Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terug naar de steenfabriek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terug naar de steenfabriek

"Ziek worden was er niet bij. Want dan kreeg je ontslag"

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ze werkten van 's morgens vroeg tot's avonds laat. Bij temperaturen van min vijftien tot plus vijftig graden Celsius. Ten nutte van het land waarvoor ze de bouwstenen leverden. Vooreen hongerloon dat in de crisisjaren nog werd gekort. Aan het begin van de eeuw werkten nog twintigduizend Nederlanders in de baksteenindustrie. Nu zestienhonderd. Mechanisatie en automatisering hebben het steenovensvolk van weleer overbodig gemaakt. De opsnijders, inzetters en uitkruiers hebben de avond van het leven bereikt. Maar als de steenfabriek ter sprake komt, keert het verleden weer. Dan is het of ze gisteren afscheid hebben genomen. Van het zwoegen voor een slavenloon. Maar ook van de kameraadschap bij de pers en op de baan. Terdege keerde met hen terug. <br />

Onderaan de dijk staat de steenfabriek. Voor de toegangspoorten van de ovenkamers liggen bergen vuurvaste stenen ordeloos door elkaar. Talloze malen werden ze in de poorten gemetseld, waarna het vuur in de oven werd toegelaten. Sinds '82 liggen ze als waardeloos puin ter aarde. De recente stormen hebben de fabriek zwaar aangerand. Het dak vertoont grote gaten. Rode dakpannen liggen verpletterd op het fabrieksterrein. De gebinten buigen angstig door. „Jonge jonge, wat een troep", verzucht Henk Hubers verdrietig. Duizenden malen reed de 86 jaar oude steenarbeiderzijn kruiwagen de ovenkamers in. Om de gedroogde stenen op te stapelen. Of de "gare" stenen weer uit te kruien. Toen was de fabriek nog een plaatje om te zien. Nu een spookachtige ruïne. Jan Buil kan er niet mee zitten. Zijn kromgewerkte rug is een zichtbaar aandenken aan de fabriek. ,, Voor mij n part stort-ie vandaag nog helemaal in'', verwenst hij fel. ,,Met die judas van een schoorsteen erbij. Moordenaars waren het meneer, die steenfabrieken. Moordenaars."

Steenovensvolk
Het opslagterrein is verlaten. De fabriek, die eens t> bruiste van leven, is dood. De gewelfvormige ovenkamers, zichtbaar door bressen in de muur, zijn verworden tot catacomben, waar zwervers en ongedierte een onderdak voor de nacht kunnen vinden. Jarenlang was de fabriek eigendom van steengigant T en A. De letters staan voorTerwindten Arntz. Zij gaven de toon aan in de baksteenindustrie. Vooral Jan Arntz, van 1901 tot 1936 directeur, was een invloedrijk man. Lid van de Eerste Kamer en de Provinciale Staten van Gelderland. Gezien bij de notabelen, gevreesd door zijn arbeiders. Die glorietijd is voorbij. De malaise in de baksteenindustrie is ook T en A niet voorbij gegaan. Keiharde concurrentie heeft het aantal ondernemingen sterk gereduceerd. De overgebleven steenfabrieken zijn gemechaniseerd en geautomatiseerd. Het steenovensvolk is vervangen door computer en lopende band.

Krotwoninkje
Over de Rijn stomen binnenvaartschepen richting Duitsland. Op de dijk loopt Bernard Doornenbal. Ter hoogte van de steenfabriek blijft hij even staan. Of hij daar heeft gewerkt? Natuudijk. Wie uit het dorp Spijk werkte niet op de steenfabriek.,,Anders was hier niks meneer. We waren met dertien kinderen thuis. Vroeger was het zo, als iemand een grote huishouding had, dan zei die heer: kom maar. Snap je dat? Dan kreeg je voor een paar centen een krotwoninkje en kon het hele gezin in de fabriek gaan werken." Zijn leven is verweven met de fabriek. In een huisje erachter werd hij geboren. Vader werkte ook bij T en A. Toen Bernard veertien was kon hij met vader mee De steenbaas had een hitterijder nodig. ,,Kon ik stenen uit de drooghutten in het veld achter naar de oven rijden. In de winterdag was het een slopend werk. Doormodder, wind en regen. Als je hardwerkte had je negen gulden in de week." November vorig jaar ging hij met pensioen, 62 jaar oud. ,,De laatste paar jaar heb ik nog bij Daams gewerkt. Daar was het alleen maar knoppen bedienen. Wat een verschil he. Maar onder mekaar was het vroeger toch gezelliger dan nu. De kameraadschap is verdwenen."

Stoker
Zure windvlagen belagen de fabriek en zoeken een uitweg door de gaten in het vervallen dak.,,Misschien kunnen we nog wel eens naar boven lopen'', oppert de gepensioneerde steenarbeider. Langs een stalen brandtrap tegen een zijmuurvan de fabriek gaat hij me voor naar de bovenverdieping. Behoedzaam betreden we het voormalige territorium van de stoker. De gaten in het dak zorgen voor enig licht. Door openingen in de vloer werd het vuur in de ovenkamers gevoed. ,,Twintig jaar heb ik hier gestookt'', zegt Doornenbal. ,,Inm'n jeugd ging dat nog met kolen. Die moest je met de schop in het vuur gooien. Op het laatst hadden we gas en werkte je met thermostaten. Als je die goed zette en je kreeg geen meleur, dan was het een makkie. Het werd aardig goed betaald. En je was wat meer in tel he. Als stoker was je toch wat meer dan een ander. Vroeger was je metz'n allen niks."

Opsnijders en inzetters
De mechanisering van de steenfabrieken kwam pas laat op gang. Tot ver in onze eeuw was de steenfabricage grotendeels handwerk. De putmensen wonnen de klei uit een put achter de fabriek, waarna de grondstof voor de stenen door collega's naar de grondbult bij de fabriek werd gekruid. Na een half jaar "rotten" was de klei rijp. Met behulp van een steenpers werd in houten vormen de rauwe steen gevormd. Zes per vorm. Het teveel aan modder werd door de vormer verwijderd. Hitterijders, meest jonge jongens, brachten de karren met volle vormen naar de banen. Daar werden de verse stenen op de grond neergeslagen", zodat ze konden harden. Om ze aan alle kanten te laten drogen, werden ze regelmatig gekeerd door'' opsnij ders", meest vrouwen en meisjes.

Hitterijder
Bernhard Gerritzen was veertien jaar toen hij zijn aanstelling kreeg. Als hitterijder was hij verantwoordelijk voor het transport van de vers gevormde stenen naar de banen.,, Aan het eind van de baan stonden de neerslagers al gereed. Als de paarden niet wilden ging je met de zweep erover. Want je mocht die mannen niet laten wachten. Later ben ik zelf neerslager geworden. Dat heb ik vijfentwintigjaar gedaan. Die vormen met natte stenen moest je uit de kar trekken en dan op de baan omkiepen . Als j e er de slag van had, kon je het bijna met je ogen dicht. Het was slecht werk voor je rug. Maar ziek worden was er niet bij. Want dan kreeg je ontslag." ,,Elke vijf minuten kreeg je drie en een half duzend pond in de vingers'', vult Jan Buil aan. ,,Drie en een half duzend pond. Vijfendertig vormen. Toch konje nog beter neerslaan dan opzetten. Je hoefde niet zo te draven."

Gebakken piepers
De versleten steenfabrieksarbeider kwam in '20 bij de steenfabriek. Als jochie van dertien jaar stond hij bij de pompen aan de kleiputten, om het water in de putten op peil te houden.,,Zondagsmiddags ging ik van huis en 's maandagsavonds kwam ik weer. Tussendoor brachten ze me een beetje brood. Toen ik zestien was werd ik opzetter. Vijf stenen nam ik onder de arm en twee tussen die kleine vingers. Op een draf van de banen naar de hut. Vaak heb ik gedacht: ik wou dat ik maar dood viel. Echt waar. Er werd gewerkt tot twaalf uur. Dan kreegje de middagpot. Ik zat te beven als een riet. Je was te moe om te eten. Maar na een minuut of tien riepen m' n kameraden: kom jong. Die waren een jaar of vijfendertig. Ik was met zestien jaar de jongste opzetter. Veel te jong eigenlijk. Als ik 's avonds thuis kwam, hadden ze al een stuk van een rietmat klaar liggen. Op het moment dat ik erop viel sliep ik al. Het is gebeurd dat ze me wakker maakten voor de gebakken piepers. In plaats dat ik ze opat, schepte ik ze in 't hemd. Toen ik 's morgens weer wakker werd had ik een plaat van die piepers op de borst hangen. Zo moewasje."

Beulwerk
Mevrouw Jansen telde nog maar elf lentes, toen ze als Jaantje de Leeuw op de steenfabriek kwam.,,Eigenlijk mocht je er pas op je veertiende werken, maar daar werd niet op gelet. We waren metz'n negentienen thuis en ik was op een na de oudste van de kinderen, dus je moest zo snel mogelijk mee om wat te verdienen. Daar hielp geen vadertje of moedertje aan. Anders konden m'n ouders er niet komen, 's Morgens om vier uur moest je eruit om te gaan opsnijden. Al die stenen op de kantjes zetten. Je werd per duizend stenen betaald. Liep het heel goed, dan had je twaalf gulden per week. Maar dan was het beulwerk hoor." Als de stenen droog genoeg waren, sjouwden opzetters ze naar de haaghutten. Omdat het opzetten geen continu-arbeid was, werd dit werk veelal door vrouwen verricht. Mevrouw Jansen weet nog van de tijd dat de baby's werden meegenomen. ,,Die werden op een rietmat gelegd en kregen tussen het werk door wat eten. Als ze begonnen te kruipen werd het moeilijker. Want het werk moest doorgaan. Wie thuis voor het eten gezorgd heeft, dat weet ik ook niet."

De tien geboden
Inzetters transporteerden de rauwe stenen van de haaghutten naar de ovenkamers. Was de laatste steen binnen, dan werd de toegangspoort dichtgemetseld, waarna de stoker het vuur toeliet. Hij had de verantwoordelijkste functie. Op het oog moest hij de oven op een constante temperatuur van 1060 tot 1070 graden houden. Na een kleine week stoken waren de stenen goed en werd de poort weer opengebroken. Uitkruiers hadden de taak de stenen uit de nog gloeiend hete oven te halen. Een deel van de arbeiders woonde in huisjes van de steenfabriek, op Lobith en Spijk. Elk rijtje had z'neigen naam. De tien geboden. De twaalf apostelen. De vier evangelisten. De twee stenen tafelen. De blauwen hoek. Onrust. ,, Daar moest je niet in zitten hoor, die vieze dingen", walgt de gepensioneerde scheper en sorteerder Evert Vierboom.,, Daar moest je buiten blijven. Die mensen zaten daar bijna voor niks. Weinig of geen huur. Maar ze waren nooit vrij. Werd het 's avonds slecht weer, dan moesten ze de rauwe stenen opzetten in van die droogrekken en dan afdekken met rietmatten. Desnoods zondags nog. Anders waren de stenen verknoeid. Beregend, noemden ze dat. Dan kon het nooit meer eerste klas worden."

De twaalf apostelen
Mevrouw Jansen kan er uit ondervinding over meepraten. Ze woonde jaren in een huisje van de fabriek. ,,Eerst aan " De vier evangelisten" . Dat was een vies huis. Daarom zijn we naar "De twaalf apostelen" verhuisd. Daar was het ook niet ideaal. Soms stonden ze onder water. Dan moesten we met z' n allen boven de steenfabriek slapen. We hadden ook nog een grootvader in huis. Er was zo weinig plaats, dat wij als kinderen van een jaar of vijf bij hem moesten slapen. Later kon dat niet meer. Hij werd zo lelijk dat vader het niet meer durfde en boven op zolder een paar kamertjes heeft getimmerd. Toen het helemaal niet meer ging is grootvader naar Wolfheze gebracht." De woonsituatie verbeterde toen De Leeuw (de vader van mevrouw Jansen) van gewoon arbeider promoveerde tot steenbaas en een bazenwoning op boven-Spijk kreeg aangeboden. De promotie had gedeeltelijk een politieke achtergrond.,,M'n vader zat in de bond en was een heel erge fanatiekeling. Toen heeft de directeur gezegd: je kunt baas worden, maar dan moetje de bond uit. Dat heeft-ie gedaan. Maar hij heeft de mensen van de bond wel vaak inlichtingen verschaft."

Op akkoord
De meeste steenarbeiders werkten op akkoord. Er werd uitbetaald op basis van de hoeveelheid gemaakte stenen. Om het loon wat op te trekken werden lange dagen gemaakt. ,,'s Morgens vroeg ging ik van huis", zegt Buil. ,,En's avonds laat kwam ik pas terug. Als ik zaterdags thuis kwam, dan stonden de kleine kinderen bij de vrouw achter de rok. Ze kenden me helemaal niet. Zo weinig was ik thuis. Als de pers was uitgevallen, dan ging je avonds door. Want die stenen moesten er komen, ook al was de pers een halven dag kapot geweest. ,, De mensen die van Babberich kwamen, bleven de hele week hier", herinnert Huberszich.,,Die sliepen in de schaftkeet, op een strooien zak. Zaterdagsmiddags, als ze geld hadden gebeurd, gingen ze naar huis. En zondags in de namiddag kwamen ze alweer terug." , ,Er werd erg veel gedronken", laat mevrouw Jansen met gedempte stem weten. ,,Zelfs onder het werk. Om de ellende weg te drinken. Vaak was het: Jaantje, heb[> je effe tijd? Loop 's effekes gauw naar Lobith voor een paar fleskes bier. Of jenever. Net na de oorlog had je een liter Duitse jenever voor een gulden. Er was een opzetter die na het werk altijd regelrecht naar de kroeg ging. Dan zei hij tegen de kroegbaas: de kinderen hebben wel geen klumpkes meer aan de voeten, maar schud me er nog maar eentje in."

Altijd dezelfde
„Het waren altijd dezelfde", weet Vierboom. ,, Daar zat dat nou eenmaal in. Je kunt op die mensen neerkijken, maar vergeet niet dat het een kwestie was van je "Elend" verdrinken. Anders hadden die mensen niks. Geen vakantie, geen vakantiegeld, niks. Je kale loon. En één keer per jaar kermis. Dat was net alles. Daar moest je voor sparen he. Maar dat kon niet. Daarom gingen ze soms de schinken van het varken dat ze gemest hadden verkopen. Of het hele varken. Om kermis te vieren. Er waren erbij die zo veel verdronken, dat de vrouwen op de fabriek het geld op gingen halen. Die had je erbij. Dan was het toch wel erg he. Maar deden die vrouwen dat niet, dan kwam er bijna niks binnen." ,, M' n vader heeft ook ontzettend gedronken'', bevestigt mevrouw Jansen. ,, Verschrikkelijk. Ik zei wel 's tegen m'n moeder: moeten wij daar nou voor gaan werken? Paps brengt bijna nooit geld thuis. We hebben vaak tegen 'm gezegd: je hebt wel een villa verzopen. Dat hebben we vaak genoeg gezegd. Soms moesten we hem 's nachts ophalen. Lag-ie ergens te slapen. Dan stopte m'n moeder 'm in bed en zei maar niks. Om de vrede te bewaren. Later kreeg-ie het wel onder z' n neus gewreven. Maar het hielp allemaal niks."

De steenbaas
Tussen de heren en de arbeiders stond de steenbaas. Meestal één uit het steenovensvolk, die zich had onderscheiden door kracht of gezag. ,,Het waren vaak beroerdelingen", is het harde oordeel van Doornenbal. ,,Ik, ik en jullie niks. Wil je of wil je niet. Als je niet wil, dan hoepel je maar op. Dat was vroeger zo. Je moest bij wijze van spreken knielen als ze voorbij kwamen. Dwingerij he. Je dors niks te zeggen, want je ging er zo uit. En dan zat je met niks. Je kreeg nergens niks van. Moetje tegenwoordig komen. Als er nu een baas voorbij komt, worden ze aangesproken met Jan of Piet." ,, Ik heb aardig goeie bazen gehad'', relativeert Hubers mild.,,Jawel", vindt Buil, ,, maar er waren ook bloedzuigers bij. Er was er een die in de buurt van de steenfabriek in de kost zat, omdat z' n vader en moeder al dood waren. Om zes uur ging-ie weg. Dan nam een andere baas z'n plaats in. Maar als de pers overdag kapot was geweest, kwamie 's nachts tegen half één kijken of je nog bezig was, die bloedzuiger."

Uitbetaling
„Het was de tijd", vergoelijkt Vierboom. ,,Die bazen werden ook weer achter de vodden gezeten. Door de heren. Net zo goed. Ik heb Jan Arntz nog meegemaakt. Je rook 'm al van verre. Hij had altijd zo'n fijne sigaar aan. Ach, vervelend deed hij niet. Maarje wist wel datje er niet veel van verwachten kon. Het is gebeurd dat iemand 25 jaar in dienst was. Moet-ie daar niet voor beloond worden, vroeg z'n baas. Datwordt-ie elke week, zei Arntz. Elke weeg krijgt-ie z'n loon. Toen-ie dood was, werd een zoon van hem hoofddirecteur. Een onechtelijk kind. Maar zó'n kerel. Kwam netjes bij je: hoe is het ermee jongens? Oók een sigaartje? En bij een jubileum kreeg je wat. Toen ik vijfentwintig jaar in dienst was, heb ik een horloge gekregen. Van echt goud, zoals je ziet."

Wisselgeld
De gepensioneerde sorteerder Vierboom kwam in '25 bij Terwindt en Arntz. Voor het steenovensvolk was het een redelijke tijd. De vraag naar stenen was groot. Het loon kon slechter. De wijze van uitbetalen beter.,, Dat was elke week weer narigheid", lacht de tachtigjarige bewoner van bejaardenhuis Lobede in Tolkamer. ,, Het geld dat je als ploeg had verdiend, werd in een pet gesmeten. Onder mekaar moest je maar uitzoeken hoe veel ieder kreeg. Kon je in Lobith gaan wisselen, want er was nooit voldoende wisselgeld. Soms zaten ze wel een uur te tellen en te mieren om eruit te komen. Daar heeft de bond later een eind aan gemaakt. Toen kreeg je je geld netjes in loonzakjes." Hoewel het lidmaatschapsgeld wekelijks zestig cent van het loon opslokte, sloot Vierboom zich al in '34 aan bij de rooms-katholieke steenfabrieksarbeidersbond Sint-Stephanus. De "rooiebond" had onder het steenovensvolk in het oosten van het land weinig aanhang. ,,Dat mocht niet van de pastoor he. Het socialisme was anti-geloof. Verder bemoeide de pastoor zich niet met ons werk. Die man was blij dat-ie een kerk vol volk had. En een collecte. De een gaf een cent, de ander een knoop. Zo ging dat."

Jaren dertig
De crisisjaren vormen voor het steenovensvolk de zwartste bladzijde in het geschiedenisboek van deze eeuw. ,,ln die tijd hadden we 18,75 voor het inzetten in de vlamoven", weetHubers zich feilloos te herinneren. ,, Daarvoor moest je met drie man acht en een halve kamer steen in de week zetten. Terwijl we eerder acht man hadden voor negen kamers.'' Om het gezin te kunnen onderhouden probeerden de steenarbeiders iets bij te verdienen. Bij voorbeeld door het lossen van binnenvaartschepen. ,,Ik vergeet nooit dat ik op een week28 gulden had", verklaart Vierboom plechtig. , ,Toen had ik twee nachten kolen gelost. Naast m' n werk. Dat vergeet je nooit hoor. Overdag op de fabriek. Even naar huis om te eten en dan begon je' s avonds om een uur of zeven aan zo'n schip. Dat ging door tot 's mogens een uur of zes. Weer effe naar huis, je eige wassen, een beetje eten en dan terug om stenen te schepen. Met vijf man honderdduizend stenen in zo' n schip zetten. Honderdduizend. Hoe denk je erover meneer? Die dertiger jaren vergeet ik nooit, die dertiger jaren."

Loonsverlaging
Medio '33 kregen de steenarbeiders te horen dat er vijfentwintig procent van hun loon af moest. De prijs van de stenen liet geen hoger salaris toe. Later kelderde het loon met nog eens vijftien procent.,, Weet je wie de man was die ons dat aandeed?", vraagt Vierboom met stemverheffing. ,,De rij ksbemiddelaar Jozef Jetta. Een jood. De rij ksbemiddelaar Josephus Jetta. Voor de fabrikanten had hij uitgedokterd dat er veertig procent van ons loon af kon. Eerst ging ik van 27 gulden naar 23 gulden en een paar centen. Toen naar zeventien gulden zoveel.'' ,,Een paar dagen hebben we niet gewerkt", knikt Hubers. ,,Toen begon je maar weer. Je moest wel."

Geen kostwinner
Het vormen, neerslaan, opsnijden en opzetten van de stenen was seizoenarbeid. Alleen het bakken ging het hele jaar door. Dat was het pluspunt van werken aan de oven. Het enige pluspunt. ,,Vooral in de zomerdag was het een moordend werk'', verzekert Vierboom. ,,We hebben wel temperaturen van vijftig, zestig graden meegemaakt. 's Morgens om acht uur had je al geen drogen draad meer aan je lijf. En in de winter moest je opletten [> datje geen kou vatte. Je stapte uit die gloeiend hete oven zo de vrieskou in." Wie in het winterseizoen geen werk had, moest van een minimale uitkering zien rond te komen. „M'n vader was allang overleden'', zegt Buil.,, Ik was nog niet getrouwd. Ik zorgde voor m'n moeder en m' n zus. Maar toen ik om een uitkering kwam, zei die kerel: ik beschouw je niet als kostwinner. Ik zeg: Wat? Wanneer ben ik dan wel kostwinner? Maar ik kreeg niks extra.''

Kats van de kaart
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde de situatie op de steenfabriek drastisch. Het handwerk verdween. Er kwamen automatische steenpersen in bedrijf. Voor Buil was het een ingrijpende verandering. Hij promoveerde van neerslager tot persbediende. ,, Dat leek een aardig baantje, maar niemand wou het hebben. Die persmotor draaide den hele dag door. Er kwam wel 's een kamerlid. Liep die langs die pers, dan dors-ie niet eens naar 'm te kijken. Je kon die pers geen moment uit het oogverliezen. Ik werd er helemaal gek van. Op een dag ben ik in mekaar gezakt. Kats van de kaart. In '67 was dat. Een heftruckrijer die toevallig aan kwam rijden, zag me zitten. M'n baas erbij. Die wist niet eens hoe dat ding gestopt moest worden. Toen ben ik voorgoed afgekeurd. Ik had een kleur als de dood. Een beulwerk was het."

Blijf uit de fabriek
,,Wij moesten wel lang werken", bevestigt mevrouw Jansen, ,,maar later moest het allemaal zo vlug. Alles even haastig. Vroeger ging het gemoedelijker. Ik heb geen nare herinneringen aan de steenfabriek. Het werk heb ik altijd met plezier gedaan. Ondanks het zware werk werd er toch veel gelachen. Je zat allemaal in hetzelfde schuitje." ,, Altijd met plezier gewerkt", kniktGerritzen. ,,Ik was een beetje gewillig he. Het gebeurde wel 's dat er van de opzetters eentje ziek was. Als dat een paar weken duurde, dan bleven er te veel harde stenen op de baan liggen. Dan zei de baas: toe Gerritzen, help vanavond nog 's een paar uur. En dan kreeg ik wat extra van 'm. Je moest wel hardwerken. Dat had-ie graag. Hard werken. Maar hij betaalde goed." Van de zes voormalige steenfabrieksarbeiders is Hubers de enige die een zoon op de steenfabriek heeft gehad. Maar die was al snel baas, omdat hij een middelbare opleiding had gevolgd. Net als zijn broers. ,,Ik heb ze allemaal laten leren", zegt Hubers. ,,Zelf heb ik vanaf m' n dertiende op de steenfabriek gewerkt. Het was niet anders. Zo was de tijd. Leren was er niet bij. Maar tegen de jongens heb ik altijd gezegd: zorg datje uit de steenfabriek blijft."

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 11 april 1990

Terdege | 80 Pagina's

Terug naar de steenfabriek

Bekijk de hele uitgave van woensdag 11 april 1990

Terdege | 80 Pagina's