Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Goddelijke ingeving van de heilige Schrift

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Goddelijke ingeving van de heilige Schrift

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De belijdenis over de inspiratie van de heilige Schrift, zoals we deze in artikel 3 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis vinden, is een oud-katholieke belijdenis. We zagen de vorige maal, dat zij rust in het Schriftgetuigenis zelf. Dr. H. Bavinck zegt ervan, dat 'de Schrift zichzelve houdt en uitgeeft voor het Woord van God'. En hij voegt eraan toe: 'Als Woord Gods werd de heilige Schrift van den beginne aan door alle Christelijke kerken erkend. Er is geen dogma, waarover meer eenheid bestaat, dan dat der heilige Schrift' (Ger. Dogmatiek, I, 371v.). En hoewel de Schrift ons nergens een 'klaar geformuleerd' dogma over de inspiratie geeft, zo kunnen wij toch met Bavinck zeggen, dat de inspiratieleer geen theorie is, maar 'een gelovige belijdenis van wat de Schrift aangaande zichzelf getuigt, in weerwil van de schijn, die tegen haar is' (I, 407).

Organisch, niet mechanisch

Hoe moeten we ons nu echter deze inspiratie van de heilige Schrift voorstellen? We zagen, dat mannen als Augustinus en Calvijn over de Bijbelschrijvers spraken als van 'uitschrijvers, griffiers en handlangers van de heilige Geest'. De Schrift is dictaat des Geestes. Bavinck noemt de inspiratie 'een bijzondere werkzaamheid des heiligen Geestes, een speciale gave aan profeten en apostelen, waardoor zij het Woord Gods zuiver en onvervalst aan de Kerk aller eeuwen hebben kunnen overleveren'.

Maar, zal iemand vragen, wijzen uitdrukkingen als de zojuist genoemde er niet op, dat men er oudtijds een mechanisch inspiratiebegrip op na heeft gehouden? Wat blijft er op deze wijze over van de echte menselijkheid van de Schrift? Profeten en apostelen waren toch niet slechts willoze organen in de hand van de heilige Geest, wier bewustzijn uitgeschakeld werd, toen zij spraken en schreven? Zoals de priesters in de heidense orakels in trance kwamen, als zij hun godsspraken lieten horen.

Op deze manier is inderdaad vaak de organische inspiratieleer mechanisme in de schoenen geschoven. Toch moeten we zeggen, dat de gereformeerd-katholieke leer van de inspiratie iets dergelijks nooit heeft bedoeld. Nadrukkelijk is voor het woord 'organisch' gekozen, omdat daarmee duidelijk kon worden gemaakt, dat de Bijbelschrijvers levende organen waren, die in hun persoonlijkheid en bewustzijn, waarin zij soms zeer van elkaar verschilden, door God in dienst zijn genomen. Van hun jeugd af aan vormde de Heere in sommige gevallen hun aanleg, aard en karakter en heiligde hen op deze wijze, opdat Hij ze straks als gewillige instrumenten zou gebruiken voor de verkondiging en bewaring van Zijn Woord. En wanneer dan de 'impulsus ad scribendum' (de drijving tot schrijven) tot hen kwam, bleven zij geheel zichzelf, mensen van vlees en bloed, met verstand, wil en gevoel. Daarom sluit de 'theopneustie' (het Geest-doorademd zijn van de Schrift) niet uit, dat de Bijbelschrijvers bij hun werk gebruik hebben gemaakt van studiemateriaal, bronnen, die zij aanboorden om de heilige traditie van Gods bemoeienis met de Zijnen te verwoorden. We denken aan wat Lukas schrijft in de eerste verzen van zijn Evangelie: 'Nademaal velen ter hand genomen hebben ... hebbende alles van voren aan naarstiglijk onderzocht' (vs. 3). Dr. J. Veenhof voegt daar in zijn 'Revelatie en Inspiratie' (blz. 441) nog aan toe, dat volgens Bavinck bij David zijn zielsgesteldheid en ervaringen 'de snaren vormen, waarop al de objectieve woorden en daden Gods haar melodieën spelen'. Kortom, aldus Bavinck: 'De werkzaamheid des heiligen Geestes bij het schrijven heeft daarin bestaan, dat Hij, na het menselijk bewustzijn der scriptores (schrijvers) op allerlei wijze, door geboorte, opvoeding, natuurlijke gaven, onderzoek, herinnering, nadenken, levenservaring, openbaring, enz. gepraepareerd te hebben, nu in en onder en bij het schrijven zelf in dat bewustzijn die gedachten en woorden, die taal en die stijl deed opkomen, welke de goddelijke gedachte op de beste wijze voor mensen van allerlei rang en stand, van allerlei volk en eeuw vertolken kon'.

De menselijkheid van de Schrift

Om enig houvast te geven voor het recht verstaan van de inspiratie, heeft men vaak een parallel getrokken met de vleeswording des Woords. Men sprak dan wel over Schriftwording. 'Want even waar­achtig als de Zone Gods mens is geworden, wordt ook de gedachte Gods, neergelegd in de Schrift, vlees en bloed in het bewustzijn der mensen' (Bavinck, I, 59v.). Daarmee is een fundamenteel pleidooi gevoerd voor de echte menselijkheid van de Schrift. Zoals Christus niet slechts een schijnlichaam had (docetisme), maar het echte, zelfs door de zonde ontluisterde bestaan van ons mensen heeft aangenomen, zo heeft het God goedgedacht om Zijn eeuwige gedachten de gestalte te doen aannemen van menselijke woorden. Dat laatste is zelfs een vrucht van de vleeswording des Woords. In de Schriftwording des Woords gaat het vleesgeworden Woord in als een Dienstknecht Gods in de Babylonische spraakverwarring der mensen en geeft de volkeren in hun eigen taal Gods grote daden te verstaan. Daardoor mag er in de weg van het geloof erkenning en herkenning van God en van elkaar komen. Het Woord van God is niet geschreven in een (geheim-)taal, die niemand spreekt, ook al blijft het voor de natuurlijke mens dwaasheid. Maar in de Schrift heeft God Zijn Zoon voor ons neergezet in menselijk zwakke en in door de wereld verachte bewoordingen. Daarin schuilt het verkiezende werk des Vaders.

Uiteraard kan men met deze zogenoemde 'echte menselijkheid' van de Schrift een totaal verkeerde kant uit. Men kan de Schriftwording van het Woord Gods losmaken van de levende, opgestane Christus. Dan komt de heilige Schrift in de plaats van de historische Jezus en is zo het menselijke en gebrekkige getuigenis over een Jezus van Nazareth, Die op deze manier (de manier van dat getuigenis) onder ons blijft leven. Daartegenover moeten we opmerken, dat de Schrift vrucht is van het vleesgeworden en opgestane Woord Gods en dat zij niet in Zijn plaats komt, maar in haar Geestdoorademd zijn de levende God-menselijke uitdrukking is van de levende God en Zijn Christus.

Men kan in de tweede plaats ook een verkeerde kant op met de parallel 'Vleeswording-Schriftwording', doordat men de Goddelijke factor en de menselijke factor in de heilige Schrift uit elkaar gaat halen. De Bijbel zou dan ook echt menselijke fouten en onjuistheden bevatten. Daartegenover moeten we stellen, dat we het Goddelijke niet tegenover het menselijke mogen uitspelen. De Schrift is niet ontstaan uit een soort coöperatie van Goddelijke en menselijke activiteit, zoals ook Christus niet de optelsom kan zijn van het Goddelijke en (feilbaar)menselijke en zoals ook in persoonlijke zin de zaligheid van een zondaar geen vrucht is van de samenwerking tussen God en mens. Als de Schriftwording van het Woord een vrucht mag heten van de Vleeswording des Woords, dan betekent dat, dat de Schrift vrij is van het zondig en feilbaar menselijke, zoals Christus in Zijn menselijke natuur daarvan vrij is geweest. Echt menselijk is nog wat anders dan zondig menselijk.

Wil men bv. het oud-oosterse wereldbeeld, waarin de aarde als een platte koek, drijvend op de wateren van de oceanen en vastgesteld door de fundamenten der bergen, wordt voorgesteld, als zo'n symptoom van de menselijkheid van de Schrift zien, dan kunnen we daar geen bezwaar tegen hebben. Kennelijk heeft God Zich in Zijn openbaring voluit gesteld op het niveau van de eerste hoorders van Zijn Woord. Hij heeft ze in hun eigen voorstellingswereld benaderd. Ja, dat is zo inderdaad een sterk bewijs van de pure menselijkheid van de Schrift. Maar dat kan op geen enkele manier in mindering worden gebracht op het onfeilbare van het Schriftgetuigenis. Als een vader aan zijn kind van zes jaar uitlegt, hoe een auto werkt, maakt hij daarbij ook gebruik van begrippen en woorden, die het kind eigen zijn en waardoor het in zijn wereldje een zo goed mogelijke voorstelling krijgt van de auto.

De geschiedenis van de Bijbel

Nu moeten we echter om een duidelijk inzicht te krijgen in de vragen, die hier aan de orde zijn, nog een ander punt in onze overwegingen betrekken. De Bijbel heeft immers zijn geschiedenis. Dit boek is niet op een gegeven dag, af en klaar, door God aan de mensen gegeven. Ja, elk Bijbelboek heeft zijn geschiedenis, die vaak voor ons niet of niet geheel valt na te speuren. Wie is bv. de schrijver van de beide boeken van Samuël? En wie heeft de brief aan de Hebreeën geschreven? Verder is het zo, dat wij niet meer beschikken over de handschriften van de Bijbelschrijvers zelf (autographa). Onze Bijbelvertalingen berusten op soms veel latere afschriften (apographa). Het oudste ons bekende gedeelte uit het N. Testament, is bv. een aantal verzen uit Joh. 18, op papyrus geschreven en daterend uit ongeveer 125 na Christus. Bovendien is het oudste ons bewaarde handschrift van een Bijbelboek niet altijd het beste, dat intact gebleven is. Bij het overschrijven zijn, zoals altijd, ook hier fouten gemaakt, die vaak door vergelijking van de handschriften alszodanig herkend en verbeterd kunnen worden. En zo is er nog veel meer te noemen. Ook de canon van de Schrift (het bijeenbrengen van de Bijbelboeken als algemeen geldend voor de Kerk) heeft zijn geschiedenis. Over de opname van het boek Esther is lang geaarzeld. En hetzelfde geldt o.a. ten aanzien van het laatste Bijbelboek, dat der Openbaring van Johannes. We komen op deze zogenaamde canonkwestie later nog terug.

Het gaat er ons nu slechts om vast te stellen, dat de eerbied voor de heilige Schrift ons gebiedt de zogenaamde tekstcritische arbeid van geleerden, die gelovig met de tekst van Oud- en Nieuw-Testament bezig zijn, hoog te waarderen. In de tweede plaats, dat tekstcritiek wat anders is als Schriftcritiek. Het eerste bestaat uit een zoeken naar de meest oorspronkelijke tekst van de Bijbel, terwijl Schriftcritiek op buitenbijbelse gronden het geschrevene zelf, ook in zijn oorspronkelijke vorm, becritiseert. Dat laatste hebben wij te verwerpen. In de derde en laatste plaats moeten we bedenken, dat de leer van de Goddelijke inspiratie betrekking heeft op het oorspronkelijke geschreven Woord van God en dat dat niet op dezelfde wijze kan gelden van een Bijbelvertaling, zodat wij van elk woord en elk letterteken van die vertaling kunnen zeggen, dat het onfeilbaar zeker is. Dit laatste doet niets af van de waarheid van de Schriften. De boodschap van de heilige Schrift is duidelijk. En hoemeer wij ons verdiepen in de studie van de Bijbeltekst (het Hebreeuws van het Oude en het Grieks van het Nieuwe Testament), destemeer worden wij erdoor getroffen, dat de tekst van het Woord Gods door alle eeuwen heen zo wonderlijk goed is bewaard gebleven. Ja, inderdaad, ook wat dat betreft is het waar, dat God met een bijzondere zorg ten aanzien van ons en onze zaligheid Zijn Woord voor ons heeft bewaard.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

De Goddelijke ingeving van de heilige Schrift

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's