Een veldje door de Heere gezegend
In een plotselinge knik van de weg ligt schuurtjeskerk van Thomas Boston
Een middeleeuws marktstadje in het graafschap Berwickshire. Het beroemt zich er meer op de geboorteplaats van de filosoof John Duns Scotus en van de later verongelukte autocoureur Jimmy Clark dan van Thomas Boston te zijn. In een parkje staat wel een bronzen standbeeld van Duns Scotus, maar niet van Thomas Boston. Er is wel een herdenkingsruimte voor autocoureur Clark, maar niet voor de auteur van ”Des Menschen Natuur in deszelfs Vier-voudige Staat” Wat is er in Duns dan nog wél dat herinneringen oproept aan Boston?
Duns ligt in het Zuidschotse bergland, de ”Borders” genoemd. Doorgewinterde Schotten hebben het over de Laaglanden, maar desondanks rijzen de toppen van de bergen honderden meters omhoog. Een welvarende streek, dit achterland van de grote stad Edinburgh.
Duns. Hoe of je daar komt? Dat is vrij eenvoudig, zeker nu sinds kort Scandinavian Seaways een nieuwe veerdienst heeft ingezet van IJmuiden naar Newcastleupon-Tyne, een forse havenplaats hoog aan Engelands oostkust. Je steekt ongemerkt in vijftien uur de grote plas over. Van de drukte van Newcastle slingert zich vervolgens een goed berijdbare A696 almaar noordelijker. Bij Carter Bar, een grensovergang met een prachtig uitlicht over de groene Cheviot Hills en de Lowlands tijdje dan vrijwel ongemerkt Schotland binnen.
Hier werd op 17 maart 1676 Thomas Boston geboren. Zijn vader was John Boston, zijn moeder Alison Trotter. De jonge Thomas was teruggetrokken en verlegen, maar ook bijzonder leergierig. De schooljuffrouw onderwees hem in de Spreuken van Salomo en de Kleine Catechismus van Westminster. Toen hij zeven jaar oud was, las hij al vlot in zijn Bijbel. „Ik deed dat”, schrijft hij later, „met groot vermaak; ik werd daartoe voornamelijk gedreven door nieuwsgierigheid naar de bijbelse verhalen”.
Newtown Street
Boston geboortehuis in Duns aan de Newtown Street is tamelijk eenvoudig terug te vinden. Mrs. Thomson van het gemeentelijk museum wijst resoluut naat de overkant van de weg: naast een Fiatgarage annex benzinestation staat, op de nummers 13 en 15, een fors pand met boven het ronde toogpoortje de woorden ”Boston House”. Het is echter niet helemaal hetzelfde huis, want de oorspronkelijk met riet gedekte woning -bekend van illustraties in Bostons ”Memoirs” en in L. J. van Valens ”Een visser der mensen”- brandde in 1891 grotendeels uit.
Een ingemetselde steen herinnert nog aan de wederopbouw: ”Rebuilt A. D. 1893”. Een tweede steen vermeldt uitvoerig: „Thomas Boston was born in this house, March 17, 1676, ordained minister of Simprin, Sept. 22, 1705, minister of Ettrick, juli 1707, died may 1732”.
De bekende buitentrap is er niet meer. De achterzijde vertoont een L-vorm rond een slordig, klein tuintje. Was wappert in de wind. En over de Newtown Street raast het verkeer.
In de zomer van 1687 nam zijn vader, John Boston, hem mee naar een samenkomst van presbyterianen. Ds. Henry Erskine -vader van Ebenezer en Ralph preekte in Whitsome (vlak bij Duns) over Johannes 1:29: „Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt”. In het boekje ”De weg des Heeren” zegt Boston daarover: „Onder deze prediking behaagde het de Heere mij te doen ontwaken en mij te brengen onder indrukken van de staat mijner ziel. Ik werd gebracht onder besef van mijn verloren staat van nature en de absolute noodzaak van Christus werd mij ontdekt. Ik werd uitgedreven tot ernstig gebed, doch ik kan mij niet herinneren dat ik mij daartoe in de voorafgaande tijd had begeven, anders dan bij de maaltijden en voor en na de nachtrust”.
Ondanks onwetendheid en wettische gesteldheid mocht hij geloven „dat er onder al die droesem iets goeds in mij gevonden werd voor de God van Israël”.
In de zomer van 1694 begon Boston in de grote stad Edinburgh aan de studie theologie. Hij maakte daarmee veel werk en onderhield briefwisselingen met leraars in de omtrek en had vaak samensprekingen met ernstige christenen. Boston kwam terecht in een gezin in het dorpje Kenner (oostelijk van Stirling), waar hij de kinderen moest leren lezen en schrijven. „Hoewel de heer des huizes mij geen bijzondere opdracht had gegeven de geestelijke belangen van het gezin te verzorgen, achtte ik mijzelf nochtans door de Voorzienigheid daar geplaatst met de plicht het geestelijk welzijn van het gezin te zoeken. Daarom onderhield ik huisgodsdienst, catechiseerde het huispersoneel, dreef de zorgelozen aan tot eenzaam gebed, berispte en waarschuwde tegen zondige praktijken en zocht ernstig de verkeerden tot bekeringen te brengen”.
Spot en schimp
Boston had het in dat alles niet breed. Hij was van nature bedeesd en verlegen en dat maakte hem nogal eens tot een voorwerp van spot en schimp. Al zijn moeite anderen tot het Woord te brengen, leek vergeefs. Totdat hij leerde „dat God iemand wil aanzien in de getrouwe vervulling van zijn plicht, ofschoon het niet bekroond wordt met een gewenste uitslag”.
Op 15 juni 1697 deed de 21-jarige Boston in het niet meer terug te vinden dorpje Churnside zijn proefpreek. Hij had zijn tekst genomen uit Joh. 1:16: „En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade”. Na het onderzoek werd hij toegelaten tot de prediking van het Evangelie. „Ziende op de weg”, schrijft de jonge prediker, „die God met mij, als een kind der Voorzienigheid had gehouden en overdenkende de wijze van mijn opleiding, kon ik niet anders dan de goedheid van de Voorzienigheid erkennen, die mij geholpen had in vele moeilijke omstandigheden”.
De jonge Boston preekte heel voortvarend, omdat hij graag „des duivels nest in brand wilde steken”. Hij preekte ook met veel schrik en beving voor zichzelf Boston kwam aan de weet geen geloof te kunnen beoefenen, en hoe zou hij dan preken? Hij moest leren slechts van het gegeef te leven. „De Heere gaf mij zulk een gezicht op mijn eigen snoodheid, dat ik, ziende op mijzelf, staande in de preekstoel, mijzelf onwaardig keurde daar te staan met zulk een hart en zonder rechte kennis van Christus. (..) Evenwel meende ik dat ik het moest wagen en leunen op Christus”.
Thomas Boston zwierf zonder vaste standplaats van de ene preekstoel naar de andere, van Alloa naar Dollar, van Dollar naar Langton, van Langton weer naar zijn geboorteplaats Duns. De geestelijke toestand van zijn land zag hij donker in, zijn gezondheid was geknakt en zicht op een eigen gemeente was er ook al niet. Wel verlangde hij naar „een geringe standplaats en naar een afgezonderd leven”.
Simprin
Zo’n geringe standplaats was bijvoorbeeld Simprin. Het was niet meer dan een gehucht, zo’n tien kilometer ten zuiden van Duns. Kerkelijk was het de kleinste gemeente van heel Berwickshire. Toen Boston daar in 1699 voor de eerste maal preekte, raakte hij ontmoedigd „door het gezicht op de kleine gemeente. Er waren er slechts weinigen, waarvan een deel zich onbetamelijk gedroeg, daar sommigen eruit liepen”. Na de avonddienst stelden twee ouderlingen hem voor in Simprin te blijven. „Ik antwoordde dat ik daarover niet beslissen kon, zonder een beroep te ontvangen”.
Niet veel later stond er een bode aan zijn deur met een brief uit Simprin. Het gehucht had een beroep op Thomas Boston uitgebracht. Hij tobde zich af om licht over die zaak. Hoe kon hij weten dat God hem tot die plaats geroepen had? En hoe zou hij met die gemeente kunnen staan voor Gods rechterstoel, als de Heere hem niet naar Simprin geroepen had? Het antwoord kwam rechtstreeks van boven: „Alle dingen zijn gereed, kom tot de bruiloft”.
Op de dag van zijn bevestiging in Simprin kreeg hij vroeg in de morgen deze woorden: „De eeuwige God zij u een woning, en van onder eeuwige armen” (Deuteronomium 33:27). Ds. John Pow, leraar te Lennel, leidde de dienst. Hij preekte uit Handelingen 20:24: „Maar ik acht op geen ding, noch houde mijn leven dierbaar voor mijzelven, opdat ik mijn loop met blijdschap mag volbrengen, en den dienst, welken ik, van den Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het evangelie der genade Gods”.
Schuurtjeskerk
Simprin ligt aan de A 6112, die loopt van Duns naar Coldstream. Bostons bedehuis vinden we ongeveer halverwege, in een plotselinge knik van de weg. Althans, wat er nog van over is. Schuilgaand onder een bladerdak van kastanje-, beuke- en eikebomen ligt, als op een terp, een vierkant veldje met de restanten van Bostons kerk. De fundering is er nog. Een van de gevels houdt zich wanhopig overeind. Dat is alles. Hoe groot was dit schuurtje? Ongeveer 15 meter lang en 5 meter breed. Hoeveel mensen zaten hier zondags? Veertig? Vijftig misschien?
Het gras is net gemaaid. Gebroken madeliefjes liggen met de kopjes omlaag in het gras. Sommige graven dateren nog uit Bostons tijd, maar de grafschriften laten zich nauwelijks meer lezen. Ds. D. D. F. MacDonald beschrijft in het Voorwoord voor ”De kunst van mensen vangen” ook deze plaats: „Hier en daar zijn de bomen hoog opgeschoten tussen de graven rond de ruïne. Hun dooreengevlochten wortels houden het stof van menig Simprins geslacht in hun greep. Een twintigtal grafstenen hebben in de geruisloze vlucht van een lange reeks van jaren hun best gedaan om overeind te blijven. Enkele zijn daar gedeeltelijk in geslaagd, maar vele zijn door de tand des tijds bezweken -aan het oog onttrokken door het lange, ruige zomergras en pas weer zichtbaar in de grauwe winter, als het gras verdord is. De kinderen uit de arbeidershuisjes -die slechts op een paar pas afstand staan- spelen verstoppertje op deze kleine dodenakker en hun hart is zich kennelijk niet bewust van zelfs maar een zweem van spookachtigheid. Dat komt misschien doordat de sneeuwklokjes, die hen in het vroege voorjaar op hun gemak stellen, en ook door de omstandigheden dat hun vraagogen nooit een begrafenisstoet naar het kleine kerkhof van Simprin zien komen”.
Regen
In een druilerige regenbui sjouw je wat over het oude kerkhof Hier buiten, tussen de doden, bediende Boston meestal het heilig avondmaal. Met grote stem riep hij daarbij „de hemel en de aarde, de engelen, de stenen in de kerkmuur en het volk zelf tot getuigen dat ik hun Christus had voorgesteld”.
In de nog overeind staande gevel zit een steen ingemetseld met deze tekst: „To the glory of God and in memory of the rev. Thomas Boston A.M., born at Dun”. In dit schuurtje verkondigde de visser der mensen de grote daden des Heeren. Hij preekte hier met veel vrees en beving, was een enkele maal een toonbeeld van verwarring, maar meer dan eens een heraut „die zijn toevlucht mocht nemen onder de bedekking van het bloed van Christus, de enige schuilplaats tegen de verschrikking des Heeren, zelfs voor degenen die Hem gekruisigd hadden”.
Bij zijn afscheid van de gemeente van Simprin verklaarde hij: „Ik durf niet te zeggen dat ik hier nutteloos geweest ben. Ik hoop dat u en ik niet zullen vergeten de vele zoete dagen die wij in deze plaats hebben gehad. Christus is bij ons geweest, zowel op de sabbat als in de week. We hebben veel van Zijn tegenwoordigheid genoten op de avondmaalstijden en ik dank God dat Hij ooit in mijn hart gegeven heeft het sacrament in de winter te vieren”. Over deze gemeente van Simprin sprak hij later als „een veldje van de Heere gezegend”.
Huwelijk
Op 17 juli 17C0 trad Boston in het huwelijk met Catharina Brown. Precies dertig jaar later zegt hij van zijn vrouw: „Een vrouw van grote waardigheid, die ik zeer lief heb en inwendig eer. Een schoon, bevallig persoon, waarlijk godvruchtig en vrezende de Heere”. Hij roemde haar zeer: in haar schranderheid en geduld, in haar scherpzinnigheid, wijsheid en verstand, matigheid en zuinigheid, geschiktheid en zorgzaamheid, „een kroon voor mij in mijn ambt en in mijn openbaar leven”.
Ging het ze zo voor de wind dan? „Wij zijn gegaan door een zee van moeite en tegenspoeden. Somtijds scheen het of ik van haar zou worden weggenomen. Somtijds heeft haar dood ons in het aangezicht gestaard. Somtijds ben ik met een bevend hart naar de preekstoel gegaan, er op rekenende dat ik haar niet meer in leven zou vinden wanneer ik thuiskwam”.
Bostons vrouw heeft tien jaar geleefd „in een pijnlijke beproeving. In deze oven heeft de genade van God zeer helder in haar geschenen”. Hun eerste kind, een dochter, werd geboren met een dubbele hazelip. Toen de vroedvrouw hem dat meedeelde, was zijn hart geslagen „als een aangeschoten vogel die uit een boom valt”. Vele malen zouden ze samen nog staan aan een open kindergraf, in 1702 van dochter Katharine, in 1705 van Robert, in 1707 van Ebenezer, in 1708 van hun tweede zoon Ebenezer, in 1712 van Thomas, in 1716 van hun tweede dochter Katharine. Bij het sterven van deze acht maanden oude Katharina, sprak Boston: „Ik zag redenen de Heere te danken,” dat ik vader was gemaakt van zes kinderen die nu in het graf liggen en in wier bezit ik mij slechts korte tijd had mogen verheugen. Doch niemand van hen is verloren. Ik zal ze allen weerzien in de dag der opstanding. Die zin in het verbond: ”En uw zaads Gods” was mij zoet”.
Volgende week vrijdag een bezoek aan Bostons tweede gemeente: Ettrick, een zeer geprikkeld volk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1995
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1995
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's