuist genoemde gegevens, maar bood daarenboven van alle protestantse kerken een historisch overzicht, m.n. wat betreft de bestuursinrichting, vermeldde per gemeente ook het een en ander over de ligging van de plaats, het onderwijs, de vervoersgelegenheid e.d., de namen van de eerste hervormde predikant zowel als diens opvolgers ten tijde van de invoering van het Algemeen Reglement (1816) en de wijzigingen daarop (1852), alsmede een specificatie van de bestanddelen van het tractement. Soms werden nog bepaalde historische details uit de geschiedenis van de gemeente, het kerkgebouw of het kerkmeubilair vermeld. Over 174 gemeenten gaf een bijlage voorts gedetailleerde opgave van de uitoefening van het collatierecht. Men mocht dus terecht van een handboek spreken. De editie van 1878 was bedoeld als een eenmalige;

vandaar dat Van Alphen niet sprak van b.v. een jaarboek. Wel kondigde hij jaarlijkse supplementen aan, waarop men ook kon intekenen; deze verschenen dan ook in 1879 en 1880. Het derde vervolg was 'tevens ingerigt als compleet dominé's boekje' (1881), d.w.z. dat Van Alphen zich nu niet beperkt had tot vermelding der nieuwste wijzigingen, maar opnieuw alle predikanten per gemeente had opgesomd. Geleidelijk groeide de behoefte om ook telkens over het andere materiaal uit de eerste editie te kunnen beschikken. Hieraan kwam Van Alphen, wie kennelijk geen moeite teveel was om zijn werk zogoed mogelijk aan aller wens te laten voldoen, weldra tegemoet. Zo verdween dan de aanduiding 'vervolg' van het titelblad en ook werd de afzonderlijke telling van de 'complete dominé's boekjes' niet langer volgehouden. Van 1884 af luidde de titel: Nieuw kerkelijk handboek tevens compleetpredikantenboek en zo is het nog.

Dat oorspronkelijk de aanduiding 'compleet dominé's boekje'niet maar - zoals de tegenwoordige gebruiker zou kunnen denken - een nadere omschrijving was van Nieuw kerkelijk handboek, wordt ook duidelijk als men Van Alphens werk vergelijkt met soortgelijke uitgaven uit de vorige eeuw. Tot (voorzover ik weet) 1881/1882 verscheen het Naamregister der predikanten bij de hervormde, christelijk gereformeerde, evang. luthersche, hersteld luthersche, doopsgezinde en remonstrantsche gemeenten in het Koningrijk der Nederlanden (enz), in de laatste edities een uitgave van H.L. van Hoogstraten, gedrukt bij A. van Hoogstraten en Zoon te 's-Gravenhage. Dit register is te beschouwen als de voortzetting van het Naamregister der predikanten zoo van de Nederduitsche als Walsche en Engelsche kerken in de Zeven Vereenigde Provinciën (enz.) dat (voorzover ik weet) sedert 1770 om de twee, drie of meer jaar werd uitgegeven te Amsterdam. Deze uitgave was met recht een domineesboek. Behalve de gegevens over de predikanten bood ze niet veel meer dan de samenstelling der besturen, de inrichting van het theologisch hoger onderwijs en de namen der kandidaten. Pas in de laatste jaargangen werden ook gegevens over de tractementen en de wijze van beroeping meegedeeld, in een tabellarische alfabetische lijst der gemeenten achterin. Het eigenlijke naamregister had daarvoor geen plaats; dit was nl. opgebouwd op de namen van de predikanten gerangschikt per ring (althans bij de hervormden). Het was ook pas in de laatste tien jaar, dat dit register de predikanten uit de niet-hervormde kerkgenootschappen had opgenomen. Nadat in 1869 een eenmalig Naamregister der doopsgezinde, luthersche, hersteld-luthersche en remonstrantsche predi-

kanten in het Koningrijk der Nederlanden (enz.) was verschenen, bij Y. Rogge te Amsterdam, was hierin verandering gekomen. Pas bij vergelijking met de uitgave, van Van Hoogstraten worden de voordelen van Van Alphens werkwijze duidelijk. Van Alphen behoefde ook niet, zoals Van Hoogstraten, naar gegevens betreffende de tractementen bij de desbetreffende gemeenten navraag te doen, maar kon die rechtstreeks uit de departementale administratie putten, die hem ook in staat stelde de mutaties bij te houden. Van Hoogstratens Naamregister verdween dan ook, nadat Van Alphens Handboek als een periodiek 'compleet dominé's boekje' was gaan functioneren. Door zijn betrouwbaarheid en volledigheid, zijn overzichtelijke opbouw, niet het minst ook door de jaarlijkse verschijning verwierf het Handboek zich spoedig een uitstekende naam. De uitgave van 1902, de vijfentwintigste, kreeg een voorwoord van prof. dr M.A. Gooszen mee, waarin bijzonder waarderend over het werk werd gesproken; men vindt hierin ook een foto van Van Alphen.

Ook nadat hij in 1895 was gepensioneerd, zette Van Alphen de uitgave voort, tot in 1900 zijn zoon de redactie overnam. M.W.L. van Alphen jr. (1864-1932) - eveneens werkzaam op de afd. erediensten, eerst als adj.-commies, sedert 1907 als commies - had zijn vader in deze taak sinds 1891 geassisteerd. Volledigheidshalve vermeld ik hier, dat de uitgave sedert 1922 door de Bond van Nederlandse Predikanten wordt verzorgd; wel prijkte de naam van Van Alphen jr. nog tot 1934 op het titelblad, maar dat was 'decoratief'. Sedert 1934 luidt het: Van Alphens Nieuw kerkelijk handboek.

Zo uitvoerig als de editie van 1878 is geen jaargang meer geweest. Wel bleef Van Alphen erop bedacht telkens gegevens te verschaffen waarom men vroeg of waarvan hij aannam dat men ze op prijs zou stellen. Op enkele onderwerpen uit dit wat verscholen materiaal wil ik hier de aandacht vestigen. Sedert 1883 was er een rubriek 'Regtspraak'; uitvoerig werd hier, per gemeente, bericht over processen betreffende kerkelijke eigendommen of betaling van renten, vacatuurgelden, collatierechten e.d. De processen die n.a.v. de doleantie werden gevoerd, werden alle verslagen in de jaargangen 1887 en volgende. Handelingen van synode-vergaderingen e.d. werden niet gepubliceerd; Van Alphen gaf echter wel nauwkeurig de gang van zaken bij de vereniging der afgescheiden en dolerende kerken in 1892 weer. Alle stukken betreffende de beroeping van de moderne predikant dr J.W. Lieftinck te Sliedrecht in 1889, waartegen een orthodoxe groepering zeer langdurig protesteerde, werden in jaargang 1891 afgedrukt. Door mededeling van de plaat-

selijke predikanten of anderszins vermeldde Van Alphen bijzonderheden over kerkelijke eigendommen, legaten e.d. Onder Beilen weid in 1884 bericht dat de beide kerkklokken gebroken waren, de grote al sedert de Franse tijd. 'Het torenwerk staat sedert jaren stil'. Ook vindt men af en toe vermeld, wanneer een gemeente de dienst op hemelvaartsdag of een tweede christelijke feestdag heeft gestaakt. Vier bladzijden lang werd in 1893 verdag gedaan van de bouw en inwijding van de hervormde kerk te Apeldoorn. Over al deze 'extra'mededelingen in de jaargangen 1878-1899 is in jaargang 1899 een register.

Bijzondere aandacht schonk Van Alphen aan de bezoldiging der predikanten, een zaak die toentertijd nog gecompliceerd was door de sterk wisselende inkomsten uit kerkelijke goederen, pastoralia enz. en die op vele plaatsen slecht geregeld was. Bijlage I van 1884 geeft een 'Staat van de rijkstractementen der predikanten', gerangschikt naar de grootte van het bedrag, variërend van f 6, — (voor Beilen, Havelte, Ruinerwolde en Emmen; anno 1978 nog steeds hetzelfde) tot f 2.280, — (voor de oudste Haagse hervormde predikant); in bijlage J zijn de bedragen vermeld per gemeente in alfabetische volgorde. In 1888 gaf Van Alphen een volledig verslag van het verhandelde over de herziening van art. 168 der Grondwet (bezoldiging der predikanten) met een overzicht van de uitgaven voor de protestantse kerken sedert 1848 en opgave van desbetreffende literatuur. Een bijzonder belang heeft nog steeds het drietal supplementen afzonderlijk uitgegeven in 1889, 1890 en 1891, waarin alles wat betrekking heeft op de bezoldiging der predikanten uit de resoluties van de Staten van Holland en West-Friesland en van Zeeland uit de jaren 1573 - 1700 is bijeengebracht.

Temidden van dit vele historische materiaal is het dan ook niet vreemd sedert 1883 predikantslijsten bij bepaalde gemeenten aan te treffen. Of Van Alphen zelf erom begon te vragen, of dat de lijsten hem eenvoudig zijn toegestuurd, is me niet bekend. Dikwijls vermeldde hij dat de plaatselijke predikant hem een lijst had toegezonden. Maar menige jaargang vermeldt in het voorbericht dat Van Alphen zelf ook uit oude nummers van de Boekzaal of uit de bibliotheek van het departement lijsten had opgesteld. Ze verschenen in willekeurige volgorde. Voor Zeeuwse gemeenten was hem hierin behulpzaam de bekende historicus J. van der Baan te Wolfaartsdijk. In 1890 werd op een uitslaande tabel de predikantenlijst van Aardenburg afgedrukt, afgestaan door de archivaris van de plaats, G.P. Roos. Toen n.a.v. het beroepen van een predikant

door de Nederlandse gemeente te Smyrna diens bezoldiging door de staatskas opnieuw moest worden bezien, moest Van Alphen uitgebreid archiefonderzoek doen; het resultaat ervan publiceerde hij in 1883 in een bijlage, met de authentieke gegevens over de komst en het vertrek van de predikanten sedert 1658.

Van jaar tot jaar nam het aantal gemeenten, waarbij een predikantenlijst kon worden gegeven, toe. In 1891 werd bij alle Overijsselse hervormde gemeenten een lijst gegeven, door bemiddeling van ds W.P. van Lindonk (voorheen te Kampen) ontleend aan de predikantenlijst van A. Moonen uit 1709 en zijn vervolgen. Bij alle waalse gemeenten verscholen lijsten in 1895, samengesteld door ds M.A. Perk, kennelijk op grond van de lijsten die F.H. Gagnebin in het 'Bulletin de la commission pour lUistoire des églises wallonnes' in 1888 had gepubliceerd.

Omstreeks 1900 rijpte het plan om met vereende krachten de nog ontbrekende lijsten samen te stellen en dan een compleet predikantenregister van alle Nederlandse gemeenten te publiceren. Daar het te hoog gegrepen bleek deze uitgave in één keer te realiseren, begon Van Alphen jr. in 1903 met de publikatie van de predikantslijsten van alle Gelderse hervormde gemeenten. In de volgende jaargangen kwamen zonder een bepaalde volgorde binnen een tiental jaren de andere provincies aan de orde, met uitzondering van Noord-Brabant en Limburg; deze beide provincies werden eerst in 1949 behandeld 1 . Tot een alomvattende uitgave is het echter niet gekomen, niet tijdens het leven van Van Alphen sr., evenmin van zijn zoon of later.

2. DE WALDKIRCH ZIEPPRECHT

Over de andere negentiende eeuwse registers kan ik korter zijn.

Onder nr. BPL 1218 berust op de Leidse Universiteitsbibliotheek het handschrift De Waldkirch Ziepprecht. Beter is het te spreken van een collectie handschriften. Ze omvat het volgende:

BPL 1218 a-e bevat, op formaat 22 x 28 cm, registers met de namen en de belangrijkste biografische gegevens (voorzover bekend) van alle hervormde predikanten in ons land, gerangschikt per gemeente, sedert de reformatie tot ca. 1880 (totaal 2147 blad-

zijden). 6PL 1218 s-v bevat registers op formaat 14'A x 22% cm met de namen enz. van alle lutherse, doopsgezinde, remonstrantse en christelijk gereformeerde predikanten uit genoemde periode. Andere onderdelen van BPL 1218 bevatten naamlijsten van emeriti uit de jaren 1819-1883, candidaten in de jaren 1874-1883, lijsten van opgeheven en gestichte gemeenten bij de Hervormde Kerk sedert 1800, lijsten met de getallen der candidaten sedert 1736, gegevens over Indische predikanten e.d. Voorts zijn er lijsten van roomskatholieke parochies in Nederland met hun pastoors in de nummers 1218 z-ag. BPL 1218 ag is een alfabetische naamlijst van de dienstdoende geestelijken der vijf Nederlandse bisdommen uit 1868. Sommige onderdelen zijn kennelijk in het net (overgeschreven, andere zijn nog duidelijk in klad gesteld. De leesbaarheid van de inkt is niet zo best.

Deze collectie verwierf de Leidse universiteitsbibliotheek in 1884 van de erfgenamen van ds Jean George de Waldkirch Ziepprecht. Dr. W.N. du Rieu, bibliothecaris van de Leidse universiteit, die de schenking had aanvaard, deelt in de 'Ned. Spectator' uit 1884 daarover het volgende mee 2 .

J.G. Ziepprecht, geboren in 1807, was van 1832 tot 1840 legerpredikant; daarna stond hij als hervormd predikant te Katwijk a.d. Rijn, vanwaar hij in 1844 na het ambt te hebben neergelegd vertrok naar Leiden. In 1862 verhuisde hij naar Arnhem, waar hij overleed in 1884. Door een legaat van een oom van zijn vrouw kon hij zich een onafhankelijke positie veroorloven (voorwaarde was dat de naam van de erflater De Waldkirch werd toegevoegd aan de zijne).

Als emeritus heeft De Waldkirch Ziepprecht 40 jaar lang gewerkt aan zijn predikantenlijsten. 'Meer dan eens', schrijft De Rieu, 'is de onvermoeide man verplicht geweest het geschrevene over te schrijven en om te werken, daar hij voor het invoegen van de telkens hier en daar gevondene jaartallen geen plaats meer had, en hij zwak had om zijn keurig geschreven werk duidelijk en netjes te houden. Alle opgaven omtrent de predikanten tekende hij eerst op naar tijdsorde van het dagelijksch voorvallende, en daarna schreef hij elk beroep, en bevestiging, elke vacature en emeritaat, elk overlijden van een predikant en elke tot den H. Dienst toegelaten candidaat even als elk aangenomen beroep keurig netjes in de daarvoor aangelegde lijst of bij de desbetreffende gemeente'. Het was Du

Rieu onbekend of Ziepprecht het plan had om het handschrift uit te geven. Hoe dit zij, tijdens zijn leven mocht dit handschrift wel met het predikaat van volledigheid gesierd zijn wat betreft de toenmaals dienstdoende en emeriti predikanten en voorzover ik heb kunnen nagaan, zijn ook de lijsten uit de zestiende - negentiende eeuw tamelijk volledig.

Over de wijze waarop Ziepprecht zijn predikantslijsten heeft samengesteld, zou nader onderzoek uitsluitsel moeten geven. Men kan aannemen dat ook hij gebruik heeft gemaakt van de vele gedrukte lokale, classicale en provinciale registers, waarvan hierboven sprake was. Af en toe noemt hij ook wel bepaalde bronnen, als Vrolikherts Vlissingsche Kerkhemel of Gerdes' Scrinium antiquarium, Marcus' Sententien en indagingen van den hertog van Alba, de geschiedenis van Arnemuiden van Kesteloo. Uit bewaard gebleven correspondentie blijkt, dat Ziepprecht ook links en rechts om inlichtingen vroeg; de genoemde Zeeuwse historicus Van der Baan heeft ook hem geholpen.

3. BORGER

Ook de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam bezit eenpredikantenregister in handschrift, het z.g.hs. Borger. Dit bestaat uit 34 portefeuilles met losse bladen van 16 x 21 cm, waarop in alfabetische volgorde namen van de predikanten van alle protestantse Nederlandse kerkgenootschappen staan genoteerd met biografische en bibliografische gegevens.

Petrus Abraham Borger, zoon van Elias Anne, geboren in 1815, heeft als hervormd predikant de gemeente van Amerongen gediend van 1841 tot 1856, toen bij zich als emeritus vestigde te Arnhem. Hier is hij in 1882 overleden. Behalve zijn proefschrift, dat handelt over Rom. 12-15, publiceerde hij in het Kerkelijk Archief van 1857 een predikantenlijst van Amerongen, in hetzelfde tijdschrift later nog over zegels en zinnebeelden der hervormde gemeenten 3 .

In de ruim vijfentwintig jaar van zijn emeritaat had Borger alle gelegenheid te werken aan zijn predikantenregister. Waarschijnlijk begon hij met het materiaal dat de Boekzaal hem kon verschaffen.

Hij noteerde de namen alfabetisch in die zin, dat hij de drie eerste letters van de namen bij elkaar nam. In tegenstelling tot de lijsten van Van Alphen en Ziepprecht rangschikte hij de namen dus niet per gemeente. Door deze werkwijze heeft dit handschrift zijn eigen waarde. Die wordt nog verhoogd, doordat Borger (afgezien van de gewone feiten uit het kerkelijk nieuws van de Boekzaal) bij zijn gegegevens.steeds verwijst naar de gebruikte literatuur. In feite is zijn werk een alfabetisch register op de belangrijkste kerkhistorische literatuur die in ons land tot op zijn dagen is verschenen. Tot de gebruikte werken behoort b.v. (in willekeurige volgorde) Reershemius' Ostfrieslandisches Prediger-Denkmahl, de Reformations-Geschichte van Jülich, Berg, Cleve, Meurs enz. door Von Recklinghausen, Molls Kalender voor de protestanten in Nederland, het biografisch woordenboek van Van der Aa zowel als dat van Kobus en De Rivecourt als van Kok. Men vindt gegevens uit alle bekende handboeken der kerkgeschiedenis, maar ook van minder bekende plaatselijke geschiedenissen. Voorzover ik het handschrift heb gebruikt, heb ik maar zelden een fout kunnen constateren. Heel nuttig is dat Borger ook alle mogelijke varianten van de namen heeft genoteerd met verwijzing naar de vorm, die hij voor zijn register heeft aangenomen. Het is te begrijpen, dat De Bie en Loosjes dit handschrift herhaaldelijk in hun Biographisch woordenboek onder de gebruikte literatuur hebben genoemd.

Ook van Borger is het onbekend, in hoeverre hij met een plan tot publikatie heeft gespeeld; gezien de aard van dit register verwacht men het van hem misschien minder dan van Ziepprecht, maar het is merkwaardig, dat hij er een begin mee heeft gemaakt al het materiaal (voorzover het de afgestorvenen betrof) in het net over te schrijven; hij is daarmee gevorderd tot de letters HEY.

4. KLEYN

De Utrechtse Universiteitsbibliotheek bezit twee predikantenregisters. Het ene, opgesteld door mr J. Brunt, overleden in 1950, moet buiten het kader van dit artikel over negentiende-eeuwse registers vallen; het bevat de nodige gegevens van alle hervormde predikanten sedert de reformatie tot ca. 1900 gerangschikt per gemeente (op briefjes in enveloppen). Het andere wil ik hier volledigheidshalve wel noemen, al is dit register niet veel meer dan een collectie namen.

Op het laatst van zijn leven begon de Utrechtse kerkhistoricus

prof. dr H.G. Kleyn (1859 - 1896) aan een naamlijst van alle hervormde predikanten van de zestiende tot de negentiende eeuw te werken. Elke naam noteerde hij op een afzonder blad, 11 x 19, 8 cm, waarop ruimte was gelaten voor de biografische e.a. gegevens, maar er is slechts bijzonder weinig geregistreerd, al is de ruime opzet van dit register imponerend (32 portefeuilles). Uit het voorwoord van Van Langeraad en Visscher voor het eerste deel van Het protestantsche Vaderland kan men opmaken, dat Kleyn het plan koesterde (op aandrang van de fa. Kemink te Utrecht) een biografisch naslagwerk over Nederlandse protestantse theologen te bewerken 4 . Naar ik veronderstel, bevat het register in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek daarvoor de bouwstoffen. Het is derhalve niet te beschouwen als een predikantenregister in de zin van de hiervoor genoemde lijsten en handschriften.

ENKELE OPMERKINGEN TOT SLOT

Het nationale Nederlandse predikantenregister is er in de negentiende eeuw niet gekomen - trouwens ook niet in de twintigste eeuw - . Toch had het wel binnen het bereik van de negentiende eeuwse mogelijkheden gelegen, zoals uit het bovenstaande gebleken mag zijn. In de negentiende eeuw zijn trouwens nog vele registers van predikanten van één bepaalde plaatselijke gemeente of provincie in druk verschenen (men denke aan de publikaties van b.v. K.R.J. van Harderwijk of T.A. Romein). Dat dan een alomvattend werk niet is gerealiseerd, kan men betreuren. Het materiaal dat in manuscript is bewaard, is tot op heden een 'Fundgrube' evenals de lijsten van Van Alphen uitermate handig zijn 5 .

Aan de andere kant mag men er zijn ogen niet voor sluiten, dat het materiaal dat in de vorige eeuw is bijeengebracht naar onze mening op allerlei punten gebreken vertoont. Het is hierboven al aangeduid dat het moeilijk na te gaan is, hoe de verschillende gegevens, vooral uit de oudste periode, zijn verkregen. Slordig is ook de manier waarop in de provincielijsten van Van Alphen bij de oudst be-

kende predikanten soms jaartallen worden vermeld die suggereren, dat er de komst of de bevestiging van iemand mee is bedoeld, terwijl in de afzonderlijk gepubliceerde lijsten uit de jaren '80 en '90 nog is aangegeven dat in het bewuste jaar de predikant in een plaats werkzaam was. Inderdaad is de ontoereikendheid van het materiaal, ook bij Borger en Ziepprecht, het duidelijkst t.o.v. de zestiende eeuw 6 . Het is ook zeer de vraag of Van Alphen sr. de lijsten die hem werden toegestuurd nog controleerde; evenmin is twijfelachtig of hij regels had opgesteld t.a.v. het gebruik der bronnen. Hoewel wij nog steeds het hier opgesomde materiaal niet kunnen missen, moet het met veel omzichtigheid worden gehanteerd 7 .


1. De lijst van Groningen vindt men in jg. 1914, Friesland in jg. 1911, Drente in jg. 1950, Overijssel in jg. 1912, Gelderland in jg. 1903, Utrecht in jg. 1910, Noord-Holland in jg. 1908, Zuid-Holland in jg. 1907, Zeeland in jg. 1909, Noord-Brabant en Limburg in jg. 1949.

2. W.N. du Rieu, 'Een goed voorbeeld', Nederlandsche Spectator, jg. 1884, 348 vlg.

3. Zie over hem: Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland, onder redactie van J.P. de Bie en J. Loosjes, I, 's-Gravenhage (z.j.), 509 vlg.; en: Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, onder redactie van P.C. Molhuysen, P.J. Blok, Fr. K.H. Kossmann, VI, Leiden 1924, k. 166 vlg. (artikel door W.M.C. Regt).

4. De Bie en Loosjes, Biographisch woordenboek, I, v. Zie over hem voorts het artikel in deel V, 1-9.

5. Alle namen van de predikanten uit de provincielijsten van Van Alphen zijn met de daarbij vermelde gegevens overgenomen op systeemkaarten en in een alfabetisch register gerangschikt. Dit register, waarmee ds W.J. Fournier, thans emeritus predikant te Goor, een begin heeft gemaakt en dat door anderen voltooid is, bevindt zich op het Theologisch Instituut der Rijksuniversiteit Utrecht, Heidelberglaan 2.

6. Men zie b.v. de publikaties van W.M.C. Regt in de jaargangen 28, 29 en 30 van het Nederlandsch archief voor kerkgeschiedenis betreffende de Zuidhollandse naamlijsten. Regt zelf heeft ook een compleet register der hervormde predikanten sedert de reformatie opgebouwd; het handschrift is gebonden in boekdelen, elke provincie in één deel. Na de dood van Regt is dit uiterst waardevolle en zeer nauwkeurige register in het bezit van het Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag gekomen.

7. Ik wil er hier nog op wijzen, dat het initiatief van Kleyn tot uitvoering is gebracht door de redacteuren van Het protestantsche vaderland, dat van 1903 af in afleveringen begon te verschijnen, en later is voortgezet onder de titel van het reeds aangehaalde Biographisch woordenboek, waarvan in totaal vijf delen zijn verschenen. Maar deze materie, nl. die van de biografische woordenboeken, valt niet meer onder het onderwerp van deze bijdrage; men zie hierover: Aart de Groot, 'Het protestantse vaderland', in Jaarboek ZWO 1976, 's-Gravenhage 1977, 99-104.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978

DNK | 93 Pagina's

NEDERLANDSE PREDIKANTENREGISTERS  EN - BOEKEN VAN EEN EEUW GELEDEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978

DNK | 93 Pagina's