Inlichtingenrecht kerken over inkomen lidmaten ter discussie
Afschaffing nadelig voor Hervormde Kerk en joden
In Nederland weet de een niet van de ander hoeveel hij verdient. Inkomens zijn zogezegd geheim". Een telefoontje naar de belastingdienst zal ook niets opleveren omdat men daar een geheimhoudingsplicht kent. Toch is er vreemd genoeg een uitzondering gemaakt voor de kerken. Sinds 1920 mogen kerken bij de belastingdienst aankloppen om gegevens over de inkomens van hun kerkleden te vragen. Dit om de hoogte van hun kerkelijke bijdragen vast te stellen. Minister Ruding en staatssecretaris Koning dienden vorige maand een wetsvoorstel in om dit inlichtingenrecht af te schaffen. Hoe moéten we hier tegenover staan?
Wat zijn de motieven van deze bewindslieden van financiën? Zij noemen vier argumenten voor hun voorstel. In de eerste plaats zeggen zij dat kerken niet bevoordeeld mogen worden boven andere particuliere organisaties en- instellingen. Deze hebben immers dit inlichtingenrecht niet. Verder ligt er het probleem van de sekten, die de laatste jaren in groten getale zijn ontstaan. De belastingdienst zou dan moeten bepalen of deze „nieuwe religieuze bewegingen" (zoals de officiële overheidsterm luidt) kerkgenootschappen in de zin der wet zijn.
Andere argumenten van de bewindslieden zijn dat kerk en staat in Nederland gescheiden zijn. Sinds 1984 worden aan kerken ook geen staatsgelden meer uitgekeerd ten behoeve van predikanten. En burgers maken er in toenemende mate bezwaar tegen dat kerken bij de belasting inlichtingen kunnen krijgen over hun inkomens. Zij achten dit een inbreuk op hun privacy.
Het is verder gebleken dat het aantal inlichtingen dat jaarlijks door kerken wordt gevraagd, sterk daalt. Was dit aantal ten tijde van de invoering van de huidige Wet op de inkomstenbelasting 1964 zo'n 200.000, in de jaren 1982 en 1983 was dat ongeveer 60.000 per jaar. Daarmee is volgens de bewindslieden bewezen dat het belang van het inlichtingenrecht is afgenomen en dat deze ontwikkeling zich zal voortzetten.
Ontstaan
Toen de financiële verhouding tussen staat en kerk (de zogenaamde „zilveren koorde") per 1 januari 1984 officieel beëindigd werd, was het te verwachten dat ook het inlichtingenrecht van kerkgenootschappen onder druk zou komen te staan.
Het inlichtingenrecht is in 1920 ontstaan, toen de gemeentelijke inkomstenbelasting werd afgeschaft. Voor die tijd ontleenden kerkgenootschappen de benodigde inkomensgegevens aan de kohieren van de gemeentelijke inkomstenbelasting, die openbaar waren. De landelijk geheven inkomstenbelasting voorzag niet in een openbaarmaking van inkomens. Wel maakte de wetgever in 1920 een uitzondering voor kerkgenootschappen, aangezien „anders het opmaken der aanslagen voor deze instellingen onoverkomelijke moeilijkheden zou opleveren" (aldus de kamerstukken van 1920).
In de Wet op de inkomstenbelasting 1964 werd de bestaande regeling gehandhaafd, omdat in de praktijk was gebleken dat een aantal kerken regelmatig gebruik maakte van deze mogelijkheid om inlichtingen aan de belastingdienst te vragen.
Joden
Welke kerken maken van het inlichtingenrecht gebruik? Dat zijn met name de joodse kerkgenootschappen, die hun inkomensregeling nagenoeg geheel op dit recht baseren. De leden dragen gemiddeld twee procent van hun belastbaar inkomen af en aanvaarden dit systeem van kerkbelasting als een vanzelfsprekende zaak.
Drs. J. Sanders, secretaris van het Nederlands-Israëlietisch Kerkgenootschap, zou het ook betreuren wanneer het inlichtingenrecht afgeschaft wordt. „Het is een goed systeem, dat goed werkt en bovendien eenvoudig en eerlijk is: de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten". Het enige lichtpuntje is volgens hem dat de bewindslieden van financiën een overgangstermijn van tien jaar hebben voorgesteld. Daarin zou dan voor een nieuw systeem kunnen worden gezorgd.
Hervormde Kerk
Verder speelt de kwestie in de Hervormde Kerk, met name in het oosten van het land. Van het inlichtingenrecht wordt gebruik gemaakt om de hoofdelijke omslag of de kerkelijke belasting vast te stellen.
Deze kende men reeds ten tijde van de bevoorrechte Gereformeerde Kerk in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Zij werd toen door de overheid gehanteerd. Na 1816 werden alleen de leden van de Nederduits Hervormde Gemeente aangeslagen in deze belasting, die niet door de overheid, maar door de kerkvoogden werd opgelegd.
In de twintigste eeuw werd zelfs gepoogd de inkomsten uit de hoofdelijke omslag op te voeren door verhogingen van de aanslagnormen. Dit hield verband met de sterk stijgende kosten en de naar verhouding zeer gering blijvende staatsuitkeringen. Met name in de periode van 1950 tot 1970 ontstond door de grote inflatie en verschijnselen als secularisatie en migratie een nijpend gebrek aan middelen.
Verzet
Het systeem van de hoofdelijke omslag, begunstigd door het toegestane inlichtingenrecht, bleek in de loop van deze eeuw op steeds meer verzet te stuiten vanwege het element van onvrijwilligheid. Vooral ook wanneer men het feit in aanmerking neemt dat de kerkvoogdij het recht had door middel van een civielrechtelijke procedure de weigerachtige lidmaten tot betaling te dwingen. Het nadeel van een dergelijk proces was echter dat het kerklid wel betaalde, maar zich in het eerstvolgende jaar liet afschrijven en dus helemaal geen inkomsten meer opleverde.
Door al deze ontwikkelingen werd de bereidwillige lidmaten een steeds hogere aanslag opgelegd, vooral ook omdat het aantal belijdende leden snel afnam. Daarnaast speelde nogal eens de richtihgenkwestie een rol. Mensen die het oneens waren met een bepaalde predikant of met een uitspraak van de generale synode, weigerden dan aan hun kerkelijke financiële verplichtingen te voldoen.
Een lichte verbetering van het bijdragensysteem ontstond door de nieuwe kerkorde van 1951. De kerkvoogdijen en de kerkeraden (respectievelijk het „beheer" en het „bestuur") werkten sindsdien niet meer zo geïsoleerd van elkaar. Onder de naam van ouderlingkerkvoogd konden van toen af aan kerkvoogdijen onderdeel gaan vormen van de kerkeraden.
Geldwerving geschiedde sindsdien dan ook meer op basis van vrijwilligheid en offervaardigheid, dan van het betalen van kerkbelasting, geheven door een onafhankelijk opererende kerkvoogdij. Het systeem van de hoofdelijke omslag is door dit alles — evenals vroeger de zitplaatsenverhuur — aan zichzelf te gronde gegaan. Waar het in de Hervormde Kerk nog gebeurt in bepaalde delen van het land, blijkt dat het systeem moeizaam werkt, met de bovengenoemde negatieve kenmerken.
Theocratisch
Gezien de politieke verhoudingen is het hoogstwaarschijnlijk dat het inlichtingenrecht afgeschaft zal worden. Het pleiten van het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) voor een blijvende uitzonderingspositie voor de Hervormde Kerk en — met name — de joodse kerkgenootschappen, weegt volgens de bewindslieden niet op tegen de argumenten die vóór afschaffing van het inlichtingenrecht pleiten.
Ook de kleine christelijke partijen zullen waarschijnlijk bezwaren aanvoeren tegen het inlichtingenrecht omdat dit in strijd is met de vrijwilligheid van de kerkelijke bijdrage. De dienst der offeranden is immers" iets wezenlijk anders dan het innen van een verplichte financiële heffing, zoals die door de staat van zijn leden geëist wordt!
Toch zal men het in SGP-kringen bijvoorbeeld betreuren dat de kloof tussen kerk en staat nu opnieuw breder wordt. Een onjuiste verstrengeling tussen beide is weliswaar af te wijzen, maar het theocratisch ideaal is uiteindelijk niet dat van de gescheidenheid maar van het samen dienen van één en dezelfde God (zij het dat staat en kerk daarin hun eigen typische bevoegdheden hebben).
Bezwaren
Daarnaast kan men zich afvragen of de volgende stap niet de afschaffing van het andere inlichtingenrecht van kerken zal zijn: het inlichtingenrecht bevolkings- en verblijfregisters. Aan kerken is het namelijk toegestaan om tegen slechts zeer geringe kosten inlichtingen te vragen ten behoeve van de geestelijke zorg en het voeren van een accu) ledenadministratie. In de laatste jaren zijn tegen dit recht — waar in dit geval wel de kleine christelijke kerken gebruik van maken — dezelfde bezwaren aangevoerd als tegen het inlichtingen recht inzake inkomens van kerkleden.
Concluderend kunnen we dus stellen dat het vraagstuk van het inlichtingen recht een netelig vraagstuk is, met klem op verdere gevolgen. Ook doen de kerken er goed aan te beseffen dat een ' komen gescheidenheid van kerk staat in de praktijk onmogelijk is. Zodra de kerk zich in het maatschappelijke leven manifesteert, heeft ze immers te maken met overheidsmaatregelen. Ook gezien de begin dit jaar in het leven geroepen commissie, die advies moet uitbrengen over de criteria voor verlening van overheidsfaciliteiten aan kerken en genootschappen op geestelijke grondslag, blijft alertheid op de juiste verhouding tussen kerk en staat dringend geboden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 april 1986
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 april 1986
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's