Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Alzoo ben ik leeraar van Benthuizen gebleven...'

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Alzoo ben ik leeraar van Benthuizen gebleven...'

Ds. Ledeboer mocht geen hervormd predikant blijven

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Sommigen vonden hem maar een vreemde man. En zeker, meestal deed hij de dingen anders dan anderen die zouden doen. Het was gewoon om ongewoon te zijn. Maar hij wist wel degelijk wat hij deed. Ook bij zijn wonderlijke boekenbegrafenis. We schrijven over ds. Ledeboer van Benthuizen. Wie was hij ? Waarom begroef hij die kerkenboeken? En waarom mocht hij geen hervormd predikant blijven?

De familie Ledeboer was een domineesfamilie. Bepaald niet bevindelijk hervormd en van een goede stand. Velen uit zijn voorgeslacht hadden in het kerkelijke leven een belangrijke plaats ingenomen. Sinds de Reformatie werd de vaderlandse kerk bediend door elf predikanten Ledeboer.

Zo ook Lambertus Gerardus Cornelis. Na zijn theologische studie blijft hij nog vier jaren in de ouderlijke woning te Rotterdam, Hij verzendt een 'sollicitatiebrief' naar het Zeeuwse Stavenisse en mogelijk ook nog wel naar andere plaatsen. Maar het lukt allemaal niet zo best. Er is een kandidatenoverschot.

Beroepen in Benthuizen

Plotseling, 3 mei 1838, beroept Benthuizen; een dorpje met 375 inwoners. De kerkenraadnotulen vermelden dat Ledeboer uit twaalf kandidaten 'met eenparige stemmen' beroepen wordt. Uit 's Heeren wegen kunnen we afleiden dat Ledeboer dit beroep niet heeft verwacht. Hij schrijft erover: 'Zo ben ik tegen mensen en mijn gedachten te Benthuizen beroepen, niet door mensen, maar door de Heere; dat heeft Hij mij klaarlijk getoond en bevestigd, aan mij en andere zielen.'

Hij neemt het beroep aan. Ledeboer vraagt consulent Bentfort uit Zoeterwoude om de bevestiging af te staan aan een ander. De familie Ledeboer heeft immers vele vrienden in de domineeswereld. De weleerwaarde P.H. Hugenholtz uit Rotterdam, neef en huisvriend van de familie en, evenals vader Ledeboer lid van het Zendelingsgenootschap, zal Lambertus inleiden tot zijn dienst.

'Mijn hulp...'

De bevestiging van de inmiddels 30-jarige Ledeboer vindt plaats op zondagmorgen 29 juli. De handoplegging in deze plechtige stonde blijkt met de predikanten De Vries en Van der Ham opnieuw een Rotterdamse aangelegenheid. In het middaguur doet, volgens de kerkenraadnotu­len, 'de bevestigde zijne intrede, met de woorden van het 2e vers van den 121sten Psalm: Mijne hulp is van den Heere, Die hemel en aarde maakt heeft.'

Onrechtzinnig!

Op zekere zondag, na een preek over Zondag 6, komt een kerkganger die goed thuis is in de oudvaders, de dominee er het zijne van vertellen. Als het woord 'onrechtzinnig' valt, neemt de kerkenraad het onmiddellijk voor haar predikant op. Maar Ledeboer 'wil de zaak voor den Heere brengen'. En de kerkganger heeft gelijk! De volgende rustdag - zo spreekt de overlevering - herroept de predikant alles wat hij vroeger geleerd heeft en vanaf dat uur preekt hij gereformeerd. Uiterlijk tenminste. Want hij is onbekeerd!

Met God verzoend

Het is november 1838, nog geen halfjaar na zijn intree, als Lambertus Ledeboer als een vijand met God verzoend wordt. Daarvan getuigt hij: 'Het eerste bepaalde de Heere mij bij rnijn gemis, hoe ik een hemel zocht zonder Christus (...) aan al de geboden zag ik mij schuldig (...) ik was een bedrieger van mezelf (...) ik at of dronk gans niet (...) drie dagen en nachten lag ik te wachten in die toestand.'

Dan komt de zondag. Ledeboer voelt dat de zaken die hij beleefd heeft, persoonlijk moeten worden toegepast; God rechtvaardigt de goddeloze; niet de geheel-of halfbekeerde, de gevorderde of de dominee. Maandagmorgen is hij alleen op zijn kamer. 'Dat ging op leven en dood', schrijft hij later. Die morgen wordt de jonge dominee verlost uit een allesoverstelpende droefheid. 'Een vrede voelde ik, die alle verstand te boven gaat (...) de Drieënige God maakte woning in mijn hart, ik gevoelde de witte keursteen met de naam erop geschreven (...) met Christus ont­ waakte ik, stond ik op, sliep ik in, ging ik ter ruste dag en nacht...' De volgende zondag preekt hij over 'Eén ding weet ik, dat ik blind was, en nu zie.'

Een vrij logisch gevolg van zijn bekering is, dat Gods volk vanuit de wijde omgeving op Benthuizen aantrekt. Maar de burgemeester, de dokter en de kerkvoogden zijn Lambertus' vrienden niet meer.

Een goed krijgsknecht

Ds. Ledeboer is vaak net even anders als veel anderen. Het wordt gewoonte om ongewoon te zijn. Schitterende talenten heeft hij niet; zijn preken zijn doorweven met losse en bevindelijke opmerkingen. Vaak wordt de ordelijke samenhang verbroken door hartverwarmend vuur des hemels. Maar velen hebben hem lief omdat hij ondanks zijn eenvoud in het spreken, een man is met grote ijver en trouw.

'Op zekere zondag', zo vertelt ds. Ledeboer, 'gebeurde het dat ik een wolf op de predikstoel liet prediken. Hoe ver kan het gaan; wat is de mens. Mijn ziel kromp onder de prediking als een aal. Dan liever doorstoken te worden, dan mijn ziel met zulke messen, dolken en zwaarden te laten doorpriemen. Ik kon zulke leraren geen ambtsbroeders noemen.' In de middagdienst klinkt dan ook oprecht door het kleine kerkgebouw Ledeboers stem: 'Die man heeft leugen verkondigd, want alle mensen worden niet zalig...'

Na een preek in Aarlanderveen moet hij bekend maken dat de predikant aldaar - volgens ds. Ledeboer een onbekeerde man - heeft bedankt voor een beroep naar elders. Vrijmoedig voegt de Benthuizer leraar eraan toe: 'Dat zal Gods volk daar tot blijdschap zijn, maar de vijanden tot droefheid.'

Verval der kerk

Een ouderling herinnert zich de boetgezant Ledeboer als hij schrijft: 'Vooral was hij aangrijpend wanneer hij de diepe val van kerk en staat aanwees, dan zwol zijn stem opmerkelijk.'

Ledeboer beleeft deze diepe val in de tweede helft van 1840. Hij wordt dan volgens een oud plaatselijk gebruik verplicht om mensen uit twee bij Benthuizen behorende gehuchten, kandidaat te stellen voor de kerkenraad. Maar dat kan hij niet.

Ledeboer kijkt niet naar woonplaats. Hij stelt alleen Bijbelse eisen. 'Daar protesteerde ik tegen, onder veel strijds, maar kreeg geen gehoor.' Eenentwintig leden zien hun kans schoon en kaarten de zaak aan bij hogere instanties. Daar denkt men Ledeboer een lesje kerkrecht te geven en men wijst hem erop dat de oude gewoonte in ere moet blijven. De classis zendt een bemiddelaar, maar die krijgt geen kans, want Ledeboer weigert als eis tot het ambt te stellen: 'Waar komt rnijn kandidaat vandaan? ' Hij schrijft: 'Tweeërlei wetten, strijdig tegen elkander, kunnen niet bestaan. Of men zal de ene gehoorzamen en de andere verachten, de ene liefhebben en de andere haten. Hebben wij formulieren, zij moeten gehandhaafd worden.'

Meer en meer krijgt hij moeite met zijn positie in de kerk. Kan hij nog wel voluit dienaar des Woords zijn? Kan in de Hervormde Kerk het ambt feitelijk nog wel worden uitgeoefend? En wordt hij in die vrees niet gesterkt door de verplicht gestelde gezangen? Hij zegt daarvan: 'Ik mag niet laten zingen wat niet uit God is, en er zijn leugens op schier iedere bladzijde.' Is hij dan nog wel dienaar van Christus? Deze vraag wordt een levensvraag! 'Hier moest ik kiezen: God of de mensen, er was geen derde...'

Een drukke week

De historie schrijft 4, 5, 6, 7 en 8 november 1840. Bijzondere dagen die ds. Ledeboer doen uitroepen: 'Ik was opnieuw geboren in deze, want ik had er barensweeën over uitgestaan.' Wat gebeurde er?

Woensdagmiddag de vierde november, loopt een groot gedeelte van het gesprek in de pastorie over Ledeboers' beroep naar de afgescheiden gemeente van Elspeet.

'Uit de kerk gaan, daar had ik geen gedachte van', zo heeft hij altijd geredeneerd. 'Ik moet in 't schip blijven, opdat het behouden worde.' En dus wordt het een bedankje. De elitaire vader Bernardus is er blij mee, want een andere beslissing zou de naam Ledeboer niet ten goede gekomen zijn.

Donderdag schrijft Ledeboer opnieuw een brief aan het provinciaal kerkbestuur. Opnieuw, want het is de eerste niet. De zaak loopt al bijna eenjaar: hij weigert kerkenraadsleden te kiezen 'op woonplaats.' Zijn strijd met de kerkbesturen dwingt hem tot grondige bestudering van het Algemeen Reglement van 1816, dat de oude Dordtse Kerkorde vervangen heeft. Door die studie komt hij tot de conclusie dat er weinig hoop is en hij eindigt zijn brief met een indringende waarschuwing "opdat wij niet bevonden worden te strijden tegen God almachtig.'

De volgende morgen, vrijdag, zit ds. Ledeboer tegenover iemand die hem totaal niet mag: burgemeester Willem van Galen. God heeft hem er bij bepaald dat hij de leegstaande burgemeesterswoning moet kopen. Die dag wordt de voorlopige koopakte getekend en krijgt Ledeboer de sleutel uit handen van de burgervader Van Galen.

'Menselijke wetten...'

Zaterdag bereidt Ledeboer zijn preek voor. Opnieuw denkt hij aan de reglementenbundel: 'In blindheid had ik ze ondertekend, zonder ze ooit te voren te hebben ingezien.' Een vrij logisch gevolg van deze ondertekening is voor de dominee, dat zijn 'handtekening' in de Goddelijke wetten ontbreekt.

'Hier moest ik kiezen: God of de mensen. Ik begeerde een teken. Zijn Woord was het teken. Ik moest de bundel menselijke wetten halen en ze vergelijken met Gods Woord. Dit geschiedde. Het ene licht kwam boven het andere. Er ging kracht vanuit van de Heere. Zijn Woord moest ik kiezen en het mensenwoord afzweren...'

Met deze woorden kiest ds. Ledeboer onvoorwaardelijk voor zijn eeuwige Meester en ontwaart in de dadelijkheid de goedkeuring op zijn besluit: "Ik was opnieuw geboren in deze.'

Van de voorbereiding van zijn preek over Romeinen II komt niet veel. Toch denkt hij diep over dit schriftwoord na. Hij wil zijn tekst op gewone wijze verklaren. Maar: 'Er stond een muur voor mij, ik werd geheel toegemuurd.' Maar dan ... 'Daar opende mij de Heere de tekst betrekkelijk de kerkstaat, de toestand waarin wij thans verkeerden.'

Maanden had hij in het donker gelopen en was hij bezig geweest 'als een Bileam mijn eigen weg in te slaan.' Afscheiding heeft hij altijd afgewezen, maar nu gaat de Heere hem voor... Nu wordt alles anders. Nu zal hij in het openbaar kiezen!

Een spectaculaire begrafenis

Op zondag staat een leraar op de kansel, die vol is met de bevindingen van de afgelopen dagen. De gemeente hoort hoe God hem heeft geleid in de breuk van Neêrlands kerk. De leraar vertelt van zijn strijd en zijn berouw. Wegsmeltend onder de druk van 'eigen schuld' verhaalt hij over schuldvergevende genade en over zijn belofte om onvoorwaardelijk afstand te doen van het Hervormde reglementenboek als zijnde 'mensenvonden en bepalingen, lijnrecht strijdende tegen Gods eeuwige en onverbreekbare geboden.'

Benthuizen ziet hoe hun predikant in het vuur van zijn rede de reglementenbundel en het gezangenboek met afschuw van de kansel smijt. Een kerkgangster wil de boeken oprapen, maar krijgt geen kans: 'Laat het liggen, laat het liggen, straks zullen wij het begraven...'

Na de dienst lopen de ongeveer driehonderd kerkbezoekers naar de burgemeesterswoning aan de overkant van het kerkpleintje. Voorop loopt hun 32-jarige dominee met in zijn hand de verworpen geschriften. Een tuinknecht graaft een put en de dominee gooit de boekjes erin. Dan schept hij aarde over de bundels 'als niet bij de kerk behorende.' De gemeente zingt uit de volheid van haar gemoed Psalm 68:1 en 2 en Psalm 105:3. Na een plechtig 'Amen' stroomt de tuin leeg. 's Middags mag ds. Ledeboer weten 'in de weg Gods' te zijn.

Zijn optreden is een geloofszaak. Hij kan als van uur tot uur verklaren hoe God hem leidt. Kort en zakelijk schrijft hij: 'Ik had niet anders gedaan dan gezuiverd den wijngaard, dien de Heere mijner zorgen hadde toevertrouwd (...) want de ijver des huyses des Heeren verteerde mij, waarop ik vrede ondervond aan mijne ziele.'

Groeiend verzet

Maandag laat bakker Goester zijn oven in de steek om ds. Ledeboer in zijn pastorie op het matje te roepen. Hij lucht hartgrondig zijn hart en er vallen heftige woorden als de bakker zijn 'adzestatie' opvraagt. Als de dominee zegt dat hij 'alleen Gods orde volgen zal', is de boot aan. Goester neemt dat niet, en in 'een klijn kopie' aan de classis zucht hij: 'Wat mij aangaat, ik noem het opstant.'

Woensdag neemt het verzet tegen Ledeboer ernstiger vormen aan. Zeven leden stellen een scherpe brief op, waarin ze verzoeken om maatregelen. Ledeboer is voor hen dominee af; men wijst de classis op het absoluut noodzakelijke 'om eenen anderen leraar voor de gemeente Benthuizen te beroepen.' Dezelfde woensdag schrijft de dominee in een lange brief aan zijn moeder 'dat hij zich stiptelijk houdt aan de oude wetten, meer dan twee eeuwen in gebruik; aan deze hielden zich mijne vaderen, aan deze houd ik mij ook, uit genade.'

'Ik heb het geworpen van den predikstoel, als achtende alles wat buiten Gods Woord zij, als hooi en stoppelen, en dus met minachting'

Maar tijdens de bijbellezing op woensdag beseft ds. Ledeboer dat dit de laatste keer is dat hij de Hervormde Kerk heeft mogen dienen. De preek gaat over Daniël 3' Die Mij eren, zal Ik eren...'

Geschorst

Vrijdag verschijnt de Benthuizer kerkenraad op een spoedvergaderingvan de Leidse classis. Als Ledeboer gevraagd wordt of hij de betreffende boeken 'smadelijk' heeft weggesmeten, is het antwoord: 'Ik heb het geworpen van den predikstoel als achtende alles wat buiten Gods Woord zij, als hooi en stoppelen, en dus met minachting.' De twee ouderlingen staan achter hun dominee, maar de diakenen houden zich op de vlakte en zeggen niet genoeg licht te hebben. Ds. Ledeboer wordt geschorst en de ringpredikanten zullen waarnemen.

'Komt kinderen, volgt mij, ..'

Geschorst? Benthuizen weet hoe ds. Ledeboer over zijn schorsing denkt. De spanning loopt op wanneer de volgende zondag tegen half tien de kerk vol loopt. Veldwachter Van der Kley, op wacht bij de preekstoel, klopt het hart in de keel. De kerkvoogden schuiven onophoudelijk heen en weer in de bank. De consulent zit in de consistorie en wacht tot het tijd is.

Dan komt ds. Ledeboer binnen. Tussen de laatste kerkgangers. Ademloos stil is het, als hij naar de kansel loopt. De veldwachter aarzelt en doet een stap achteruit. Een dienstknecht van Christus uit de bediening weren, durft hij niet, mag hij niet, kan hij niet... dóet hij dus niet. Drie anderen durven dat wel: wethouder Huurman, president-kerkvoogd J. van Zomeren en J. Bik. Als 'woedende beren' staan ze voor hem. Ds. Ledeboer kan niet verder, gaat ook niet verder. Een stem welt op: 'Komt kinderen, volgt mij...' Dan keert hij zich om en loopt naar buiten. Het wordt rommelig in de kerk. Veel kerkgangers volgen dominee naar zijn pasgekochte burgemeesterswoning, waar hij een dienst leidt.

'Men wilde hem steenigen...'

's Middags vertrekt ds. Ledeboer met het rijtuig van ouderling Veldhuijzen naar het naburige Oudshoorn. Natuurlijk om daar te preken. Maar ook die dienst gaat niet door, want de classis heeft al voor een vervanger gezorgd. Uiteindelijk kan hij daar toch preken, en wel in een woning in Molenaarsbrug. 'Eindelijk is hij bij een oud man begonnen te prediken, terwijl de Benthuizers genoeg te doen hadden om hem te beveiligen; men wilde hem steenigen.'

'Mania religiosa'?

Het nieuws over Ledeboer doet snel de ronde. Vader en moeder zijn hoogst ongelukkig met deze 'schande' voor de familie. Bevriende predikanten adviseren zijn ouders om een dokter in de arm te nemen en hun zoon krankzinnig te laten verklaren. Dan zal hij niet afgezet kunnen worden! Dat is heel slim bedacht, maar de Benthuizer geneesheer Simons maakt alleen melding van 'eene mania religiosa' (godsdienstwaanzin) en 'monomanie' (geestelijke afwijkingen). En ... geeft de begeerde verklaring niet af. Inmiddels is ds. Ledeboer spoorloos. Heeft hij gehoord dat zijn ouders van plan zijn hem van bed te lichten 'en in een krankzinnigengesticht te doen opsluiten? ' Ze denken dat hij naar ds. H.J. Budding in Goes is. Maar dat is niet zo. Hij schrijft zijn ouders vanuit Amsterdam dat hij gedrongen was onder te duiken 'omdat u mij zoudt komen halen als krankzinnig zijnde.'

Afgescheiden?

In Amsterdam bezoekt hij een synode van Gereformeerden, die op 3 december is afgelopen. Op zondag 29 november preekt hij in Leiden, tot groot ongenoegen van de familie, 'drie malen op eenen dag voor eene geweldig groote schare van menschen.'

Van 8 tot 15 december is hij in Utrecht en daar helpt hij ds. H. de Cock om ds. H.P. Scholte tot de orde te roepen. Maar die missie mislukt. Ledeboer voelt zich in deze kerkengroep echter niet thuis. Ook het vragen van vrijheid van godsdienst is niets voor hem. Hij neemt zich voor om de contacten met ds. Budding te hernieuwen. Straks, als hij weer thuis is.

Diensten in Benthuizen

Hoe is het inmiddels in Benthuizen? Op zondag 13 december spreekt Theunis van der Knijff een stichtelijk woord in een samenkomst op de dorsvloer achter de boerenwoning van Leendert Rodenburg aan de Dorpstraat. Deze 'godsdienstige vereeniging' wordt door 'eene menigte van menschen' bijgewoond. Zelfs uit Hazerswoude en Boskoop. Twee dagen later komt ds. Ledeboer terug, na een maand op reis te zijn geweest. Zondag 20 december preekt hij bij Theunis van der Knijff. De volgende zondag opent hij de Schrift op de boerderij van M. van der Velden aan de Hogeveenseweg. Ook de geschorste ouderlingen blijven bij hem.

Afzetting

Het Provinciaal Kerkbestuur vindt het nu welletjes. Ds. Ledeboer verschijnt op 5 januari 1841 rnet zijn ouderlingen Veldhuijzen en Koorenwinder voor een commissie van het Provinciaal Kerkbestuur te Leiden. Als gevraagd wordt waarom hij zijn breuk met de kerk niet loyaal heeft kenbaar gemaakt, luidt zijn kerkelijk standpunt: 'Omdat ik geen vrijheid gevoelde van mijne zijde om eene stap te doen (tot afscheiding - JMV) als mij houdende aan de leer, dienst en tucht sinds twee eeuwen in de kerken van Nederland in gebruik.' Hierop volgt op 26 januari zijn afzetting.

'Te Benthuizen heeft mij de Heere geroepen; Hij moet er mij los van maken, eer ik de schapen verlaten mag. Ik kon en mocht niet verlaten die met mij de Gereformeerde leer en belijdenis bleven aankleven.'

Uitleiding

Ledeboer had dus inzake 'de Afscheiding van 1834' geen vrijheid om 'eene stap te doen.' Niet zonder reden heet het derde hoofdstuk van zijn boekje 's Heeren wegen dan ook 'Uitleiding'. Dus niet 'Afscheiding', 'Uittreding' of iets dergelijks. Het is belangrijk dit vast te houden, omdat een afzettingsprocedure nu eenmaal ook een keerzijde heeft. Want hoe méér ds. Ledeboer opkomt voor Gods ordinantiën, des te meer wordt hij bevestigd in zijn bediening. Hoor hem getuigen: 'Te Benthuizen heeft mij de Heere geroepen; ik mocht niet verlaten die met mij door 's Heeren genade de Gereformeerde leer en belijdenis blijven aankleven.' Bij hem geldt alleen de eer van God en met wat een kerk daartegen doet die de gereformeerde belijdenis grotendeels vaarwel heeft gezegd, heeft hij niets te maken. Daarom roept hij: 'Ik werd door de Heere opnieuw, ja voor het eerst bevestigd in mijn herders-en leeraarsambt.'

'Om onzer zonden wil verbeurd...'

Ds. Ledeboer heeft zich altijd beschouwd als Gereformeerd predikant van Benthuizen. Onophoudelijk en principieel stelt hij over Hervormde Kerk vast: 'Het is onze, wij hebben het om onzer zonden wil verbeurd; de Heere kan het weder schenken.'

In deze woorden spreken twee specifieke zaken van Ledeboers kerkbegrip: schulderkenning en tijdelijkheid. Wie denkt dat ds. Ledeboer een Gereformeerde Kerk gaat institueren, heeft het mis. En wie hem erop attendeert dat het tijd wordt om een kerkgebouw neer te zetten, heeft aan hem geen beste: 'Ik blijf hun herder en leraar; dat blijft; ook zonder huis, pastorie en kerkgebouw. Dat is maar wat kalk en steen. ofschoon wij daarom dat laatste niet mogen opgeven...'

Bijna tien jaar komt hij samen zonder eigen kerkgebouw. Dan hier, dan daar. En als eindelijk een gebouwtje tot stand komt, is het niet meer dan een houten schuur. Men heeft recht op het historische kerkgebouw; men hoopt op terugkeer. Op herstel. Ook de ambtsdragers worden niet bevestigd, maar slechts 'provisioneel' aangesteld.

Een blijvende bediening

't Is een blijvende bediening. 'Ik gevoel mij herder en leeraar van Benthuizen. Dat kunnen de mensen mij niet afmaken. God heeft het mij gemaakt, en om het verwerpen van een prullenboel van menselijke wetten word ik geen leeraar afgezet ... maar veeleer aan.'

Op een van de eerste samenkomsten vraagt Ledeboer zijn kerkgangers of zij in het spoor der Dordtse vaderen willen doorgaan en hem als hun wettig predikant (blijven) erkennen. Dan denkt hij aan het feit dat bij het uitgaan uit Rome, de leraren ook niet opnieuw zijn bevestigd. Toestemming van alle leden is genoeg: 'Alzoo ben ik leeraar van Benthuizen gebleven, en heb niets nieuws gezocht dan terugkering.'

Als een balling omzwerven

Op 11 december 1840 schreef hij aan zijn ouders: 'Gelove mij, ik ben in des Heeren weg. De Heere leidde mij uit ...' En: wij gevoelen ons geen scheurmakers, maar Gereformeerden in hart en nieren en daarom gescheiden van het genootschap dat van kerk een staatscreatuur werd.'

Lettend op de continuïteit schrijft hij daarvan: "Want wij scheiden ons niet af, maar dat hebben zij gedaan, die de Gereformeerde Kerk veranderd hebben in een genootschap tegen Gods Woord. Wij verlaten de Kerke niet, maar dat hebben anderen gedaan, om onzer zonden wille ...

Aldus opnieuw: 'Om onzer zonden wille.' Deze beleving doet hem afzien van een eigen kerkje en zijn verdere leven als een balling omzwerven.

Verschillende foto's zijn geplaatst met toestemming van de Historische Kring Benthuizen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2004

Oude Paden | 48 Pagina's

‘Alzoo ben ik leeraar van Benthuizen gebleven...'

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2004

Oude Paden | 48 Pagina's