Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

RÉVEILVROUWEN EN DE STRIJD VOOR AFSCHAFFING VAN DE SLAVERNIJ (1840-1863)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

RÉVEILVROUWEN EN DE STRIJD VOOR AFSCHAFFING VAN DE SLAVERNIJ (1840-1863)

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maartje Janse (Shetland 36, 3524 ED Utrecht) is AIO bij het Instituut voor Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Dat Nederland een slavernijverleden heeft, mag inmiddels als bekend verondersteld worden.' De afgelopen jaren is geprobeerd door verschillende herdenkingen en de oprichting van een slavernijmonument de aandacht te vestigen op het feit dat Nederlanders in het verleden handelden in slaven en die voor zich lieten werken op plantages. Minder bekend is het verhaal van de afschaffing van slavernij. 2 Tussen 1840 en 1863 organiseerden verschillende Nederlanders protesten tegen slavernij en zetten zich in voor een wettelijk verbod op het houden van slaven. In dit artikel zal ik daarvan een beknopt overzicht geven. Ik besteed daarbij bijzondere aandacht aan de rol van vrouwen in die protesten, speciaal Réveilvrouwen. Ik onderscheid in de protesten tegen slavernij twee perioden. De eerste periode loopt van 1840-1853; het zijn vooral Rotterdamse vrouwen die in die tijd van zich doen spreken. De tweede periode loopt van 1853-1863, toen Amsterdamse vrouwen protest aantekenden tegen de slavernij.

Slavenvrienden in actie

Het verhaal van de Nederlandse anti-slavernijbeweging begint in 1840 met het bezoek van een Engelse vrouw, de Quaker Elizabeth Fry. Zij reisde beginjaren 1840 door heel Europa om te pleiten voor hervorming van het gevangeniswezen, christelijk onderwijs op de staatsscholen en voor afschaffing van slavernij. 3 Waar zij kwam maakte ze grote indruk op haar publiek en slaagde ze er in deze onderwerpen tot belangrijke maatschappelijke kwesties te maken. In Nederland was Fry te gast in de huizen van onder meer Da Costa en

Groen van Prinsterer. Beiden waren zeer geïmponeerd door de vrijmoedigheid waarmee deze vrouw vanuit haar evangelische geloof maatschappijhervormingen nastreefde.

Dat was in Nederland ongewoon. Op zichzelf werden vrouwen in orthodoxe kring als gelovigen net zo serieus genomen als mannen. Vrouwen konden evengoed een persoonlijke relatie met God aangaan en hadden evengoed als mannen een geweten waaraan ze hun gedrag konden toetsen. Maar het was rond het midden van de negentiende eeuw binnen de Réveilkring niet gewoon dat vrouwen in het openbaar van hun geloof getuigden en tot maatschappijhervorming aanspoorden. Het naar buiten treden en de wereld bekritiseren was nu juist de taak van de man.

Fry deed dit wel. Bij de Quakers was het vrouwen toegestaan voorganger te zijn en zij had op die manier ervaring opgedaan met preken. Haar preken gingen ook over de morele implicaties van het geloof voor het handelen in de maatschappij. Dit onder het motto 'Prayer without action is mockery': gebed zonder actie is spotternij, oftewel: de geloofswaarden moesten in praktische daden worden omgezet. 4 Wat dit betreft stonden Quakers en andere Engelse evangelische stromen dicht bij het Réveil.

Elizabeth Fry had in Engeland veel vrouwen weten aan te zetten tot georganiseerd sociaal werk. Er was onder haar leiding een aantal vrouwenverenigingen tot stand gekomen dat het bezoeken van gevangenen en christelijk onderwijs geven aan volwassenen en kinderen tot doel had. In Engeland bestonden er in die tijd ook al honderden vrouwenverenigingen tot afschaffing van de slavernij. Het opvallende was, dat vrouwen in de strijd voor afschaffing van de slavernij veel radicaler opereerden dan mannen. Toen de slavernij in 1833 in Engeland werd afgeschaft, hadden veel anti-slavernijverenigingen zich niet opgeheven, maar waren begonnen mensen in andere landen over te halen het Engelse voorbeeld te volgen. 5

Het bezoek van Fry en andere Engelse abolitionisten aan Nederland had succes. 6 In allerlei steden ontstonden clubjes zogenaamde 'slavenvrienden'. Vooral in Rotterdam, waar veel Engelse kooplui woonden, was er brede aandacht voor de kwestie. Daar werd meteen in 1840 een comité opgericht tot afschaffing van de slavernij waarin mannen met zeer verschillende achtergrond plaats namen: de predikanten van de Engelse en Schotse hervormde kerk, liberale advocaten, mannen met Réveil-of Groninger achtergrond. Binnen deze groep bestonden verschillende visies op de slavernij. De Réveilmensen waren niet principieel tegen slavernij, de Bijbel keurde het volgens hen niet af. Slavernij werd als 'een harde vorm van dienstbaarheid' aan-

geduid. 7 Zij waren voornamelijk voor afschaffing van slavernij om het zendingswerk in Suriname te vergemakkelijken. De liberalen waren daarentegen vanuit hun verlichtingsideeën principieel tegen slavernij. Dat de ene mens het eigendom kon zijn van de andere was in regelrechte tegenspraak met de principes van vrijheid, gelijkheid en broederschap.

Op advies van de Engelse anti-slavernij-activisten werden er in 1840 vanuit Rotterdam pogingen gedaan een landelijke vereniging tegen slavernij op te richten. Mensen uit alle hoeken van het land, met verschillende levensovertuigingen, moesten volgens hen de handen ineenslaan, net als in Engeland was gebeurd. De verklaring voor het Engelse succes in de afschaffing van de slavernij werd namelijk gezocht in het feit dat tienduizenden mensen hun onderlinge verschillen tijdelijk ondergeschikt hadden gemaakt aan het belang van de slaaf. De in Rotterdam woonachtige jonge liberale jurist W.C. Mees verwoordde het in een brief alsvolgt:

Nu meenden ook wij dat wij evenmin als in Engeland exclusief moesten zijn. In het Kerksche Engeland zit in de antislavernij society de Episcopaal naast den R. Catholijk en de dissenter. Waarom zouden wij niet eveneens handelen? (...) Groen cum suis daarentegen verklaarden exclusief te willen zijn. Zij wilden alleen op hun eigen beginselen werken en die beginselen uitdrukken. Al wat zich daaraan niet kon aansluiten moest men laten voor hetgeen het was, en geen verbond tussen God en Belial sluiten. 8

Groen van Prinsterer speelde eind 1841 een belangrijke rol in het mislukken van de samenwerking. Dit tot spijt en woede van anderen, die vonden dat hij te veel aan zijn eigen belangen en te weinig aan die van de slaven dacht. Het feit dat er zo bewust op een breuk was aangestuurd, deed Mees verzuchten:

Ik ben geenszins vijandig aan de partij van Groen; ik geloof dat die menschen het goed voorhebben; en heb eerbied voor elke levendige en krachtige overtuiging; maar echter, het is niet te ontkennen, zij hebben jegens ons meer de slimheid van den slang dan de opregtheid van de duif getoond. 9

Het resultaat was dat de Nederlandse anti-slavernijbeweging in twee kampen uiteenviel en dat zo de strijd tegen slavernij in de jaren 1840 het karakter kreeg van een competitie tussen de antirevolutionaire en liberale slaven vrienden. Beide groepen waren bezig een eigen vere-

niging op te richten en stelden daarvoor statuten op; beide groepen organiseerden rond de jaarwisseling van 1841-1842 een petitie. De liberalen verzamelden daarbij 125 handtekeningen en de antirevolutionairen 56. De strijd tegen de slavernij is dan ook van belang geweest voor het proces van politieke groepsvorming. Het landelijke contact tussen de Réveilmannen beviel zo goed dat zij besloten ook eens samen over de situatie rond het lager onderwijs te gaan praten. 10 Vanaf 1845 kwamen de Christelijke Vrienden op regelmatige basis bij elkaar om verschillende politiek-maatschappelijke kwesties te bespreken en vaak ook tot actie over te gaan."

1840-1853: Rotterdamse vrouwen

Net als in Noord-Amerika en Engeland speelden in Nederland vrouwen een belangrijke rol in de strijd om de afschaffing van de slavernij. 12 De deftige Réveilvrouwen liepen daarin echter niet voorop. Dames als Betsy Groen van Prinsterer-van der Hoop en Carolina De Clercq-Boissevain observeerden de activiteiten van hun mannen, maar participeerden er niet in. Uit hun briefwisseling blijkt dat ze weliswaar wisten waar hun mannen mee bezig waren, maar zelf niet tot actie overgingen.' 3

In Rotterdam werd er echter rond de jaarwisseling van 1841 - 1842 wel degelijk actie ondernomen door The Rotterdam Ladies Antislavery Committee, een op Engeland georiënteerde vrouwenvereniging tegen de slavernij. Er werd een petitie aan de koning gericht met het verzoek om de afschaffing van de slavernij. Die werd door 130 vrouwen ondertekend. Opmerkelijk is dat deze vrouwen geen partij kozen in de competitie tussen het liberale en het antirevolutionaire kamp. Zowel de namen van vrouwen van ondertekenaars van het liberale adres, als van vrouwen van ondertekenaars van het antirevolutionaire adres zijn te vinden onder het vrouwenadres.

Het is heel moeilijk na te gaan wie op deze lijst met handtekeningen als Réveilvrouw mag worden aangemerkt. Over Réveilactiviteiten in Rotterdam is weinig bekend; er is voornamelijk onderzoek gedaan naar de Amsterdamse en Haagse kringen. 14 Wat opvalt aan de namenlijst is dat er vooral veel Engelse namen op voorkomen. Hieronder bevinden zich de namen van de echtgenotes van de predikanten van de Engelse en Schotse kerk 15 en van veel vrouwen van Engelse kooplieden en fabrikanten. Ook is er een handjevol namen die in de richting van het Réveil wijzen: Ledeboer, Herklots, Van Oordt. 16

Ook voor de Rotterdamse vrouwen was evangelisatie een belangrijke reden om de slavernij te willen afschaffen. Ze stelden in hun adres: 'het systema zelve der slavernij (ook in haar zachtste gedaante)

is der verspreiding des Christendoms vijandig'. Daarnaast behartigden ze speciaal de belangen van de slavin: 'Als vrouwen zouden wij bij Uwe Majesteit inzonderheid ten gunste der slavinnen willen pleiten, want op haar drukt de slavernij dubbeld zwaar'. 17 Deze vrouwen leden immers als slaaf en als moeder, die haar moederlijke plicht niet kon vervullen. In een brochure riepen de Rotterdamse vrouwen andere vrouwen op om ook hun invloed te doen gelden in politiekmaatschappelijke kwesties.

Laten wij onzen invloed uitoefenen op onze echtgenooten, op onze broeders, of op onze andere betrekkingen. Laten wij niet rusten voor dat wij het roemrijk werk der Vrij stelling hebben zien aanvangen. (...) Het is voor het geluk van duizende hulpelooze vrouwen dat wij bij u pleiten. Was getekend: De Vrienden der Negers.' 8

Koning Willem 11 reageerde verbaasd op het Rotterdamse vrouwenadres. Hij merkte bij de ontvangst op, dat hij nog nooit zoiets gekregen had. Hij en Minister van Koloniën J.C. Baud zaten nogal in hun maag met de anti-slavernijbeweging. Ze hadden het niet zo op dit type burgerprotesten. Om de beweging in de kiem te smoren beloofde de regering in een reactie op de petities dat slavernij ooit, in de verre toekomst, zou worden afgeschaft, maar dan wel op een voorzichtige manier. Zo zouden revoluties in de koloniën voorkomen kunnen worden. Om die reden deed de regering een klemmend beroep op de slaven vrienden om hun verenigingsactiviteiten te staken.' 9 De antirevolutionairen legden hier zich gemakkelijker bij neer dan de liberalen. Die richtten onder leiding van de Utrechtse hoogleraar Jan Ackersdijck een vereniging op om het publiek te informeren over de kwestie, onder de typisch negentiende-eeuwse naam Vereeniging tot uitgaaf van het tijdschrift de Bijdragen tot de kennis van de Nederlandsche en vreemde koloniën, bijzonder betrekkelijk de vrijlating der slaven (1843-1848). Toen dit tijdschrift in 1848 ophield te verschijnen leek de strijdlust tegen de slavernij in Nederland verdwenen. De eerste periode in de strijd voor de afschaffing van de slavernij was gekenmerkt door gebrek aan samenwerking, door tegenwerking van de kant van de overheid en door ontmoediging vanwege gebrek aan resultaat.

1853-1863: Amsterdamse vrouwen

Ruim een decennium later was het, net als in 1840, een buitenlandse vrouw die de aandacht opnieuw wist te vestigen op de gruwelen van de

slavernij. De Amerikaanse HarrietBeecher-Stowe publiceerde in 1852 Uncle Tom 's Cabin, dat in 1853 als De Negerhut: een verhaal uit het slavenleven in Noord-Amerika in Nederland op de markt kwam. 20 Het boek gaat over de jonge slavin Eliza, die de slavernij ontvlucht. Om zichzelf en haar kind in veiligheid te brengen moet zij een barre tocht volbrengen om de grens met een vrije staat te bereiken, op de hielen gezeten door een groep slavenjagers. Dit verhaal raakte miljoenen mannen en vrouwen over de hele wereld, vooral omdat ze zich als lezers van dit spannende verhaal helemaal inleefden in Eliza. Het 'medelijden' meteen slavin leidde tot verontwaardiging over de gruwelen van de slavernij. Of, zoals Réveilman J.W. Gefken dat formuleerde: 'Het werk van Mistress Beecher Stowe (...) had veel toegebracht om het stelsel der slavernij in al zijne afschuwelijkheid in een helder daglicht te stellen. Het werk vond weerklank in vele harten' , 21 Vanuit de vergadering van 6 april 1853 van de Christelijke Vrienden werd daarop de Nederlandse Vereeniging ter Bevordering van de Afschaffing van Slavernij opnieuw leven ingeblazen. De oude statuten uit 1841 werden vrijwel ongewijzigd overgenomen en er werd een bestuur benoemd bestaande uit Groen van Prinsterer als voorzitter, Gefken als secretaris en P. J. Elout van Soeterwoude als penningmeester. 22

De vereniging tegen slavernij was een van de vele politiek-maatschappelijke activiteiten van het Réveil uit de jaren 1840 en 1850 en vrouwen speelden daarin een beperkte rol. Weliswaar participeerden ze volop in de huiselijke réunions (godsdienstoefeningen), maar in de meer openbare meetings als de vergadering van de Christelijke Vrienden waren zij afwezig. 23 In de oktobervergadering van 1852 diende W. van Oosterwijk Bruyn het voorstel in om wel vrouwen toe te laten tot de vergadering. Dit deed hij op verzoek van een vrouw die de vergaderingen graag zou bijwonen en hij gebruikte het argument dat

de vrouwen, die op het gebied der opvoeding en der inwendige zending onder het volk, van de Heer zulk een gewichtige plaats ontvangen hebben, vooral niet behooren buitengesloten te worden van de denkbeelden, vermaningen en opwekkingen, die wij hier elkander mededeelen.

Zijn voorstel werd afgestemd, omdat hierdoor 'de oorspronkelijke bedoeling der tegenwoordige samenkomsten te zeer verloren zou gaan'. 24

Vrouwen mochten ook geen lid worden van de Nederlandse Vereeniging ter Bevordering van de Afschaffing van Slavernij. Des te opmerkelijker is het, dat in 1855 Koning Willem 111 een petitie ontving

tegen slavernij met daarop de handtekeningen van 680 Amsterdamse vrouwen. 25 Zij presenteerden zich daarin 'als echtgenoten, moeders en huwbare meisjes',

wier sekse in gewone gevallen zich met openbare aangelegenheden minder pleegt in te laten. Maar daar, waar het belangen van hare medemenschen geldt, zouden zij haar geweten geweld aandoen, indien ook zij hare stem niet verhieven (...) De ondergeteekenden treden niet op het gebied der staatshuishoudkunde; zij wenschen alleen een kreet tot Uwen troon te doen opgaan van medelijden met die ongelukkige slaven en slavinnen.

Zelfbewuste taal dus. De vrouwen gehoorzaamden hun geweten meer dan de maatschappelijke conventie dat vrouwen geen politieke stellingname paste. Want dat is een dergelijk pleidooi voor afschaffing van slavernij toch echt, ondanks het feit dat dat in de tekst ontkend wordt. Een verzoek om wetswijziging moet beschouwd worden als een politieke daad. Waarom gingen deze vrouwen hiertoe over? Uit de tekst van het adres blijkt dat ze zich het lot aantrokken van hun seksegenoten in de West-Indische koloniën en namens hen spraken, omdat zij dat zelf niet konden;

die vrouwen wier huwelijk niet erkend, wier liefde tot hare mannen tot misdaad vaak wordt aangerekend; die maagden met wier eer en eergevoel gespot wordt; die moeders, wier liefde tot hare kinderen zoo duur soms wordt geboet; - daar zij hoewel ook onderdanen van Uwe Majesteit, nimmer hare belangen U kunnen bekend maken, - achten de Ondergeteekenden het voor God en haar geweten verpligt, zulks in haren naam te moeten doen.

Maar wie zijn deze 680 vrouwen? Hoe kwamen ze er toe dit protest te organiseren? De eerste ondertekenaarsters zijn Elizabeth Looman-Ketelaar (45 jaar); Helena Wilhelmina Sielof-van der Plaat (46 jaar) en haar dochter Jacoba Johanna Clasina Sielof (20 jaar). Het betreft de echtgenote van catechiseermeester Theodorus Mattijs Looman en de echtgenote en dochter van koperslager Johannes Sielof. Deze twee mannen kenden elkaar van evangelisatiewerk in de Amsterdamse Jordaan. Het is goed mogelijk dat de petitie op de evangelisatiebijeenkomsten of in de plaatselijke naai-en breischool ter tekening heeft gelegen. Feit is dat dienstbodes, kroeghoudsters, vrouwen van korensjouwers, timmerlieden, metselaars en schilders de petitie ondertekenden.

Looman, die veel kopij aanleverde voor de Christelijke Stemmen en vanwege zijn activiteiten onder meer als catechiseermeester en evangelist als 'uitvoerend lid' van het Réveil kan worden aangemerkt, is hoogstwaarschijnlijk de drijvende kracht achter deze vrouwenpetitie geweest. Wellicht was hij geïnspireerd geraakt door het werk van Harriet Beecher-Stowe. Hij schreef regelmatig in de Christelijke Stemmen over het onderwerp slavernij en in 1856 citeerde hij haar: 'Het doel dat wij trachten te bereiken, is de aandacht van het publiek gaande te maken, is de ingeslapen gewetens wakker schudden, de onverschillige harten te verwarmen' , 26 Deze doelstelling lijkt ook die van Loomans Amsterdamse adres te zijn geweest. Het was overigens niet voor het eerst dat Amsterdamse vrouwen zich over een politiek gevoelige kwestie uitspraken. Tijdens de Aprilbeweging van 1853 hadden vrouwen al een politiek protest laten horen door net als mannen hun handtekening te plaatsen onder een van de vele petities aan Koning Willem m met het verzoek om het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie niet goed te keuren. 27 Of er vrouwen waren die zowel in 1853 als in 1855 een adres tekenden moet nog onderzocht worden.

Er waren ook deftiger Amsterdamse vrouwen die zich inzetten om de slavernij te beëindigen. Waarschijnlijk als reactie op het adres van Looman-Ketelaar en de haren richtte de 28-jarige Anna Bergendahl in 1855 het Dames-Comité te Amsterdam ter bevordering van de Evangelie-verkondiging en de Afschaffing der Slavernij in Suriname op. Anna Bergendahl had als 14-jarig meisje Elizabeth Fry ontmoet en wellicht dat de herinnering aan die ontmoeting, zo veel jaren later, haar hiertoe aanzette. Bergendahl was een dochter uit een gegoede ondernemersfamilie, waarin christelijke filantropie een grote rol speelde. Zo waren haar ouders oprichters en bestuursleden van de Vereeniging Hulpbetoon aan Eerlijke en Vlijtige Armoede, waarbinnen de hogere burgerij van Amsterdam de zelfredzaamheid van armen probeerde te stimuleren door werk van hen te (ver)kopen. Anna Bergendahl kende het filantropische verenigingswerk dus van dichtbij en kon het netwerk van haar ouders inschakelen voor haar eigen activiteiten. Ook publiceerde zij regelmatig gedichten van zichzelf en anderen, om geld in te zamelen voor verschillende goede doelen. Ook zette zij zich in voor de zending in Palestina, Syrië en Nederlands-Indië. 28

Haar Amsterdamsche Dames-Comité zamelde geld in voor de mannen van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van de Afschaffing der Slavernij en voor de hernhutter zendelingen van het latere Zeister Zendingsgenootschap. Dit gebeurde door de jaarlijkse verloting van 'schoone en nuttige' handwerken. De dames van het

comité ontmoetten elkaar in een anti-slavernij-handwerkkrans, waar ze gezamenlijk handwerkten, terwijl een van hen voorlas uit antislavernijlectuur. Zo vergrootten zij hun kennis van zaken terwijl zij een collectie handwerken opbouwden. Overal vandaan ontvingen zij verder geschenken voor de verloting, ook van leden van het Koninklijk Huis. Zelfs uit de koloniën ontvingen zij een geschenk: 'keurige vederen-bloemen uit Suriname vervaardigd dooreen slaaf die voor zijn vrijheid werkt'. Een van de items die de dames verlootten is nog te bezichtigen in het Rijksmuseum. Het betreft een kop en schotel met rood-wit-blauwe rand en de afbeelding van een geketende slaaf. 29 Het was de bedoeling dat voorwerpen als deze kop en schotel 'ten blijvende herinnering (...) zijn, ja, als zwijgende, doch zichtbare voorsprekers der slaven, aan der bezitters toeroepen: 'Helpt de slaven" . 3 °

Door deze verschillende activiteiten werd in zeven jaar 12.000 gulden bijeengebracht door de inspanningen van het Dames-comité: een duizelingwekkend bedrag voor die tijd. Hiervan werd 7.000 gulden gebruikt voor de vrijkoop van slaven, waarvan ongeveer 50 personen werden vrijgekocht. 31 De rest van het geld werd geschonken aan de hernhutters. Als speciale actie begon het Dames-comité in 1857 te ijveren voor de vrijkoop van twaalf 'Christen-slavinnen', waarbij de Nederlandse vrouwen weer op hun vrouw-zijn werden aangesproken:

Gij, die de genoegens van het huiselijke leven gevoelt, echtgenooten en moeders, jongelingen en jonkvrouwen, ja kinderen en dienstboden, helpt op nieuw eenige vrouwen, moeders of jonge dochters ook hare vrijheid van uit de onteerende slavenbanden te geven. 32

Er zijn van het Dames-comité geen ledenlijsten bewaard en het is dus moeilijk na te gaan of hier Réveilvrouwen een grote rol in speelden. Het lijkt mij echter waarschijnlijk dat sommigen meededen aan de verlotingen van handwerken of hiervoor in ieder geval geschenken gaven. Een aanwijzing hiervoor is het feit dat het Dames-comité nauwe banden onderhield met de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van de Afschaffing der slavernij. Samen organiseerden zij bijvoorbeeld een aantal 'openbare bidstonden' speciaal voor de afschaffing van de slavernij. Die werden gehouden in het gebouw van de Verbreiding der Waarheid, waarT.M. Looman voorging in gebed Hier zijn ongetwijfeld Réveilvrouwen bij aanwezig geweest. Een andere aanwijzing is dat de brochures van het Dames-comité niet alleen in het Tijdschrift van de Nederlandsche Maatschappij tot Be-

vordering van de Afschaffing der slavernij, maar ook in de Christelijke Stemmen gepubliceerd werden.

Toen in 1863 de slavernij dan eindelijk werd afgeschaft, hief de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van de Afschaffing der slavernij zichzelf op, terwijl het Damescomité verder ging met geld inzamelen voor de hernhutter zendelingen. 33

Concluderende opmerkingen

Vrouwen speelden onmiskenbaar een belangrijke rol in de strijd om de afschaffing van slavernij. Deels was het een eigen en voor die tijd 'typisch vrouwelijke' rol: zij ondersteunden de mannenvereniging door geld in te zamelen, zij beïnvloedden hun echtgenoten en broers en organiseerden handwerkverlotingen. Anderzijds protesteerden ze op dezelfde manier als de mannen: door in petities voor de afschaffing van slavernij te pleiten. Dit waren geen gemengde petities, maar vrouwenpetities die werden gelegitimeerd door te benadrukken dat dit geen politieke stellingname was. Goed beschouwd was het dat wel degelijk, omdat ze zich uitspraken voor wetswijziging. De vrouwen kozen strategieën waarbij ze hun vrouwelijkheid benadrukten. Ze voelden zich verbonden met de slavinnen door de gedeelde ervaring van het vrouw, echtgenote en moeder zijn. Zo konden ze hen als onmondige en ongelukkige zusters presenteren. Verder konden ze via het vervaardigen en verloten van handwerken hun politieke stellingname acceptabel maken voor zichzelf en voor anderen.

De bekende Réveilvrouwen hielden zich rond het midden van de negentiende eeuw niet in het openbaar bezig met de strijd tegen slavernij, terwijl hun mannen dat wel deden. Dat had waarschijnlijk niet veel te maken met een verschil in geloofsovertuiging. Ook een vrouw als Betsy Groen Van Prinsterer-Van der Hoop zal hoogstwaarschijnlijk slavernij sterk hebben afgekeurd op moreel-religieuze gronden. Het ligt meer voor de hand dat deze deftige Réveilvrouwen passief bleven om redenen van respectabiliteit: het was niet fatsoenlijk voor een vrouw zich openlijk met politiek in te laten.

De Engelse vrouwen in Rotterdam deden dit echter toch. Zij waren geïnspireerd geraakt door Elizabeth Fry en andere Engelse vrouwen. Doordat ze (aangetrouwde) familieleden hadden in Engeland waren ze beter gewend aan het idee dat ook vrouwen, of misschien juist vrouwen, zich vanuit hun geloof over maatschappelijke kwesties mochten uitspreken. Dit werd in de andere steden als 'onnederlands' uitgelegd. Zeker in antirevolutionaire ogen was het te radicaal en dus onfatsoenlijk voor een groep vrouwen om op Engelse wijze actie te voeren.

Opmerkelijk is, dat een minder deftige Réveilvrouw als Elisabeth Looman-Ketelaar er ruim tien jaar later niet voor terugschrok zich tegen de slavernij te verklaren met een petitie die in vergelijkbare termen was gesteld als die van de Rotterdamse vrouwen. Blijkbaar was het voor haar en andere, meer eenvoudige, vrouwen wel mogelijk om stelling te nemen in politiek-maatschappelijke kwesties. Blijkbaar werd de rol die een Réveilvrouw geacht werd te spelen, bepaald door haar plek in het Réveil. De vrouwen in de lagere sociale strata van het Réveil hadden een veel grotere bewegingsvrijheid dan zij die tot de sociaal-economische elite behoorden.

Dat roept toch vragen op over het wezen van het Réveil. Werd het karakter van het Réveil en het handelen van Réveilmensen niet, veel sterker dan wel wordt aangenomen, bepaald door standsbewustzijn in plaats van door religieus bewustzijn? Zou daarom niet veel meer onderzoek gedaan moeten worden naar de gewone Réveilman en Réveilvrouw? Hun activiteiten tonen wellicht dat het Réveil een bredere religieus-maatschappelijke beweging was dan wel eens wordt verondersteld.


1. Over de Nederlandse slavenhandel en slavernij zie onder meer R. Daalder e.a. (red.) Slaven en schepen: enkele reis, bestemming onbekend (Amsterdam 2001); RC. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850 (Amsterdam, Antwerpen 2000); G.J. Oostindie (red.), Het verleden onder ogen: herdenking van de slavernij (Amsterdam 1999); J. Toes, Wanklanken rond een wingewest: in de nadagen van de Surinaamse slavernij (Amsterdam 1992).

2. Over de afschaffing van de slavernij in Nederland bestaat vooral oudere literatuur: M. Kuitenbrouwer, 'De Nederlandse afschaffing van de slavernij in vergelijkend perspectief', BMGN 93 (1978), 69-100; R. Reinsma, Een merkwaardige episode uit de geschiedenis van de slavenemancipatie (Den Haag 1963); J.R Siwpersad, De Nederlandse regering en de afschaffing van de Surinaamse slavernij (1833- 1863) (Groningen, Castricum 1979); J.M. van Winter, 'De openbare mening in Nederland over

de afschaffing der slavernij', West-Indische Gids 34 (1953), 61-90. Aan de Rijksuniversiteit Groningen bereid ik een proefschrift voor over maatschappelijke hervormingsbewegingen in Nederland in de negentiende eeuw, waarin ik, gebruik makend van nieuwe bronnen, ook een hoofdstuk zal wijden aan de strijd om de afschaffing van slavernij.

3. Zie voor haar en haar reizen onder meer A. van Drenth en F. de Haan, The Rise ofCaring Power. Elisabeth Fry and Josephine Butler in Britain and the Netherlands (Amsterdam 1999), 51-80, 109-132.

4. Ibidem, 29-36.

5. Over de Engelse antislavernijbeweging is zeer veel literatuur. Enkele titels: C. Midgley, Women against slavery. The British campaigns 1780-1870 (London, New York 1992); H. Temperley, British Antislavery 1833-1870 (London, 1972); D. Turley, The culture ofEnglish Antislavery 1780-1860 (London, New York 1991).

6. Fry was niet de enige die Nederlanders tot protesten tegen de slavernij probeerde aan te zetten. De belangrijk-

ste andere 'zendelingen' waren Fry's broer S. Gurney, en vanuit de British and Foreign Anti-Slavery Society J. Scoble en G.W. Alexander.

7. Réveil-archief J.W. Gefken aan H.J. Koenen, 23-11 - 1841. Geciteerd in Reinsma, Merkwaardige episode, 11.

8. W.C. Mees aan onbekende, zonder datum, minuut; Rotterdams Gemeentearchief, Archief Mees, inv. nr. 438.

9. Idem.

10. Reinsma, Merkwaardige episode, 39.

11. Zie voor de kring van de Christelijke Vrienden, waarin een groot aantal personen uit de Réveilkring tussen 1845 en 1854 bijeenkwam, en het daarin ontstane tijdschrift De Vereeniging: Christelijke Stemmen: M.E. Kluit, Het protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865 (Amsterdam 1970), 445-480.

12. Zie ook Maria Lenders, 'Weldadigheid als vrouwenplicht', Skript 2-2 (1989), 121-127; Elma Jonas, Vrouwen en de afschajfing van slavernij in Engeland en Nederland 1780-1863 (onuitgegeven doctoraalscriptie Erasmusuniversiteit Rotterdam 2002).

13. Reinsma, Merkwaardige episode, 17. Reinsma citeert een brief van Groen van Prinsterer-van der Hoop aan De Clercq-Boissevain, d.d. 16 november 1841. 14. M.E. Kluit wijdt maar enkele bladzijden aan Rotterdam; Réveil, 206-208.

15. Namelijk Mary Miller geb. Wilson, gehuwd met Ebenezer Miller, predikant van de Engelse kerk te Rotterdam en Elizabeth Mark, gehuwd met William Mark, predikant van de Schotse kerk te Rotterdam.

16. Om precies te zijn: J. Herklots geb. Enslie; G.S. Herklots; H.J. Herklots; C.E van Oordt wed. Mees; H.G. Ledeboer geb. Van Oordt.

17. De petitie bevindt zich in het Nationaal Archief Archief Ministerie van Koloniën, inv. nr. 4283 No. 341 geheim. De tekst van de petitie is opgenomen in Reinsma, Merkwaardige episode, 80-81.

18. Deze ongetitelde en ongedateerde brochure bevindt zich in het Rotterdams Gemeentearchief, Archief Mees, inv. nr. 438.

19. Archief Ministerie van Justitie, 17-1-1842, no. 24B geheim, geciteerd bij Reinsma, Merkwaardige episode, 29.

20. Harriet Beecher-Stowe, De Negerhut: een verhaal uit het slavenleven in Noord-Amerika (Haarlem 1853). Het boek werd in de negentiende eeuw vele malen herdrukt.

21. Gefken, Levenservaringen (uittreksel) 47-48. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Réveil-archief, Collectie Gefken (M).

22. In De Vereeniging: Christelijke Stemmen, (1853), 721-722 maakte het nieuwe bestuur melding van de heroprichting en riep op lid te worden. Ook de statuten zijn hier afgedrukt.

23. Allard Pierson, Oudere tijdgenooten (Amsterdam 1888), 72-73, 102.

24. W. van Oosterwijk Bruyn, Het Réveil in Nederland in verband met de vergadering der Christelijke vrienden te Amsterdam (Utrecht 1890), 62.

25. Adres-Looman-Ketelaar, Nationaal Archief, Archief Ministerie van Koloniën 1850-1900 inv.nr. 450, 29 aug. nr. 9. De tekst van het adres is ook te vinden in Maandblad uitgegeven van wege de Nederlandsche Vereeniging ter Bevordering van de Afschaffing van Slavernij (1854-1855), 54- 56. Hier wordt vermeld dat er 733 ondertekenaars waren; als dit klopt ontbreekt in het archief een blad met ondertekeningen.

26. De Vereeniging: Christelijke Stemmen 10 (1856), 39-

27. Annemarie Houkes, 'Het succes van 1848. Politiek in de Aprilbeweging', in W. Janse en J. Vis (red.), Staf en storm. Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland in 1853: actie en reactie (Hilversum 2002), 87-104.

28. Meer over Anna Bergendahl in Jonas, Vrouwen en de afschaffing van slavernij.

29. Susan Legêne, 'Gekooide levens. Een vrije interpretatie van een borduurwerk tegen de slavernij' Bulletin van het Rijksmuseum 48-4 (2000),

281-293, aldaar 288.

30. Tijdschrift uitgegeven van wege de Nederlandse Vereeniging ter Bevordering van de Afschaffing van Slavernij (1856-1857), 55- 58.

31. Het vrijkopen gebeurde door een lening te verstrekken aan slaven die zelf al wat geld hadden gespaard om zichzelf vrij te kopen. Zij moesten na hun vrijlating deze lening aflossen, waarna het geld weer aan andere slaven werd uitgeleend. Deze regeling was ontworpen om de slaven ook na hun vrijlating aan het werk te houden.

. 32. Tijdschrift uitgegeven van wege de Nederlandse Vereeniging ter Bevordering van de A fschaffing van Slavernij (1857-1858), 43.

33. [A.A. Bergendahl], Een woord bij de aanstaande afschaffing der slavernij in Suriname op 1 Julij 1863 (Amsterdam 1862).

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2003

DNK | 56 Pagina's

RÉVEILVROUWEN EN DE STRIJD VOOR AFSCHAFFING VAN DE SLAVERNIJ (1840-1863)

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2003

DNK | 56 Pagina's